ridderverhaal naar meer ingewikkelde romans waarin avontuur, wetenschap en innerlijke conflicten samenvallen.
In De torens van februari; een (vooralsnog) anoniem dagboek van leestekens en voetnoten voorzien door Tonke Dragt vloeit het commentaar op de maatschappij (onrust, hoogbouw, onvrijheid) voort uit het feit dat Tom zijn geheugen kwijt is. Hij wil weten wie of wat hij is. De setting (strand, zee, horizon, leegte, duinen) en het tijdstip (29 februari/1 april) waarop er van de ene wereld naar de andere gesprongen kan worden, zijn een stuk ‘fantastischer’ - sommigen spreken van psychedelisch en geestverruimend - dan de wereld die tijdgenoten als Miep Diekmann, An Rutgers van der Loeff, Karel Eykman of Jan Terlouw opriepen. Zij opereerden veelal vanuit een politiek en sociaal engagement. Bij Tonke Dragt komt de drang tot het overschrijden van grenzen en het nemen van de eigen verantwoordelijkheid regelrecht uit haar ziel. Het stellen van wijsgerige vragen - wat is schijn en wat is werkelijkheid; is er een andere wereld achter de horizon; kan ik mezelf, de mens, kennen - is een kwestie van lijfsbehoud. Ook als dat de vorm heeft van spel, van fantastiek.
De mens op zoek naar de zin van het bestaan, de grote schat, de universele waarheid, de echte liefde, de eigen identiteit die je elk moment kwijt kan raken is het thema dat steeds terugkeert in haar werk. Alle protagonisten zijn op zoek naar wie ze zijn: zoals anderen hen zien of zoals ze zich voelen. Dat aftasten van het gevoel, gesublimeerd in het telepathische vermogen van de Afroïni op Venus, is een belangrijk hulpmiddel om greep te krijgen op die eigenheid. Met religie heeft dat zoeken weinig te maken. Integendeel, Dragt houdt zich verre van alles wat naar religie riekt, omdat religieuze groeperingen in haar ogen het gevaar van fundamentalisme in zich bergen. ‘Dat zie je in de islam, maar ook in het christendom of in Israël. Zodra je gaat denken dat je de enige bent die de waarheid in pacht heeft, gaat er van alles mis.’
Als Dragt al ergens in wil of kan geloven, dan is het in de kunst van het zijn van de Taoïsten, de weg van het leven waarop een mens van alles kan tegenkomen: het mannelijke en het vrouwelijke, het aardse en het hemelse, licht en duisternis, yin en yang, verbeelding en werkelijkheid, schijn en wezen.
Dat verklaart misschien waarom zij in haar leven zoveel stromingen en invalshoeken heeft beproefd. Zo was ze enige tijd geobsedeerd door de mogelijkheden van de moderne fysica en de Big Bang-theorie. Als de oerknal het begin van alles is, dan is het toch uiterst onwaarschijnlijk dat er alleen maar leven is op aarde en niet op die miljoenen andere, ons omringende sterren en planeten?
Dat idee van leven op andere planeten werkte ze uit in Torenhoog en mijlen breed waarin op Venus vreemde groene mannetjes blijken te wonen, Afroïni, die woordloos communiceren. Dat is zowel een bedreigende gedachte, omdat er dan geen geheimen meer zijn en misbruik mogelijk is, als een fascinerende omdat je zo elkaars diepste gevoelens en verlangens kunt ontdekken. Los daarvan staat de vraag naar wat de consequenties zijn van telepathische communicatie voor de taal. Gaat die verloren als ze niet meer actief gebruikt wordt? Komt de ontwikkeling ervan tot stilstand? Zelfs de reïncarnatiegedachte, het idee dat er herkansingsmogelijkheden zijn - heeft Tonke Dragt enige tijd omarmd. ‘Dat is