| |
| |
| |
‘Ik wist niet, dat ik zelf zo braaf was.’
Werk en wereld van W.G. van de Hulst
Rob van Essen
Van kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst zijn miljoenen boeken verkocht, en ruim veertig jaar na zijn dood wordt hij nog steeds gelezen. Rob van Essen gaat in op leven en werk van een van de succesvolste kinderboekenschrijvers van de vorige eeuw en interviewt Daan van der Kaaden, die al verscheidene publicaties over Van de Hulst het licht deed zien en aan een biografie werkt.
Er zullen in de twintigste eeuw maar weinig kinderen van protestants-christelijke huize niet in aanraking zijn gekomen met het werk van W.G. van de Hulst. Als er thuis al niet werd voorgelezen uit De Bijbelse geschiedenissen of Het grote voorleesboek, en er op verjaardagen en Sinterklaas (voorzover dat van oorsprong katholieke feest in die kringen werd gevierd) geen boeken uit de serie ‘Voor onze kleinen’ cadeau werden gedaan, werd er op school wel lezen geleerd met behulp van de leesmethode Lezen leren, of las de onderwijzer of onderwijzeres voor uit Ouwe Bram of Jaap Holm en z'n vrinden. En dan waren er nog de bibliotheken.
De verhalen van Van de Hulst verlopen volgens een vast stramien: door onoplettendheid, onvoorzichtigheid of ongehoorzaamheid ontstaan er problemen en het ziet er lang naar uit dat het niet meer goed gaat komen. Het gevoel van onheil wordt vaak nog versterkt door de beklemmende atmosfeer waarin het verhaal zich afspeelt; stille grachten, donkere avonden, dreigende bossen, besneeuwde velden. Uiteindelijk komt alles goed, en eindigen de verhalen in een door lamplicht beschenen vertrouwde omgeving.
Ondanks de sfeer van zonde en schuld werd Van de Hulst niet alleen door kinderen met een protestantse achtergrond gelezen. In 1972 verscheen bij uitgeverij Singel 262 de bundel Dát was nog eens lezen, waarin veertig schrijvers vertelden welke boeken in hun jeugd de meeste indruk op hen hadden gemaakt. ‘Dat bij hoofdzakelijk buitenkerkelijke auteurs de protestantse kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst de favoriet is (hij wordt zes maal genoemd), kan toch eigenlijk niemand, behalve misschien wie thuis is in het bibliotheekwezen,
| |
| |
verwacht hebben,’ schrijft de anonieme schrijver van de inleiding. Die verbazing is typerend voor de geringe status van Van de Hulst. In zijn biografie van Gerrit Achterberg schrijft Wim Hazeu: ‘W.G. van de Hulst heeft met zijn kinderbijbel en kinderboeken generaties kinderen en onderwijzers in calvinistisch Nederland aan zich verplicht, maar wordt in geen enkele encyclopedie - van Winkler Prins tot Oosthoek - vermeld. Van hem zijn in Nederland meer dan elf miljoen boeken verkocht.’
Hazeu schreef dit in 1988. Sindsdien zullen de verkoopcijfers alleen maar zijn gestegen: Van de Hulst debuteerde in 1909 en tot op de dag van vandaag wordt zijn werk herdrukt. Dat hij in geen enkele encyclopedie wordt vermeld klopt trouwens niet meer: in de door de redactie van de Winkler Prins vervaardigde digitale Encarta-encyclopedie wordt zijn naam wel degelijk genoemd in het lemma ‘kinder- en jeugdliteratuur’. Maar ook hier overkomt hem weer iets typerends: zijn naam wordt verkeerd gespeld. Hij staat vermeld als Van der Hulst - een veelgemaakte fout. Op Wikipedia heeft hij een eigen artikel, dat niet erg diep graaft maar waarin zijn naam in ieder geval correct wordt vermeld. Een biografie is er nog niet - maar er bestaan vergevorderde plannen.
| |
Oude Bram leeft nog
Toen journalist Daan van der Kaaden in het begin van de jaren negentig in Nijkerk een tentoonstelling bezocht over het werk van W.G. van de Hulst junior, die behalve als illustrator van het werk van zijn vader ook bekend is geworden als kunstschilder, merkte hij tot zijn verbazing dat er geen enkel boek over W.G. van de Hulst senior bestond. Van der Kaaden is afkomstig uit een protestants-christelijk milieu en groeide op met het werk van Van de Hulst. Dat er van een schrijver die zoveel invloed heeft gehad en waarvan zoveel boeken zijn verkocht geen biografie bestond, leek Van der Kaaden op z'n zachtst gezegd niet helemaal terecht, en hij besloot dat hij die biografie dan maar zelf moest gaan schrijven.
‘Het is niet alleen het werk van Van de Hulst dat me interesseert,’ zegt Van der Kaaden bijna vijftien jaar later. ‘De hele christelijke jeugdliteratuur heeft mijn belangstelling.’ Van der Kaaden is dan ook mede-oprichter van het tijdschrift Ouwe Bram leeft nog!, dat in zijn geheel gewijd is aan christelijke (en dan vooral protestantse) jeugdliteratuur, en dat momenteel een sluimerend bestaan leidt. ‘Niet door gebrek aan stof, puur door tijdgebrek,’ aldus Van der Kaaden. Dat hij zijn tijdschrift heeft genoemd naar een romanfiguur van Van de Hulst (die in het gelijknamige boek overigens wel degelijk doodgaat) is natuurlijk geen toeval.
Het Van de Hulst-onderzoek van Van der Kaaden heeft geleid tot een aantal publicaties. De belangrijkste daarvan is het in 1994 bij Callenbach verschenen Zoeken naar de ziel - leven en werk van W.G. van de Hulst. Het bestaat uit zes hoofdstukken die elk een ander aspect van Van de Hulst behandelen, en kan beschouwd worden als opmaat tot de nog te schrijven biografie. Er is een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan de illustraties, en ook bevat het boek een uitgebreide bibliografie. Verder bundelde Van der Kaaden een aantal lezingen van Van de Hulst in Het kind en zijn boek en bracht hij in eigen beheer Kinderversjes uit, een bundeltje met gedichten van Van de Hulst die hij uit allerhande publicaties bij elkaar
| |
| |
sprokkelde. Bovendien beschikt hij in zijn Veenendaalse woning (van waaruit hij ook een internetantiquariaat drijft) over een grote Van de Hulst-verzameling, die niet alleen boeken bevat, maar ook verjaardagskalenders en serviesgoed. ‘Het zou goed kunnen dat er mensen zijn die meer hebben,’ zegt Van der Kaaden. ‘Ik ben nog steeds op zoek naar een paar eerste drukken. Voor sommige eerste drukken ben je zo een paar honderd euro kwijt. 't Heeft ook wel wat om niet alles te hebben, er moet tenslotte altijd wat te wensen overblijven.’
| |
Door duizenden gelezen
Willem Gerrit van de Hulst wordt in 1879 geboren in Utrecht, als zoon van een steenhouwer. Hij groeit op in een Nederlands-hervormd milieu. Als hij negen is, overlijdt zijn vader. Het is de bedoeling dat de zoon hetzelfde beroep als dat van zijn vader kiest, maar nadat zijn moeder een gesprek met de hoofdonderwijzer van de lagere school heeft gehad, wordt besloten dat Willem Gerrit voor schoolmeester gaat leren. In 1898 haalt Van de Hulst zijn akte. Hij krijgt meteen een baan aan een volksschooltje aan de Jutfaseweg in Utrecht, waaraan hij met een kleine onderbreking de rest van zijn werkzame leven verbonden zal blijven. Die kleine onderbreking is echter van groot belang. In 1899 moet hij zijn baan opgeven omdat hij in dienst moet. Na zijn diensttijd krijgt hij een haan aan een christelijke lagere school in de Utrechtse Bloemstraat. Hij kijkt over de muren van zijn kleine, christelijke wereld heen en ontdekt de Tachtigers. Vooral het werk van Frederik van Eeden raakt hem diep. Hij begint zelf ook te schrijven en publiceert schetsen en artikelen in diverse christelijke bladen. Hij raakt in een geloofscrisis, verdiept zich in socialisme, rooms-katholicisme en theosofie en speelt met de gedachte om journalist te worden, of plantagehouder in Indië. Maar als na een paar jaar een plek vrijkomt op het volksschooltje aan de Jutfaseweg bedenkt hij zich geen moment. Hij keert terug naar de plek waar hij eerder werkte, en aan de periode van twijfel lijkt een einde gekomen.
In 1907 trouwt hij met Johanna Cornelia van Arkel, die in 1913 in het kraambed sterft na de geboorte van hun tweede dochter. Ondertussen is bij uitgeverij Callenbach in 1909 Willem Wijcherts verschenen, Van de Hulsts eerste jeugdboek. Nog in hetzelfde jaar verschijnt Ouwe Bram en een jaar later volgt Jaap Holm en z'n vrinden. Deze drie titels zullen altijd tot zijn populairste boeken blijven horen. In 1913 wordt Van de Hulst benoemd tot schoolhoofd. In 1916 hertrouwt hij, met domineesdochter Jeannette Maan. Ze krijgen vier kinderen, drie jongens (onder wie de latere illustrator en kunstschilder W.G. van de Hulst junior) en een meisje.
Ondertussen schrijft Van de Hulst gestaag door. In 1919 verschijnt Peerke en zijn kameraden, dat door Van de Hulst zelf altijd als zijn beste boek zou worden beschouwd. Er volgt een bijna onafzienbare stroom jeugdboeken, boeken voor kleinere kinderen (de uit eenentwintig deeltjes bestaande serie ‘Voor onze kleinen’), schoolboekjes, verhalen, schetsen en artikelen. De bibliografie in Van der Kaadens Zoeken naar de ziel beslaat zo'n veertig pagina's. Verder geeft Van de Hulst lezingen en is hij actief in verschillende clubs en verenigingen; zo is hij medeoprichter en voorzitter van De Christelijke Auteurskring.
| |
| |
W.G. van de Hulst met zijn kleindochter Rose Marijne
Begin 1940 gaat Van de Hulst met pensioen. Tijdens de Duitse bezetting sluit hij zich aan bij de Kultuurkamer, ‘zij het met een bezwaard gemoed’, zoals hij in april 1942 aan zijn uitgever schrijft. ‘Ik word - vergeef me de onbescheidenheid - door duizenden gelezen in den lande. Dit gaf de doorslag. Zolang ik spreken kan, meen ik te moeten spreken!’ Lang duurt zijn lidmaatschap niet: uit latere brieven valt af te leiden dat hij al na een paar maanden de banden met de Kultuurkamer heeft verbroken.
Ook na zijn pensionering blijft Van de Hulst schrijven. Nog in de oorlog verschijnt het autobiografische, maar in de derde persoon enkelvoud geschreven Herinneringen van een schoolmeester. Hij schrijft verder aan de voor de oorlog begonnen serie Rozemarijntje, en in 1958 verschijnt Kleine zwerver, het laatste deeltje uit de serie ‘Voor onze kleinen’.
In 1963 overlijdt hij. De belangstelling voor zijn boeken blijft groot: bijna een eeuw na zijn debuut is een groot deel van zijn werk nog steeds leverbaar.
| |
Geheimzinnige puntjes
Ook de nieuwste drukken van het werk van Van de Hulst bevinden zich uiteraard in de collectie van Van der Kaaden. In de jaren negentig zijn er nog deeltjes van de serie ‘Voor onze kleinen’ heruitgegeven, in afwijkend, vierkant formaat en met nieuwe omslagtekeningen van W.G. van de Hulst junior. Rose Marijne van de Hulst, een dochter van junior, heeft de tekstredactie voor de nieuwe uitgaven op zich genomen. Van herschrijven is echter geen sprake, bezweert Van der Kaaden. ‘Het gaat alleen om het aanpassen van spelling, en het ver- | |
| |
vangen van een enkel verouderd woord.’ Hij beschouwt de boeken van Van de Hulst als klassiekers, en in klassiekers ga je niet rommelen. Bewondert hij Van de Hulst? ‘Absoluut, en dan vooral om zijn stijl. De man heeft veel geschreven, maar hij was beslist geen veelschrijver in de negatieve betekenis van het woord. Hij nam zijn werk bijzonder serieus.’
Dat Van de Hulst ondanks zijn immense productie inderdaad zorgvuldig te werk ging, blijkt uit een aantal lezingen waarin hij dieper ingaat op zijn opvattingen over jeugdliteratuur en het schrijven voor kinderen. Van de Hulst wordt vaak gezien als een calvinistische moralist bij uitstek, maar in de lezing ‘Zijn wij opvoeders’ die hij in mei 1941 voor de Christelijke Auteurskring hield, zegt hij: ‘Als ik de vraag [...] stel: moeten wij christelijke auteurs opvoeders zijn, dan - U schrikt mogelijk - dan is mijn antwoord beslist ontkennend.’ Dat Van de Hulst hier rekening houdt met de schrik van zijn toehoorders, lijkt erop te wijzen dat hij beseft hoe er tegen hem wordt aangekeken. Het gaat niet om moeten, maar om kunnen. ‘De opvoedende kracht van ons werk [...] moet immer een onopzettelijke zijn.’ Hij illustreert zijn bewering met een citaat uit Johannes Viator van de door hem zo bewonderde Frederik van Eeden: ‘Geen mensch kan een anderen mens goedheid of wijsheid leren. Hij kan hem alleen doen verstaan, hoe hij in zichzelf deze dingen gevonden heeft.’ Als verder bewijs voor het feit dat zijn blik de grenzen van zijn eigen kring overschrijdt, citeert hij in dezelfde lezing een uitspraak van de progressieve pedagoog en onderwijzer Jan Ligthart: ‘De beste pedagogiek is geen pedagogiek.’ Van de Hulst lijkt te pleiten voor een intuïtief moralisme, dat in het werk zelf verankerd moet liggen; misschien zou je zijn opvattingen kunnen samenvatten met een term die later in zwang is geraakt: ‘Show, don't tell.’ In dezelfde lezing maakt Van de Hulst zich vrolijk over de expliciete bedoelingen die lezers en recensenten hem toedichten, ook al weet hij, als hij aan een boek begint, nooit hoe het zal eindigen.
Ik heb dit bedoeld en ik heb dat bedoeld; ik heb dit willen bereiken en dát, - en 't gelukte me meesterlijk; ik vatte mijn taak ijverig en doelbewust op, zei men. Och, 'k heb er vaak om geglimlacht. Ik wist niet, dat ik zelf zo braaf was.
Vervolgens geeft hij aan hoe het volgens hem wél moet: je moet als schrijver voor kinderen
niet om het kind, niet voor het kind, maar naast het kind, beter nog: uit het kind het schone leven [...] bekijken, de donkere schaduwen, het leed, de telkens weer oplaaiende vreugde, de stille beklemdheid, de angst, de zonden en dit alles binnen de eeuwig-lichtende horizon van het Evangelie van de liefde Gods.
Die laatste voorwaarde lijkt zijn vrijheid als schrijver dan toch weer te beperken; hij mag dan niet weten hoe een boek zal eindigen, hij weet wel van te voren binnen welke kaders het zich zal afspelen en welke boodschap het moet bevatten.
In de lezing ‘Het kind en zijn boek’ die hij (waarschijnlijk enige jaren vóór de Tweede Wereldoorlog) voor de Christelijke Vrouwen Bond hield, blijkt dat Van de Hulst zelf ook beseft dat het christelijke kinderboek bepaalde problemen met zich meebrengt, met name als je wilt schrijven van- | |
| |
uit het kind, wat hij ook in deze lezing weer benadrukt: ‘Klein worden met de kleinen’, stelt hij; ‘Vanuit zijn wereldje, onze wereld bekijken.’ Hoe verwerk je een christelijke boodschap vanuit het gezichtspunt van het kind?
In Zoeken naar de ziel verwoordt Daan van der Kaaden de theologische opvattingen van Van de Hulst als volgt: ‘Geloof in Jezus Christus als de Zoon van God die voor onze zonden gestorven is, is nodig om behouden te worden en eeuwig te leven.’ Dit zijn degelijke, protestants-christelijke opvattingen, en het lijkt moeilijk om die níet van bovenaf in een boek te verwerken. Juist hier lijkt er iets te wringen in het werk van Van de Hulst. Ook al schrijft de schrijver vanuit het kind, hij is geen kind: hij is de volwassene die zich bedient van de taal van het kind, maar die tegelijkertijd zijn moralistische boodschap kwijt wil. Er lijkt bijna iets oneerlijks aan de hand. Aan de ene kant bedient de schrijver zich van hetzelfde idioom als het kind, aan de andere kant weet hij al hoe het af gaat lopen, en vooral: welke boodschap hij het kind mee wil geven. Uiteindelijk vormen alle kleine, goed aflopende schuld-en-boete-avonturen in het werk van Van de Hulst afspiegelingen van en voorbereidingen op het grote schuld-en-boete-verhaal waarmee de volwassen gelovige in het reine moet komen: de schuld van de mens door de zondeval en de mogelijke goede afloop door de verlossing in Christus. Zo lijkt het uitgangspunt om vanuit het kind te schrijven, een middel om de boodschap te verpakken. Dat is op zich niet erg, elke schrijver is een manipulator, maar het is de vraag in hoeverre Van de Hulst zich hiervan rekenschap heeft gegeven. Het enige wat hij hier in de al genoemde lezing ‘Het kind en zijn boek’ verder over zegt, is dat je uit moet kijken voor de gemakzucht die leidt tot het gebruiken van christelijke clichés, en dat abstracties vermeden dienen te worden. ‘Het kind moet zijn eigen geestelijk leven herkennen in zijn boek.’ In de praktijk betekent dit dat de kinderen uit de boeken van Van de Hulst uit christelijke gezinnen komen, waar men bidt en om vergeving vraagt en waar vooral de
moeders stichtelijke opmerkingen maken.
Dat Van de Hulst ook buiten christelijke kring gelezen werd, komt doordat de thema's van Van de Hulst zo universeel zijn dat ze religieuze grenzen overschrijden. Of, zoals Gerrit Krol het verwoordt in zijn bijdrage aan de bundel Dát was nog eens lezen: ‘Jaap Holm bestaat, behalve uit een aantal illustraties van jongens met petten, uit armoe, verdriet en schaamte, hoop, voldoening, woede, leegte, overwinning.’
Ook moet het belang van de stijl die Van de Hulst gebruikte niet worden onderschat. ‘Nu is er, als ik goed zie, wel een groot gradueel - maar geen wezensverschil tussen het litteraire werk voor volwassenen en dat voor kinderen,’ schreef Van de Hulst in zijn lezing ‘Zijn wij opvoeders?’. Hij beschouwde het schrijven voor kinderen als literaire arbeid, die zorgvuldig moest worden verricht. In Dát was nog eens lezen vat J. Bernlef (die Van de Hulst ‘een groot kinderschrijver’ noemt) de samenhang tussen thema's en stijl in één alinea samen:
Van de Hulst had een feilloos vermogen om ieder, op zichzelf vaak banaal gegeven, om te buigen tot een ritueel. Hij riep vanuit een herkenbare situatie angst op, schroomde niet om die tot op de bodem uit te putten en dan, na eindeloze herhalingen, geheimzinnige puntjes en vragen aan
| |
| |
de kleine lezer, kwam de verlossing, de redding, de veilige thuiskomst.
Elke lezer van Van de Hulst herinnert zich inderdaad de vele gedachtepuntjes, die samen met gecursiveerde of geaccentueerde klinkers zorgen voor een tergend langzaam opgebouwde spanning. Een voorbeeld uit Van Bob en Bep en Brammetje:
En de deur rinkelde. Er kwam iemand naar buiten.
Och, wat schrokken die kindertjes toen. Dat wás... dat wás... o, dat was het oude vrouwtje met de blauwe bril.
Als het oude vrouwtje Brammetje meeneemt, loopt de spanning zo hoog op dat er klinkers gecursiveerd én geaccentueerd worden.
Bob en Beppie gingen mee. Ze móésten wel.... O, ze bééfden van bangheid.
Het maakt misschien een gekunstelde indruk, maar tegelijkertijd lijkt het op de niet door welke relativering dan ook getemperde ernst waarmee kinderen zelf kunnen vertellen, en op bijna bestraffende toon dingen kunnen zeggen als ‘Dat doet héél zeer, hoor!’ Zo lijkt Van de Hulst zich qua toon inderdaad te vereenzelvigen met het kind waarvoor hij schrijft.
| |
Tachtigers
Over het veronderstelde moralisme van Van de Hulst zegt Van der Kaaden: ‘Het zijn altijd de christelijke kinderboeken die van moralisme worden beschuldigd, maar kijk bijvoorbeeld eens naar het werk van Annie M.G. Schmidt, daar zit ook volop moralisme in. En het idee om van het kind uit te gaan, was in het begin van de twintigste eeuw wel degelijk vernieuwend, je zou Van de Hulst wat dat betreft kunnen vergelijken met Theo Thijssen of Ligthart. De boodschap lijkt er bij Van de Hulst misschien dik bovenop te liggen, maar de moraal ligt altijd verpakt in de situatie. Hij begint nooit te “preken”, hij richt zich nooit al moraliserend rechtstreeks tot de lezers. Als je hem met zijn voorgangers vergelijkt, zie je hoe vernieuwend hij was.’ Die voorgangers zijn dan christelijke kinderboekenschrijvers als de door Van de Hulst als kind gelezen en al lang in vergetelheid weggezakte E. Gerdes; in zijn lezing ‘Het kind en zijn boek’ vertelt Van de Hulst hoe hij vroeger het werk van Gerdes las, om te laten zien hoe het niet moet: ‘Ik volgde geboeid het gebeuren, maar kwam er een stukje “preek”, dan gleed mijn vinger haastig langs de regels, om het vervolg van het eigenlijke verhaal te vinden. In één oogopslag overzag ik, wat als zuiver geestelijke meditatie kon worden overgeslagen.’
Van der Kaaden: ‘Vergeet niet dat Van de Hulst ook uit eigen kring kritiek kreeg, juist omdat hij níét preekte. En ook waren veel protestanten niet blij dat hij de naam van het opperwezen als “Heer” en niet als “Heere” schreef. Hij was gewoon Nederlands Hervormd, en niet zwaar gereformeerd, zoals veel mensen denken. Bovendien is niet al het werk van Van de Hulst even moralistisch. De serie Rozemarijntje bijvoorbeeld bestaat uit luchtige avonturen, en het stripverhaal In de Soete Suikerbol is eigenlijk gewoon een spannend verhaal waarin het geloof geen enkele rol speelt.’ In de Soete Suikerbol behoort dan ook tot het populairste werk van Van de Hulst. In de jaren zeventig werd de strip
| |
| |
omgewerkt tot een door de ncrv uitgezonden tv-serie, en nog in 1994 werd er door jeugdtheater Hofplein in Rotterdam een musical van gemaakt. De cd van die musical bevindt zich uiteraard in de collectie van Van der Kaaden.
Misschien is Van de Hulst inderdaad minder ‘braaf’ dan vaak wordt gedacht. Maar hoewel hij in zijn adolescentie over de grenzen van zijn eigen milieu heeft gekeken, lijkt zijn wereld zodra hij zijn geloofscrisis had overwonnen, tot stilstand te zijn gekomen. Voor zijn verhalen haalt hij veel inspiratie uit zijn jeugd. De wereld die hij beschrijft, is op het moment van schrijven aan het verdwijnen. Hoe lang zijn boeken nog herdrukt zullen worden, is dan ook nog maar de vraag. Of toekomstige generaties hem zullen blijven lezen, zal niet afhangen van de verdwenen wereld die hij beschrijft - contemporaine romans kunnen als ze goed genoeg zijn een tijdloosheid bezitten waardoor ze probleemloos een door de schrijver niet bedoelde status als historische roman kunnen verwerven - en misschien ook niet eens zozeer van de orthodox-christelijke opvattingen van waaruit het werk is geschreven, al was het alleen maar omdat we net zagen dat die opvattingen niet in elk boek even sterk doorklinken; misschien is het toch juist de literaire stijl die de houdbaarheidsdatum van de boeken van Van de Hulst zal bepalen.
Ook al ging Van de Hulst uit van de belevingswereld van het kind, van een tijdloze stijl is geen sprake. In die nadrukkelijke, trage, met accenten en puntjes doorspekte stijl laat zich niet moeilijk de invloed van de Tachtigers herkennen. Ook in de literatuur voor volwassenen heeft die invloed vaak voor moeizaam proza gezorgd, en eigenlijk is alleen het werk van schrijvers die zich aan die stijl hebben weten te ontworstelen - zoals Frans Coenen, Marcellus Emants en J. van Oudshoorn - vandaag de dag nog te lezen. Het zou ironisch zijn als de beperkte houdbaarheid van het werk van Van de Hulst uiteindelijk een gevolg zou zijn van het feit dat hij over de muren van zijn eigen wereld heen keek en aansluiting vond bij de ontwikkelingen van zijn tijd.
| |
Een zwak, flets licht
De generaties die met het werk van Van de Hulst zijn opgegroeid, kun je ruwweg in tweeën delen aan de hand van de tekenaars die het werk illustreerden: de eerste generaties zijn groot geworden met illustraties van tekenaars als J.H. Isings en Tjeerd Bottema, de latere met de illustraties van W.G. van de Hulst junior. Al in de jaren dertig begint de in 1917 geboren Van de Hulst junior het werk van zijn vader te illustreren, en na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelt hij zich langzaam maar zeker tot de vaste en enige illustrator van het werk van zijn vader, iets wat Tjeerd Bottema met lede ogen aanzag. ‘Ik koester geen wrok [...] tegenover Van de Hulst,’ schrijft hij in 1960 aan uitgeverij Callenbach, die al sinds 1909 het werk van Van de Hulst uitgaf. ‘Het belang van zijn zoon prevaleert boven het mijne, dat is natuurlijk, ik begrijp dat, als ik mij in zijn plaats indenk.’
De in 1961 geboren Van der Kaaden hoort tot de groep die met de tekeningen van W.G. van de Hulst junior is opgegroeid. ‘Het is natuurlijk wel leuk hoor, die eerste drukken, en ik wil ze ook wel allemaal hebben,’ zegt hij terwijl hij een eerste druk uit de kast trekt, ‘maar hoewel de illustraties van Bottema technisch veel beter zijn, doen
| |
| |
de tekeningen van junior me toch meer.’ Misschien is dat niet alleen een kwestie van jeugdsentiment. Iedereen die als kind wel eens een boek opengeslagen heeft, weet hoe belangrijk de illustraties in kinderboeken zijn. Ze bepalen de sfeer van het boek, maar ook de sfeer waarin het boek gelezen wordt, de manier waarop het boek als voorwerp wordt benaderd, ze voorzien het boek van een uniek aura; geef het boek een andere illustrator en je hebt een ander boek. Bij het werk van Van de Hulst is dat zeker het geval.
In het werk van Van de Hulst senior gaan de hoofdpersonen maar al te vaak gebukt onder de resultaten van hun zondige gedrag. Ergens halverwege raakt het verhaal als het ware verzeild in een duister, onrustbarend gebied waaruit geen uitweg mogelijk lijkt. Je bent verdwaald, omdat je ongehoorzaam bent geweest, of omdat je niet hebt opgelet; je hebt stiekem met de beer van je zieke zusje gespeeld, en nu is hij in de gracht gevallen. Het zijn kleine gebeurtenissen, maar juist door de dwingende stijl worden ze uitvergroot tot samenbollende, dreigende wolken die elk licht verduisteren. Precies zoals het er in het dagelijkse leven van een kind aan toe kan gaan. Het zware effect bereikt Van de Hulst door de al genoemde stijl, en door zijn opzet om vanuit het kind te schrijven. Natuurlijk komt alles goed; op het einde scheurt de bewolking uiteen en breekt de zon door. Wie verdwaald was, komt thuis, wat verloren was, wordt teruggevonden, wie slecht was, komt tot inkeer en wie dood gaat, komt in de hemel terecht. Maar al het leed en verdriet dat aan de goede afloop voorafgaat, is vaak zo verpletterend dat de catharsis er niet tegen opweegt. De herinnering aan de doorstane ellende maakt dat de doorgebroken zon niet meer dan een zwak, flets licht verspreidt, dat niet alle littekens kan genezen. In zijn bijdrage voor de bundel Dát was nog eens lezen schreef Bernlef al dat Van de Hulst niet schroomde de door hem opgeroepen angst tot de bodem uit te putten, en in dezelfde bundel schrijft Adriaan van der Veen naar aanleiding van de voor een hongerend gezin bestemde mand met levensmiddelen die in Jaap Holm wordt gestolen: ‘Ik vind het nog verschrikkelijk, onherstelbaar, en ik heb een zekere wrok tegen de schrijver die zo iets zo maar verzint, en dan lezertjes belast met een stuk voorgoed aanwezig gebleven verdriet.’
Toch was voor de lezer uit de tweede helft van de twintigste eeuw niet alles verloren: met zijn illustraties wist Van de Hulst junior een deel van het verpletterende effect van de verhalen van zijn vader te niet te doen. Hij tekende normale, aardige kinderen, die bij je in de klas hadden kunnen zitten, waarmee je bevriend had willen zijn, en die geen bovenmatige brave of gelovige indruk maakten. Hij had een losse toets die weldadig terloops aandeed, vergeleken met het soortelijk gewicht van de woorden van zijn vader. Natuurlijk ging junior de donkere, geheimzinnige bossen en verlaten, besneeuwde velden uit het werk van zijn vader niet uit de weg, maar hij maakte ze minder dreigend doordat hij ze met menselijke kinderen bevolkte.
De vergelijking dringt zich op met de strenge protestantse God de Vader, en de Zoon die naar de aarde afdaalt om de zondige mensheid een uitweg te bieden. Want dát we onder zonde gebukt gaan, blijkt niet alleen uit de teksten van senior; de door junior getekende kinderen hebben vaak een vreemde knik ter hoogte van hun lendenen, waardoor ze zich licht voorovergebo- | |
| |
gen lijken voort te bewegen - alsof ondanks hun losse toets de zonde hen toch zwaar op de schouders drukt.
| |
Werk en wereld
Alles goed en wel, maar hoe zit het nu met de biografie? Van der Kaaden: ‘Dat kan nog wel een aantal jaren duren.’ Hij heeft last van hetzelfde gebrek aan tijd waardoor zoveel andere biografen worden geplaagd. Aan een gebrek aan bronnen ligt het in ieder geval niet. ‘Er zijn eerder te veel dan te weinig bronnen. Zo is de bijzonder uitgebreide correspondentie bewaard gebleven tussen Van de Hulst en Uitgeverij Callenbach.’ Een uitgeverij die door Van der Kaaden wordt geprezen omdat ze in tegenstelling tot veel andere uitgeverijen alle originelen van de illustraties van hun kinderboeken heeft bewaard. Er is weinig privé-correspondentie bewaard gebleven. Wel sprak Van der Kaaden uitgebreid met familieleden.
Als uitgangspunt van de biografie hanteert Van der Kaaden ‘werk en wereld’ van Van de Hulst. Van der Kaaden ziet drie breekpunten in het leven van Van de Hulst: de dood van zijn vader toen W.G. negen jaar was, de geloofscrisis die hij als adolescent doormaakte en de dood van zijn eerste vrouw. ‘En hij zal ook wel het een en ander met zijn kinderen te stellen hebben gehad. Zo koos zijn zoon Willem Gerrit junior al op jonge leeftijd voor een bohémienachtig kunstenaarsbestaan, en was zijn zoon Henk een hoogbegaafde jongen die zichzelf op dertienjarige leeftijd Russisch leerde omdat hij Dostojevski in het origineel wilde lezen, en later een wereldberoemd astronoom zou worden.’
Waarom is er tot dusverre zo weinig over Van de Hulst geschreven? Behalve wat verspreide artikelen en de publicaties van Van der Kaaden zelf, is er eigenlijk alleen de geromantiseerde biografie van Rie van Rossum met de poëtische titel De jongen met de toverfluit uit 1949. Volgens Van der Kaaden spelen verschillende factoren een rol. Pas de laatste jaren groeit de belangstelling voor schrijvers van kinderboeken, en bovendien wordt er van buiten altijd met een zeker dédain op de protestantse zuil neergekeken. Toch is ook binnen die zuil weinig over Van de Hulst geschreven. De suggestie dat dat komt omdat die zuil van huis uit nu eenmaal niet over een onderzoekstraditie beschikt, wuift Van der Kaaden weg met een verwijzing naar de al in de negentiende eeuw door Abraham Kuyper opgerichte Vrije Universiteit. Volgens hem is het eerder een gevolg van religieuze motieven, die zich vertaalt in de in die kringen bestaande huiver voor persoonlijkheidsverheerlijking; we hebben onze prestaties tenslotte niet aan eigen verdienste te danken: ‘Niet door eigen kracht, maar door genade,’ zoals een bekend protestants adagium luidt.
Blijft het feit dat er nog een uitgebreid onderzoeksterrein braak ligt. Zo was Van de Hulst slechts één van de vele schrijvende schoolmeesters in de protestantse zuil. Van der Kaaden kan nog zo een rits andere namen opnoemen, waarin niet alleen Anne de Vries, de schrijver van Bartje, thuishoort, maar ook onbekendere schrijvers als G. van Essen en P. de Zeeuw JGzn. Dat is voor Van der Kaaden dan ook een van de redenen om een biografie van Van de Hulst breed op te zetten, zodat niet alleen de persoon zelf wordt belicht, maar ook diens omgeving.
Tot slot laat Van der Kaaden een aantal stukken uit zijn collectie zien, zoals een uit
| |
| |
1933 daterende Esperanto vertaling van Jaap Holm en z'n vrinden met de titel Jac^jo Holm kaj liaj amikoj en een Japanse vertaling van Bruun de Beer. Ook voor de Japanse editie is gebruikgemaakt van de illustraties van Van de Hulst junior, maar ze zijn gespiegeld afgedrukt, omdat in Japan van rechts naar links wordt gelezen.
| |
Literatuur
Daan van der Kaaden, Zoeken naar de ziel, leven en werk van W.G. van de Hulst (Baarn, Callenbach 1994) |
Daan van der Kaaden, red., Het kind en zijn boek, lezingen van W.G. van de Hulst (Baarn, Callenbach 1995) |
Dát was nog eens lezen. 40 auteurs over boeken uit hun kinderjaren (Amsterdam, Singel 262 1972) |
|
|