| |
| |
| |
Een militair in de politiek
De biografie van Hendrikus Colijn
Jeroen Koch
In zijn tweedelige Colijn-biografie rekent Herman Langeveld af met de mythes en onwaarheden die in de loop der tijd rondom Hendrikus Colijn zijn ontstaan. Jeroen Koch verwelkomt de nuchtere, ontzuilde visie van de biograaf en beschouwt lezing van diens boek als een intellectueel avontuur.
Wat bepaalt het gehalte van een staatsman? Is de duur van zijn politieke optreden een geschikte maatstaf, of de omvang en het belang van de onder zijn leiding tot stand gekomen wetgeving? Of is het af te lezen aan het aantal straten dat naar hem of haar is vernoemd? Elk criterium is onbevredigend en in laatste instantie subjectief. Historici, en zeker biografen, ontkomen echter niet aan een oordeel. Hun lezers hebben er recht op.
Als het kaliber van een staatsman kan worden afgelezen aan diens vermogen beslissingen te nemen tegen de wens en de wil van de meetderheid in, dan is in de Nederlandse geschiedenis Hendrikus Colijn (1869-1944) de onbetwistbare winnaar. Aan vijf kabinetten gaf hij leiding, vier ervan bestuurden het land tijdens de grote crisis van de jaren dertig, toen de politieke misère - de ontevredenheid met het parlementair-democratische bestel - minstens zo groot was als de economische problematiek. Het meest krasse voorbeeld van Colijns onverzettelijkheid is wel zijn vasthouden geweest, uiteindelijk tegen beter weten in, aan de gouden standaard. Pas in 1936 werd de gulden losgekoppeld van het goud, waarmee Nederland het laatste land was dat tot devaluatie overging. De schade, economisch en sociaal, was enorm, maar Colijn beschouwde het feit dat hij zo lang had standgehouden als een persoonlijke overwinning.
In het in 2004 verschenen tweede deel van zijn Colijn-biografie besteedt Herman Langeveld maar liefst honderdvijftig pagina's aan de wijze waarop de antirevolutionaire politicus de druk om zijn monetaire beleid te wijzigen weerstond, om na drie jaar uiteindelijk toch overstag te gaan. De beschrijving is uitputtend. Tegelijk is de omvang ervan volstrekt gerechtvaardigd. Aan het steekspel om de gulden kleefden
| |
| |
namelijk niet alleen politiek-economische en - overigens voortreffelijk uitgelegde - financieel-technische aspecten. Persoonlijke verhoudingen, tussen Colijn en Leonardus Trip, de president van de Nederlandsche Bank, en tussen Colijn en de uit Duitsland afkomstige joodse bankier Fritz Mannheimer, die met steunaankopen de koers van de gulden enige tijd op peil wist te houden en mede in ruil daarvoor tot Nederlander genaturaliseerd wenste te worden, waren nauwelijks minder belangrijk. De monetaire kwestie raakte zelfs aan Colijns fatsoensopvattingen, zowel op financieel terrein - devaluatie was volgens de premier onbehoorlijk - als op zedelijk gebied: was de antirevolutionaire politicus verslingerd geraakt aan een Duitse vrouw uit de ‘financiële onderwereld’ die bij hem geïntroduceerd was door Mannheimer?
Deze samenvatting van enkele regels doet vanzelfsprekend geen recht aan Langevelds verhaal, al was het maar omdat de vuige stemmingmakerij van fascistische zijde tegen Colijn er aan ontbreekt. De vraag waarmee de vorige alinea eindigt, werpt evenwel licht op de werkwijze van de biograaf. In de ruim elfhonderd pagina's van zijn tweedelige studie leidt de auteur zijn lezers namelijk niet slechts langs de onomstotelijke feiten van Colijns levensverhaal. Overal waar ook na het uitgebreide archiefonderzoek onduidelijkheid over de ware toedracht is blijven bestaan, construeert Langeveld een reeks alternatieven. Met beredeneerde hypothesen, die ook expliciet als hypothesen worden aangeboden, verneemt de lezer hoe Colijns leven op dit of dat moment mogelijkerwijs is verlopen. De auteur nodigt zijn publiek telkens uit mee te redeneren over het verloop van de gebeurtenissen, over de motieven van de hoofdpersoon en over de plausibiliteit van de geschetste alternatieven. Het maakt lezing van de biografie tot een waar intellectueel avontuur.
| |
Verschillende volksdelen
Het lijdt geen twijfel dat deze door de biograaf betrachte omzichtigheid - want dat is het - voortvloeit uit zijn uitdrukkelijk geformuleerde doelstelling het sinds de jaren dertig bestaande beeld van Colijn te ontdoen van de vele mythes, van de hele en halve onwaarheden die zowel door bewonderaars als door tegenstanders van de antirevolutionaire leider werden gedebiteerd. Déze Colijn is niet de leider die eigenhandig, als een ‘schipper naast God’, het vaderland door de stormen van de jaren dertig heeft geloodst. Maar hij is evenmin de man die in 1933 verantwoordelijk was voor de beslissing om met geweld een einde te maken aan de muiterij op De Zeven Provinciën, of de premier die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de Nederlandse bevolking kalmeerde met een vaderlijk ‘gaat u maar rustig slapen’. Deze en andere mythes sneuvelen allemaal onder Langevelds kritische en precieze geschiedschrijving.
Ontmythologisering was voor Langeveld de natuurlijke biografische strategie. Hij wilde af van het verzuilde beeld van Colijn. Ideologisch was dat inmiddels achterhaald, wetenschappelijk was het, van meet af aan, onacceptabel. Over wat ‘verzuilde geschiedschrijving’ is, koestert Langeveld, in navolging van de Rotterdamse historicus P. Blaas, krachtige opvattingen. Voor hem staat het niet slechts voor de katholieke historicus die het roomse verleden beschrijft, of voor de socialist die het rode, de liberaal
| |
| |
‘Het schip van staat in de storm’. Politieke tekening van Piet van der Hem in Tubantia van 27 juli 1937
die het liberale en de protestantse geschiedschrijver die het orthodox-christelijke verleden tot onderwerp van studie kiest. Werkelijk verzuilde geschiedschrijving, zoals die sinds het interbellum tot ver in de jaren zestig beoefend werd, kenmerkte zich door een ‘apologetische betrokkenheid’ van de auteur. Representatief hiervoor waren de biografen, die vanuit een welbewuste identificatie hun voormannen vol bewondering op een sokkel plaatsten en die het bovendien hun taak achtten de kritiek van ‘andersdenkenden’ op hun hoofdpersoon te bestrijden. Al is de samenleving in de laatste decennia in rap tempo ontzuild, toch bestaat dit verzuilde geschiedbeeld op onderdelen nog steeds. Dat zou het gevolg kunnen zijn van het feit dat met de onttakeling van het levensbeschouwelijk verkavelde Nederland tijdelijk ook de belangstelling voor dit verleden verdween. Niet voor de verzuiling als vorm van politiekmaatschappelijke ordening, maar wel voor het gtote avontuur van de verschillende volksdelen, voor de zuil zoals die van binnenuit werd beleefd. Dat hadden we nu wel gehad. Het gevolg is echter wel dat iedere meer kritische benadering van die eigen geschiedenissen, en zeker van de voormannen, door de erfgenamen van de betreffende zuil onvermijdelijk als een vorm van ‘debunking’ wordt ervaren - waarvan akte. Langevelds indrukwekkende Colijn-biografie is hoe dan ook een mijlpaal op weg naar het definitieve, want nu ook geschiedwetenschappelijke, afscheid van de zuil - in dit geval de protestants-christelijke.
| |
Geharnaste taal
Massief is de aanval op de oudere geschiedschrijving over Colijn. Vooral de historicus G. Puchinger, jarenlang verbonden aan de Vrije Universiteit en auteur van een reeks studies over Colijn, krijgt het zwaar te verduren, in het bijzonder in het eerste deel. Puchingers vooringenomenheid ten gunste van Colijn blijkt vooral uit het stelselmatig verzwijgen van onaangename waarheden, een hebbelijkheid die Langeveld zichtbaar maakt door Puchingers beweringen telkens te toetsen aan het overvloedige bronnenmateriaal - alleen al het archief van Colijn omvat negenenzestig strekkende meter! Dat deze belangwekkende historiogtafische agenda de nieuwe Colijn-biografie sterk in omvang deed groeien, is duidelijk. Toch is dat niet de belangrijkste reden waarom Langeveld zich genoodzaakt zag zijn studie in twee delen te laten verschij- | |
| |
nen, in plaats van in de voorgenomen ene band. Veel meer is dat het gevolg van de vele activiteiten van Colijn, waaraan ook in deze hoofdzakelijk politieke biografie aandacht moest worden besteed. Indië en de koloniale politiek vanaf de onderwerping van de buitengewesten door Nederland tot en met de verovering door Japan in 1942; het ondernemerschap in dienst van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, een onderdeel van de Koninklijke/Shell, maar ook voor het ‘Landsyndicaat’, dat de exploitatie van de nieuw geannexeerde gebieden in de Oost ter hand nam; het leiderschap - als opvolger van Abraham Kuyper - van de Antirevolutionaire Partij, en het werk voor de partijkrant De Standaard - het komt allemaal aan bod, naast een beschrijving en analyse van Colijns bemoeienissen met de binnenlandse politiek, met defensie en met financiën, en, onvermijdelijk in deze decennia, met de internationale politieke en economische ontwikkelingen in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog en in de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog. Op deze wijze kan inzichtelijk worden gemaakt hoe ontwikkelingen op het ene terrein
beslissingen op ander gebied konden beïnvloeden. In beeld komt daarmee ook het uitgebreide netwerk van personen rond Colijn. Rake typeringen zijn er van generaal J.B. van Heutsz, wiens adjudant Colijn was, van Henri Deterding, de directeur-generaal van de Koninklijke/Shell, van de antirevolutionaire top - Abraham Kuyper, P.J.A. Idenburg en Th. Heemskerk - en van de gouverneurs-generaal in Indië in de jaren dertig, toen Colijn het behoud van de Rijkseenheid - de band tussen Nederland en Indië - tot onaantastbaar dogma van het koloniale beleid had verheven. Omvang en kracht van de nationalistische beweging in Indonesië werden volkomen verkeerd beoordeeld: brute repressie was het verbeeldingsarme en op termijn buitengewoon schadelijke antwoord. Genoemd moet hier ook worden koningin Wilhelmina, buiten Colijns echtgenote de belangrijkste vrouw in zijn leven. Bij de vorstin kon Colijn nauwelijks kwaad doen. Mannelijkheid in geharnaste taal en bij voorkeur in uniform: hier was sprake van daadwerkelijke geestverwantschap.
| |
Reactionair en autoritair
Een aangenaam beeld van Colijn rijst er uit Langevelds grondige biografische exercities niet op. De antirevolutionaire leider was behept met een ‘grenzeloze zelfverzekerdheid’ en kende een nauwelijks minder grote geldingsdrang. Van zijn standpunten was hij vrijwel niet af te brengen - argumenten alleen waren daartoe in ieder geval onvoldoende, eerst moest de zaak vastlopen. Het duidelijkste voorbeeld biedt, alweer, de monetaire politiek. Maar ook Colijns vaste overtuiging dat Nederland bij een vanaf het midden jaren dertig alom verwachte Tweede Wereldoorlog wederom neutraal zou blijven, spreekt boekdelen. Tegenstand daagde de politicus ertoe uit zijn positie met nog meer kracht te verdedigen. Het leek haast een reflex om ieder verzet te beschouwen als een ontoelaatbaar tarten van het wettelijk gezag, van zíjn gezag. Met het parlementaire debat had Colijn dan ook weinig geduld. In 1933 verklaarde hij in de ministerraad: ‘Geef mij maar een sergeant en drie soldaten, en ik zet die honderd kerels aan de dijk’ - onder de Kamerleden bevonden zich op dat moment overigens zeven vrouwen. Zulke antiparlementaire oprispingen dienen wel in
| |
| |
het perspectief van de tijd te worden beoordeeld - en dat doet Langeveld ook. In heel Europa verkeerde de liberale democratie in een crisis. Zwak leiderschap, economische ellende en een wankele internationale orde versterkten de hang naar ideologische totaaloplossingen en sterke mannen. Ook Colijn was enige tijd onder de indruk van het voorbeeld van Mussolini. Maar hoezeer hij ook de uitvoerende macht wenste te versterken ten koste van de bevoegdheden van het parlement, politiek bleef hij altijd manoeuvreren binnen de grenzen van wat constitutioneel toelaatbaar was. De top van zijn eigen Antirevolutionaire Partij zou overschrijding van de grondwettelijke bevoegdheden nooit hebben getolereerd. En Colijn was realist genoeg om te beseffen dat in die partij de werkelijke basis van zijn macht lag.
Colijns staatsrechtelijke verlangens waren, concludeert Langeveld, reactionair en autoritair, maar niet fascistisch. De antirevolutionaire leider was voor alles een militair. ‘Gehoorzamen en gehoorzaamd worden’ kenmerkten de ‘meest wezenlijke kant van Colijn’. Deze karaktertrekken waren krachtig gevoed door zijn koloniale ervaring. Die had niets uit te staan met het wufte sociëteitsleven op Java, waar de Europese gemeenschap de verveling met roddel trachtte te verdrijven. Colijns Indië was de harde en zelfingenomen wereld van het knil, van de beschavingsmissie op de punt van de bajonet, de wereld ook van de planters en de ondernemers in de buitengewesten - meesters die geen tegenspraak hoefden te dulden, al was het maar omdat ze die, als heersers in hun eigen koninkrijk, niet kregen.
Colijn was een koloniaal in eigen land: orde op zaken stellen was de quintessens van zijn politiek bedrijf. Dat het gecompliceerder ligt, maakt Langeveld in zijn zorgvuldig gecomponeerde biografie duidelijk. De titels van de twee delen zijn buitengewoon goed gekozen. ‘Dit leven van krachtig handelen’, een uitspraak van de nog jonge knil-militair, verwoordt Colijns eigen levensgevoel. Zonder ferm beslissen was er voor hem geen leven. Een ‘Schipper naast God’ was hij allereerst in de ogen van zijn antirevolutionaire aanhang, een groep die zich bovenal door de gereformeerde geloofsband met hem verenigd voelde. Op grond daarvan ook kon de leider zich veel veroorloven. Het was de hoogste tijd dat er eens nuchter naar Colijn gekeken werd. Dat nu heeft Langeveld voor ons gedaan.
Herman Langeveld, Dit leven van krachtig handelen. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel een 1869-1933 (Amsterdam, Balans 1998); Schipper naast God. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel twee 1933-1944 (Amsterdam, Balans 2004)
|
|