| |
| |
| |
Tussen Paulus en Eucalypta
Over het leven van Jean Dulieu
Dik van der Meulen
Jean Dulieu, de schepper van Paulus de Boskabouter, Oehoeboeroe, Salomo en Eucalypta de heks, is al meer dan twintig jaar geleden opgehouden met schrijven en tekenen. Dat betekent niet dat zijn roem is verbleekt. Er zijn nog fans genoeg, zo blijkt uit het bestaan van de Bouterbode. Nu is het nog wachten op een biografie.
De Nederlandse kinderboeken, zo hoor je wel eens, staan op een aanzienlijk hoger plan dan de literatuur voor volwassenen. Als dat waar is, waar blijven dan de bijbehorende biografieën? Elders in dit nummer heeft Joke Linders daarover behartigenswaardige woorden geschreven. Over de legitimiteit van biografieën moeten we het misschien nog eens hebben - maar zolang het genre geaccepteerd is, hebben we recht op de schrijverslevens en de werkelijkheid achter de jeugdboeken. Waar haalde C. Joh. Kieviet Dik Trom en de duinheks vandaan? Week het Den Haag van Bram Vingerling af van de werkelijke Hofstad? Hebben er levende personen model gestaan voor Kruimeltje en Pietje Bell? Aan wie dacht J.B. Schuil toen hij over Bloemhof Artapappa schreef? Geen loze vragen, zoals onlangs bleek tijdens een relletje rond de schrijver Arthur Japin, die met zijn De zwarte met het witte hart op dezelfde bronnen had teruggegrepen als Schuil - en misschien zelfs wel op De Artapappa's zelf, al heeft hij dat tegengesproken.
In de lange reeks schrijvers zonder biografie noemt Linders ook, en terecht, Jean Dulieu. De schepper van Paulus de Boskabouter leeft weliswaar nog, maar hij is oud en is al meer dan twintig jaar geleden met Paulus gestopt. Zijn besluit daartoe werd in 1984 bekendgemaakt in het tijdschrift Striprofiel, in een kort artikel van redacteur Maarten J. de Meulder. ‘Paulus is gewoon voorbij. Uit. Komt niet meer terug. Afgelopen!’ Paulus-watchers zagen het misschien al aankomen. De laatste kabouterboeken uit het begin van de jaren tachtig waren weliswaar nog altijd erg mooi geïllustreerd - hoewel de veranderingen in het uiterlijk van de heks Eucalypta niet iedereen aangenaam zullen zijn geweest - maar de verhalen werden vergezocht; het leek of Jean Dulieu zich vooral door zijn tekenkunst liet leiden.
| |
| |
Paulus de Boskabouter
Buiten het lezersbestand van het Striprofiel en de dagbladen waarin de Paulus-stripverhalen - drie plaatjes en wat tekst, net als bij heer Bommel - werden gepubliceerd, zorgde het bericht voor weinig ophef. Dat was typerend voor de reputatie van Jean Dulieu, zeker als men die vergeleek met zijn bijna-generatiegenoot en collega Annie M.G. Schmidt: hoewel complete generaties zijn opgegroeid met Paulus, Oehoeboeroe, Salomo en Eucalypta de heks, is de belangstelling voor de schrijver zelf nooit erg groot geweest. Zou het te maken hebben met het feit dat hij zich hoofdzakelijk beperkte tot het kabouterbos, terwijl Annie Schmidt behalve kinderboeken voor alle leeftijden ook musicals schreef? Maar in andere opzichten kon Jean Dulieu juist veel meer: hij was een virtuoze tekenaar, maakte zelf de poppen voor een poppentheater en later een televisieserie, waarvan hij bovendien in zijn eentje alle stemmen (behalve die van prinses Priegeltje) verzorgde. En hij was muzikaal, zoals de bezitters van de grammofoonplaat Paulus vangt een vos weten.
Maar Jean Dulieu kon vooral goed schrijven. Zie bijvoorbeeld het gesprek tussen Paulus en Oehoeboeroe, in Paulus en Kenarrepoere. De uil probeert een boek te schrijven, in het Frans, maar Paulus ontdekt dat alle bladzijden leeg zijn, hoewel de uilenboom druipt van de inkt:
‘Zeg Oehoeboeroe,’ zegt Paulus kleintjes, ‘weet je dat er helemaal niks in dat boek staat?’
‘Nou ja, niks’, zegt Oehoeboeroe en hij schraapt uitvoerig zijn uilekeel. ‘Niks is misschien niet het juiste woord hè.’
‘Heus Oehoeboeroe, ik kijk het hele boek door, maar -’
‘Ja, kijk es even Paulus, je moet één ding niet vergeten. Het is een Frans boek, hè. Ik heb het in het Frans geschreven, begrijp je wel. En Frans is erg moeilijk. Ik zou zo zeggen dat er - hm - als je bedenkt dat het Frans is - dan - hm - dan staat er toch nog vrij veel in, nietwaar?’
‘O’, zegt Paulus, ‘o, zit dat zo. Ja, dat is natuurlijk wel waar.’
‘Je zult moeten toegeven,’ vervolgt Oehoeboeroe met een rood hoofd, ‘dat het - hm - helendal wat anders is om in het Nederlands - niks te schrijven, dan dat je dat in het Frans doet. Is dat duidelijk?’
‘Tja,’ zegt Paulus, ‘ik geloof wel dat ik het begrijp. Ik zou in ieder geval in het Frans niks kunnen schrijven.’
‘Precies, en ik nou wel, hè. Ik kan wel niks schrijven in het Frans.’
Of de ruzie over de heksenbezem tussen Eucalypta en haar hulpje Krakras in Het Boomspook:
| |
| |
Driftig begon Eucalypta tussen de rommel naar haar heksebezem te zoeken, die natuurlijk weer niet op zijn plaats was gezet. ‘Dat is jouw schuld,’ schreeuwde ze tegen Krakras. ‘Jij hebt er het laatst mee geveegd.’
‘Nietwaar,’ gilde Krakras, ‘jij hebt er vanmiddag je haren mee geborsteld.’
‘Omdat jij de kam had weggemaakt.’
‘Daar had jij de soep mee omgeroerd en toen is ie gesmolten.’
| |
Pijprokers
Ondanks zijn boeken, de radiohoorspelen en de Paulus-afleveringen op de televisie uit de jaren zestig - niet te verwarren met de serie uit de jaren zeventig, die door de makers van de Fabeltjeskrant werd gemaakt en waarmee Jean Dulieu niets van doen had - is de schrijver de laatste jaren een beetje in de vergetelheid geraakt. Menigeen reageert zelfs verrast op het bericht dat hij nog leeft. Met uitzondering van de Paulus-stripverhalen en de radiohoorspelen is zijn werk alleen antiquarisch verkrijgbaar, voor hoge prijzen. Zelfs de herdruk van Paulus en de Eikelmannetjes, een van de mooiste Nederlandse kinderboeken, is al lang niet meer leverbaar.
Maar niet iedereen is hem vergeten. Sinds juli 1998 verschijnt de Bouterbode, ‘een uitgave van het Paulus Archief’. De man achter dit archief is de al genoemde Maarten de Meulder, tevens uitgever van de stripverhalen. In zijn eentje houdt De Meulder Paulus-liefhebbers van nieuwe ontdekkingen en belangrijke gebeurtenissen op de hoogte. En dat niet alleen: het verhaal gaat dat De Meulder werkt aan een biografie van Jean Dulieu.
Reden om naar het noorden af te reizen, waar, niet ver van heidevelden en hunnenbedden, het Paulus Archief is gevestigd. Klopt het gerucht? De Meulder geeft toe, hij zou wel willen, maar respecteert de wens van de auteur om het niet te doen: ‘Dulieu is er absoluut niet van gediend en dus beperk ik me tot het archiveren van alles wat ik weet.’ Al jarenlang verzamelt hij materiaal over het leven van Jean Dulieu. Zijn voornaamste bron is de schrijver-tekenaar zelf, met wie De Meulder uitstekende contacten onderhoudt. Dat roept natuurlijk de vraag op naar de betrouwbaarheid ervan: kan hij zich op het geheugen van Dulieu verlaten?
De Meulder: ‘Jean Dulieu heeft een fenomenaal geheugen. Af en toe, als hij iets zegt wat erg belangrijk is, moet ik dat wel verifiëren, maar op fouten heb ik hem nog niet kunnen betrappen. Ik heb inmiddels veel personen opgespoord die met hem te maken hebben gehad. Ook op Terschelling, waar hij van 1946 tot 1953 woonde.’ Die jaren moeten voor de wording van Paulus bepalend zijn geweest, zoals te lezen is in een boekje dat De Meulder schreef over Jean Dulieu en Terschelling. ‘Op een kwade dag in december 1946 loeide Eucalypta op haar bezemsteel door de najaarsstormen het verhaal binnen,’ lezen we daarin. ‘Het kinderverhaal rond Paulus was daarmee opeens een stuk boeiender geworden.’
Paulus was toen twee jaar oud, en zijn bedenker vijfentwintig. Jan van Oort, zoals zijn werkelijke naam luidde, was in 1921 in Amsterdam geboren, als zoon van een concertzanger en als kleinzoon van de tekenaar Johan Braakensiek. Aanvankelijk wees niets op een loopbaan als kinderboekenschrijver: hij studeerde piano en viool aan het conservatorium, en deed dat zo goed dat hij tijdens de oorlog eerst concertmees- | |
| |
ter werd bij de Nederlandse Opera en vervolgens tweede violist bij het Concertgebouworkest. In de winter van 1944 besloot dirigent Eduard van Beinum - Mengelberg was al uitgeweken - de concerten voor onbetaalde tijd uit te stellen, zodat ook Van Oort zonder werk zat. Op zijn bovenwoning maakte hij tekeningetjes van een dikke kale boskabouter, die door zijn vrouw Paulus werd genoemd.
In februari 1946 verscheen in Het Vrije Volk de eerste aflevering van de Paulus-strip van Jean Dulieu. Dat betekende ook het einde van de violistenloopbaan van Jan van Oort. ‘Ik was een goed violist, maar ik zou nooit een groot violist zijn geworden,’ zei hij later tegen De Meulder. De bekendste figuren, zoals de uil Oehoeboeroe, de raaf Salomo en Gregorius de das, waren er meteen al bij. Maar met het binnenvliegen van Eucalypta werden de verhalen pas echt interessant.
Gevraagd naar de overeenkomsten tussen Paulus en zijn maker, antwoordt De Meulder: ‘Die zijn er zeker. Ze houden allebei van een goed glas wijn - dat wil zeggen: bosbessenwijn in het geval van Paulus - en beiden zijn verwoede pijprokers. Jean Dulieu heeft eens een grappige tekening gemaakt, van Paulus op een terrasje in Parijs, waar hij, Dulieu, op dat moment zelf zat. Maar de ware gelijkenis gaat dieper. Hij heeft in Paulus allerlei karaktertrekken verwerkt die hemzelf kenmerkten, zoals het verlangen naar vrijheid en liefde voor de natuur. Dulieu houdt vooral erg van bomen. De bomen die hij voor de Paulus-boeken heeft getekend, bestaan ook in het echt. Hij heeft ze me aangewezen. Je vindt veel van Dulieu in Paulus, maar ook in de andere figuren: professor Punt bijvoorbeeld, die als knutselaar veel verwantschap met hem vertoont. In de beer Poetepa zit ook iets van hem... maar in Eucalypta, de heks, niet minder. Want Jean Dulieu is méér dan de goedhartige, altijd hulpvaardige Paulus. Er zit soms wat venijn in hem, en dat weet hij maar al te goed.’
De heks is dan ook in alle opzichten onmisbaar. Geen goed zonder kwaad, geen Paulus zonder Eucalypta: zelfs de personages zijn zich daarvan bewust. In het boek Heksenvakantie roept Eucalypta de hulp in van een nog boosaardiger heks, Mietje met de Spinnevingers. De zaak loopt helemaal uit de hand, en Mietje wordt uit het grote bos gejaagd, mét hulp van Eucalypta. Het boek besluit met een typerend dialoogje:
‘En nou zitten we alleen maar met Eucalypta,’ bromde Salomo.
‘Net als vroeger,’ mompelde Oehoeboeroe.
‘Dan is er dus niets aan de hand,’ riep Paulus opgewekt. ‘Wie gaat er met me mee naar huis om een glaasje bosbessenwijn te drinken?’
De ‘donkere kant’ van Jean Dulieu moet vooral naar voren zijn gekomen in een boek dat hij in 1956 schreef: Maledictus. De Meulder: ‘Het was zo erg, dat geen uitgever dit aandurfde. Dulieu bewonderde Franciscus van Assisi, over wie hij later een boek schreef. Maar voordat hij dat deed, moest hij zich eerst van Maledictus bevrijden.’ De tekst is helaas verloren gegaan, en De Meulder is een van de weinigen die hem onder ogen hebben gehad. Wel zijn er enkele illustraties van bewaard gebleven.
| |
Eikelmannetjes
De Paulus-serie in Het Vrije Volk was een succes. In 1947 verscheen bij De Arbeiderspers de eerste bundeling: Paulus, de lotge-
| |
| |
Maarten de Meulder naast een aquarel van Jean Dulieu. Foto: Dik van der Meulen
vallen van een boskabouter. Dulieu maakte in die jaren ook veel indruk met een poppentheater, waarbij al de stemmen klonken die heel Nederland tien jaar later van de radio zou kennen. In 1948 bewees hij met Het winterboek van Paulus dat hij meer kon dan stripverhalen maken. Terschelling was duidelijk zichtbaar; de prachtige aquarellen tonen onmiskenbaar een duinlandschap. Op het eiland vonden ze hem een eigenaardige kerel, een zwerver, aldus De Meulder. Maar hij had er ook vrienden, zoals zijn overbuurman Gossen Smit. Smit was de man die model stond voor Oehoeboeroe. Overigens is het woord ‘helendal’, dat Oehoeboeroe sinds 1948 in bijna elke zin gebruikt, typisch Oost-Terschellings. Over andere voorbeelden uit de werkelijkheid is minder bekend. Ze moeten er wel zijn geweest, maar Dulieu wil er niets over kwijt. In 1953 verhuisde Jean Dulieu naar Soest, ook omdat het contact met zijn uitgevers vanaf het waddeneiland moeizaam was. Maar het is de vraag of die verhuizing geholpen heeft. Er waren voortdurend botsingen, die vooral gingen over de het aantal op te nemen kleurenplaten; een kostbaar procédé, zoals men weet.
In Soest beleefde hij zijn glorietijd. Het waren de jaren van de radiohoorspelen en de televisieserie, en van het overgrote deel van de Paulus-boeken. In 1970 en 1971 verscheen in een hoog tempo een reeks die niet met tekeningen was geïllustreerd, maar met foto's van de televisiepoppen (opnieuw niet te verwarren met de matige boekjes, door een ander geschreven, op basis van de tweede televisieserie uit 1974). De serie was minder mooi om te zien dan de oude boeken, maar als schrijver was Dulieu toen op zijn best.
Een paar jaar daarvoor, in 1965, was het boek verschenen dat het hoogtepunt van zijn oeuvre zou zijn: Paulus en de eikelman-
| |
| |
netjes. De avonturen van Paulus waren altijd al ook voor volwassenen de moeite waard - zoals dat goede kinderboeken betaamt - maar dit omvangrijke werk was nauwelijks meer een kinderboek. Het was veeleer een boek voor alle leeftijden, over een verward volk - de eikelmannetjes - op zoek naar een leider. Het boek, voorzien van talloze kleurenplaten en nog meer pentekeningen, is maar twee keer herdrukt. Van een vervolg is het dan ook niet gekomen, hoewel Dulieu daarvoor wel aquarellen heeft gemaakt. Die berusten nu in het Paulus Archief. Onlangs haalden ze het nieuws toen zo'n aquarel, die in bruikleen was gegeven aan het Groningse Stripmuseum, daar werd gestolen. Het werd later anoniem terugbezorgd, maar De Meulder leent het materiaal niet nog eens uit, omdat het museum de veiligheidsmaatregelen niet heeft aangescherpt.
Inmiddels woont Jean Dulieu alweer vele jaren in het oosten van Nederland. Tekenen en schrijven doet hij niet meer; de tijd lijkt inderdaad rijp voor een biografie. Weet de archivaris hoe zo'n boek eruit moet zien? De Meulder: ‘In het kader van het Paulus Archief ben ik vooral bezig op te schrijven wat ik heb, en wat ik precies met dat materiaal ga doen weet ik nog niet. Ik heb mijn informatie vooral van hemzelf en van mensen die hem hebben gekend, en dat laatste is belangrijk. Hoe meer verhalen ik hoor, hoe “eerlijker” het totaalbeeld wordt. Uiteraard heb ik een lijstje met mensen die ik nog graag zou willen spreken: bijvoorbeeld collega-musici uit zijn beginjaren. Daar heb ik trouwens wel een probleem: ik heb niet één foto gevonden waar hij als violist van het Concertgebouw op staat. Mocht er ooit een boek over Dulieu verschijnen, dan zal dat de beschrijving van een kunstenaar zijn; zo ziet hij zichzelf ook. Op die manier krijg je te maken met de zaken die van het kunstenaarschap het gevolg zijn, en zo kom je vanzelf bij zijn karakter.’
Hoe wenselijk een biografie van Jean Dulieu ook mag zijn, voorlopig is er een groter probleem: de mooiste Paulus-boeken zijn niet in de handel. Dat Dulieu dit lot deelt met ‘volwassenen’ schrijvers als Multatuli en Van Schendel, is geen troost. Onbegrijpelijk is het wel. Zijn biografie moet nog worden geschreven, maar Paulus en het levenswater, Paulus en Priegeltje en Paulus en de eikelmannetjes hoeven alleen maar te worden herdrukt. Waar wachten we nog op?
|
|