Top Naeff
schrijven van meisjesboeken maar een tam kunstje vond.
Vaartjes wil in zijn biografie onder meer de veelzijdigheid van de schrijfster Naeff naar voren brengen. Ook al is er sinds haar dood weinig meer over haar gepubliceerd en is haar werk - op School-idyllen na - snel in de vergetelheid geraakt, tijdens haar leven was Naeff een gewaardeerd schrijfster (Menno ter Braak roemde haar ‘superieure ironie’) met een groot en divers oeuvre. De prominente rol die zij in het culturele en publieke leven vervulde, blijkt uit het feit dat zij aan het eind van haar leven gehuldigd werd als ereburgeres van Dordrecht, de stad waar zij vrijwel haar hele leven had gewoond.
In tegenstelling tot haar vrij luchtige meisjesboeken - naast School-idyllen ook De tweelingen (1901), 't Veulen (1903) en In den dop (1906) - had haar werk voor volwassenen veelal een zwaarmoedige, melancholische toon. De titel van de bundel In mineur (1902) is in die zin veelzeggend. Vaartjes: ‘Als schrijfster voor volwassenen kan zij beschouwd worden als een postnaturalist. Haar toneelstukken werden wel vergeleken met het werk van Ibsen en haar romans en verhalen waren verwant aan het werk van Marcellus Emants en Louis Couperus, schrijvers met wie zij veel contact had.’
Naeffs sombere toon in haar oeuvre voor volwassenen kwam waarschijnlijk voort uit het vroege verlies van haar vader en grootouders van moederszijde, waardoor haar moeder in een bijna voortdurende staat van rouw verkeerde. Vaartjes: ‘Als enige dochter was zij verplicht haar moeder bij te staan, waardoor ook zijzelf ondergedompeld raakte in somberheid. De frisse, jeugdige kant die zij óók had, weerspiegelde zich in haar meisjesboeken.’
Vaartjes waakt ervoor in zijn boek al te stringente verbanden tussen werk en leven van Naeff te leggen. ‘Natuurlijk zijn er verbanden, maar die wil ik eerder problematiseren, in vragende zin aan de orde stellen dan dat ik er stellige conclusies aan verbind. Wat feiten betreft is Naeff vrijwel nergens autobiografisch, maar haar werk is wel een weerslag van wat haar innerlijk bezighield en had voor haar zeker een bevrijdend element. Dat je ook in fictie het nodig van jezelf prijsgeeft, realiseerde zij zich goed. Zo schreef zij eens: “Alles wat wij neerschrijven, hetzij in kunstvorm, hetzij als inhoud van een brief, is belijdenis, verraad aan onszelf.”’
Vaartjes wijst erop dat de hoofdpersonen uit Naeffs meisjesboeken vaak wees zijn. ‘Naeffs afkeer van haar “doorgaans aannemelijke” ouders vindt zijn weerslag in de eliminatie van de fictieve ouders in haar