| |
| |
| |
Heel de kinderboekenschrijver
De biografische stand van zaken in de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur
Joke Linders
Waarom zijn er in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten relatief zo veel meer biografieën van kinderboekenauteurs geschreven dan in Nederland? Aan het belang, de kwaliteit en de populariteit van Nederlandse kinderboeken kan dat niet liggen, vindt Joke Linders. Als het geringe aantal wordt veroorzaakt door de lage status die het kinderboek hier heeft, dan wordt het hoog tijd hieraan iets te doen.
Herman Heijermans, Herman Gorter en Herman de Man zijn al lang gebiografeerd, maar hun kinderliteraire tijdgenoten C. Joh. Kieviet, J.B. Schuil en Chr. Van Abkoude niet. Waren hun levens, persoonlijkheden of werk niet interessant genoeg? Zijn er geen uitgevers voor te vinden? Verwachten die er minder kopers en lezers voor te vinden dan voor de biografieën van Louis Couperus of Frederik van Eeden? Of zijn er niet genoeg biografen die de levens van deze bijzondere kinderboekenauteurs tot leven willen of kunnen brengen? Deze vragen veronderstellen een gevoel van onbehagen dat niet alleen het mijne is. Ook anderen beweren dat kinderboekenauteurs, zeker wat biografieën betreft, in een achterstandspositie verkeren. Aan het begin van de twintigste eeuw klaagden Nellie van Kol, Nynke van Hichtum en Theo Thijssen al over gebrek aan aandacht voor en onderzoek naar het kinderboek. Sinds de min of meer officiële erkenning van het genre aan het einde van de achttiende eeuw krijgen kinderboeken minder of in ieder geval een ander soort aandacht en waardering dan boeken voor volwassenen. Dat wil zeggen, er is minder wetenschappelijk onderzoek op het gebied van kinder- en jeugdliteratuur, het kritische apparaat is kleiner en er zijn minder biografieën. ‘En dat is zeker niet te herleiden tot het belang of de kwaliteit van de Nederlandse jeugdliteratuur’, zegt Anne de Vries desgevraagd. ‘Hooguit tot de status van het kinderboek in het literaire veld.’ Een principieel verschil tussen nut en noodzaak van een biografie van een schrijver van kinderboeken en die van een auteur voor volwassenen kan hij niet ontdekken.
| |
| |
Aukje Holtrop ziet een numerieke oorzaak. Er zijn nu eenmaal meer volwassenen - en dus ook meer boeken en schrijvers voor volwassenen - dan kinderen en kinderboekenauteurs. Maar als het geringe aantal biografieën van kinderboekenschrijvers te maken heeft met onderschatting van het genre, dan lijkt haar dat verkeerd. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat men denkt dat een levensbeschrijving van een kinderboekenschrijver niet tot de verbeelding spreekt. ‘Dat vind ik geen slecht argument,’ zegt ze. ‘Het wordt ook gehanteerd bij grotemensenauteurs. Er zijn, als het er op aan komt, niet zo heel veel schrijvers die naast hun werk een interessant leven leidden of een boeiende persoonlijkheid waren.’ Volgens Helma van Lierop speelt bovendien dat kinderboekenschrijvers in het verleden buiten hun werk relatief weinig van zich deden spreken. ‘En dat soort auteurs is toch vaak het meest interessant voor biografen.’ Het verklaart in ieder geval waarom er van Annie M.G. Schmidt, An Rutgers van der Loeff en Nynke van Hichtum al biografieën bestaan en die van Miep Diekmann in voorbereiding is. ‘Gelukkig begint er iets te veranderen en treden kinder- en jeugdboekenauteurs tegenwoordig meer naar buiten dan vroeger,’ zegt Van Lierop. ‘Maar dat betreft auteurs die nog springlevend zijn.’
| |
Legitimering
De reacties van De Vries, Holtrop en Van Lierop voeren naar de algemene vraag wie om welke redenen en onder welke omstandigheden een biografie ‘verdient’ respectievelijk krijgt. In eerste instantie lijkt consensus daarover makkelijk te formuleren: de te portretteren schrijver dient maatschappelijk dan wel artistiek en cultureel ‘belangwekkend’ en een ‘boeiende persoonlijkheid’ te zijn, terwijl diens werk of activiteiten ‘tot de verbeelding’ dienen te spreken. Moeilijker wordt het als we die voorwaarden of criteria proberen te preciseren. Want wie of wat bepaalt het belang van een auteur? Het publiek casu quo de lezers dan wel de verkoopcijfers tijdens het leven van die auteur en van daarna? De biograaf die bereid is enige jaren van zijn of haar leven voor het beschrijven van het leven van een ander in te zetten? Of maken de literaire instituties in de ruimste zin van het woord - critici, jury's, uitgevers, subsidiërende instanties - uit wie belangrijk genoeg is een biografie te krijgen? Maar welke argumenten of criteria hanteren deze als ze een beslissing nemen over een te schrijven dan wel uit te doen geven biografie? Literaire argumenten als de veronderstelde kwaliteit van het werk, de aard en omvang van een oeuvre, de hoeveelheid aandacht die een auteur wist te verwerven, de literaire kringen waarin iemand verkeerde of de voorbeeldfuncties van auteurs dan wel hun betekenis voor lezers? In het laatste geval zouden schrijvers die communicatie beogen met kinderen juist een geliefder biografisch object moeten zijn dan auteurs die zich op volwassenen richten. Kinderboeken hebben emotioneel immers vaak een grotere impact dan boeken voor volwassenen. Afke's tiental, Kruimeltje, De Katjangs of School-idyllen roepen vaak sterkere emoties op dan De mei van Gorter of Het wassende water van Herman de Man. En hoewel het
cijfermateriaal daarvoor niet makkelijk te leveren is, zal de uitspraak dat Pietje Bell meer indruk heeft gemaakt en een groter icoon is geworden dan Heijermans' Droomkoninkje door weinig mensen
| |
| |
weersproken worden. Dat de biografie van Heijermans al geschreven is, terwijl er voor de levensbeschrijving van Van Abkoude voor zover ik weet nog geen plannen zijn, kan dus niet liggen aan diens onopvallende aanwezigheid in de Vaderlandse Letteren. Van Abkoude is een van de weinigen die kunnen bogen op een heus bibliotheekverbod: zijn zeven delen tellende Pietje Bell mocht niet op de planken van de openbare bibliotheken. Van Kruimeltje gingen bovendien meer dan een half miljoen exemplaren over de toonbank. De verfilming van Kruimeltjes lotgevallen door Maria Peters trok zeventig jaar na verschijning van het boek ruim een miljoen bezoekers. Om nog maar te zwijgen van zijn opvallende sociale bevlogenheid, zijn veelzijdigheid als schrijver en zijn emigratie naar de Verenigde Staten halverwege de Eerste Wereldoorlog. Kortom, Van Abkoude was een interessante, populaire auteur en een persoonlijkheid waarover beslist een boeiend levensverhaal geschreven kan worden. Dat er nog geen boek aan hem gewijd is, kan bijna alleen verklaard worden door zijn status: schrijver voor kinderen.
| |
De motivatie van de biograaf
Uiteindelijk zijn de motivatie en de gedrevenheid van de biograaf doorslaggevend. Een mooi voorbeeld daarvan is de biografie van Marga Klompé. Het Prins Bernardfonds had Marjan Schwegman gevraagd een portret te schrijven van de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Twee jaar later besloot zij de opdracht terug te geven, omdat ze niet voldoende greep kon krijgen op haar onderwerp. Wat Schwegman over Klompé had gevonden, motiveerde haar onvoldoende om de gevraagde biografie te realiseren. Die motivatie is dus cruciaal. Als de motivatie van de biograaf wegvalt, komt er geen biografie. ‘Wie zich te hoog acht voor loeren door het sleutelgat, moet geen biograaf worden’, schreef Elsbeth Etty onlangs. Daarmee bedoelde ze dat de biograaf een onbegrensde belangstelling moet hebben voor zijn of haar onderwerp. Werkelijk alles - hoogte- en dieptepunten in werk, privé-leven, sociaal functioneren, persoonlijkheid, obsessies, eigenaardigheden, slaapkamergeheimen, opvoeding, onderwijs, familie, ziekte, tijdsbeeld en opvattingen - zal de biograaf moeten en willen bezien. Want alleen dan kan een beeld ontstaan van ‘heel de mens’.
In de praktijk is het vaak zo dat de biografische nieuwsgierigheid in eerste instantie aangeblazen wordt door één specifiek aspect van de geportretteerde: zijn of haar politieke activiteiten, functie of werk. Als dat specifieke aspect betrekking heeft op gebieden waarvoor de samenleving of de wetenschap tot dan toe niet zoveel belangstelling had, zoals de vrouwenemancipatie, de arbeidersbeweging of kinderliteratuur, dan krijgt zo'n biografie al gauw een apologetisch tintje. Zo lang die verdediging niet de boventoon voert, lijkt ze me eerder een verdieping van het biografische portret dan een bezwaar. Zo besteedde de biograaf van Aletta Jacobs terecht veel aandacht aan de vrouwenstrijd waarin Jacobs zo'n opmerkelijke rol heeft gespeeld, en verwerkte Etty in haar biografie van Henriette Roland Holst veel informatie over de marxistische arbeidersbeweging waarvan Roland Holst een der internationale leiders werd.
Zelfs eigenbelang - de biograaf zal dat niet graag toegeven - kan een rol spelen bij de keuze van het onderwerp en de biografische aanpak, in die zin dat het succes of de
| |
| |
roem van de geportretteerde op de biograaf kan afstralen. De intieme confrontatie met andermans leven kan zelfs therapeutisch werken en tot een grotere mate van zelfkennis van de biograaf leiden. Dat laatste geldt ook voor levensbeschrijvingen van minder bekende mensen, al zijn de beweegredenen voor het schrijven daarvan vaak alleen van persoonlijke aard en vallen dergelijke biografieën slechts op als ze bijzondere literaire, emotionele of mediagenieke kwaliteiten bezitten.
Alle biografen, ook zij die hun keuzes of werkwijzen niet expliciet verantwoorden, hebben een idee of opvatting over wat zij met hun biografie willen bereiken. Dat varieert van het op persoonlijke wijze en met veel intuïtie vertellen van een levensverhaal tot aan het leveren van een bijdrage aan de geschiedschrijving. Zelfs het stilistische, compositorische of psychologische vermogen van de biograaf om de boeiende kanten van een personage naar voren te halen kan van invloed zijn op het eindresultaat. De een kiest voor weinig distantie ten opzichte van het gekozen onderwerp. ‘Wie een ander leven wil begrijpen, moet zijn eigen leven inzetten,’ zeiden Hans Goedkoop en Angenies Brandenburg. Anderen, zoals Wim Hazeu, hanteren een zo feitelijk mogelijke benadering of kiezen, zoals Dik van der Meulen, voor een gerichte belichting van een tijdperk. Zolang die keuzes het portretteren van ‘heel de mens’ niet in gevaar brengen, is er niets aan de hand. Moeilijker wordt het als trends of verwachtingen van een groep doorslaggevend worden voor de aard van een biografie dan wel de ontvangst ervan. Zo lijkt het onthullen van slaapkamergeheimen anno 2006 populairder te zijn - en in ieder geval op meer lezers te kunnen rekenen - dan het leveren van een bijdrage aan wetenschap of geschiedschrijving. Dat laatste - een visie op het genre dan wel bijdrage aan de emancipatie - speelt bij biografieën van Nederlandse kinderboekenauteurs bijna altijd een rol. En dat is gezien de geschiedenis van de kinderliteratuur niet zo vreemd. Sinds Hiëronymus van Alphen zijn de literatuur voor kinderen en hun auteurs achtergesteld bij de literatuur voor volwassenen. Voor zover hun werken al serieus genomen werden, betrof dat vooral de pedagogische en sociologische aspecten, zoals de positie van het kind in de samenleving, opvoedingstheorieën, kleding en spel. Pas sinds auteurs als Imme Dros, Wim Hofman, Ted van Lieshout en Toon Tellegen zich
expliciet manifesteren als literaire auteurs, neemt de waardering voor kinderliteratuur toe. Niet alleen omdat de auteurs ervan twee soorten publiek aantrekken (kinderen én volwassen), maar ook omdat hun boeken steeds vaker als literatuur worden beschouwd.
| |
Zelfbewust
Een vergelijking van biografieën van Engelstalige kinderboekenauteurs met die van hun Nederlandse collega's laat zien dat het apologetische of emancipatorische aspect daarin een minder grote rol speelt. Om te beginnen zijn vrijwel alle internationaal bekende kinderboekenauteurs een of meerdere keren gebiografeerd. Te denken valt aan Robert Louis Stevenson (Schateiland), J.M. Barrie (Peter Pan), J.R.R. Tolkien (In de ban van de ring), Beatrix Potter (Pieter Konijn), A.A. Milne (Winnie-de-Poeh), C.S. Lewis (Narnia-verhalen), Harriet Beecher Stowe (De hut van oom Tom), Lewis Carroll (Alice in Wonderland) of Roald Dahl (Sjakie en de chocoladefabriek). Uit de verant- | |
| |
woording van hun respectievelijke biografieën blijkt een veel zelfverzekerder houding van de biograaf ten opzichte van het kinderboek. Zo betoogt Humphrey Carpenter, de eerste biograaf van Tolkien, dat ‘de eerste biografie van een auteur niet noodzakelijkerwijs de beste plaats is om literaire oordelen te formuleren. Die oordelen onthullen immers net zo veel over de criticus als over diens onderwerp.’ Intussen toont hij met zijn analyse van The Hobbit en The Lord of the Rings wel degelijk aan dat Tolkien bij het schrijven kinderen voor ogen gehad had: ‘Tolkien wilde niet dat de toon te serieus werd of zelfs maar volwassen, maar bleef bij zijn voornemen zijn eigen en misschien zelfs andermans kinderen te vermaken.’
Andrew Birkin, de biograaf van J.M. Barrie, de geestelijke vader van het jongetje dat niet op wilde groeien, bekent ruiterlijk dat hij The Lost Boys (1979) had geschreven uit liefde en sympathie voor Peter Pan en diens schepper. Daarom is het levensverhaal van Barrie meer een document waarin hij zich heeft opgesteld als editeur. Op die manier konden de brieven, dagboekaantekeningen, uitspraken en het werk van Barrie voor zichzelf spreken. Daar voegt hij nog aan toe dat hij de verschillende fragmenten strikt persoonlijk heeft gekozen, omdat ze hem bevielen, terwijl hij andere, misschien wel belangrijker zaken heeft weggelaten.
Judy Taylor begon aan Beatrix Potter, Artist, Storyteller and Countrywoman in de wetenschap dat het leven van deze kunstenares al uitvoerig beschreven was. Haar eigen herinneringen en het feit dat Potter een standaard was waaraan alle andere boeken voor kinderen gemeten kon worden, inspireerden haar. Aan dit nostalgische element ontleende zij de rechtvaardiging haar biografie rijkelijk te illustreren met foto's, tekeningen, briefjes. Op die manier lukte het haar een empathische biografie te creëren waarin nuchterheid, verrassingen en nieuwe inzichten in het leven van Potter en haar karakters een natuurlijke eenheid vormden.
Ann Thwaite, die na het voltooien van de biografie van Frances Hodgson Burnett tot de conclusie kwam dat haar leven onomkeerbaar dat van een biograaf was geworden, besloot alleen nog maar te schrijven over mensen die niet eerder gebiografeerd waren. Een belangrijk deel van haar biografische plezier zat immers in het lezen van brieven - als eerste na de geadresseerden van lang geleden - en het toegankelijk maken van wat anders onbekend zou blijven. Zo werd A.A. Milne, met wiens werk zij opgroeide en die zij als de beste kinderboekenauteur ooit beschouwde, haar volgende slachtoffer. Met de hulp van Milnes zoon Christopher wist zij aan te tonen dat lang niet alles in Milnes kinderboeken terug te voeren is op diens eigen zoon, maar een combinatie is van jeugdherinneringen, observatie en verbeelding. Ze laat ook zien hoe hij leed onder het succes van zijn kinderboeken. Wat hij ook ondernam, hij was en bleef de schrijver van Poeh en werd nooit de Oscar Wilde of de Shakespeare van zijn dromen.
Ian Bell koos ervoor Robert Louis Stevenson zoveel mogelijk zelf aan het woord te laten, juist omdat die zo'n excellente verhalenverteller was, iemand die de wereld meer te bieden had dan uitgedrukt kan worden in ‘getemde fictie’ of realisme. Door Stevenson in zijn dualiteiten te volgen - thuis en ballingschap; nationalisme en internationalisme; schijn en werkelijkheid - lukte het Bell licht te werpen op het
| |
| |
bestaan en de kwaliteiten van de schepper van Schateiland.
De biograaf van Harriet Beecher Stowe, Joan D. Hedrick, aan wie in 1995 The Pullitzer Price for Biography werd toegekend, hanteerde echter vooral cultuurhistorische en psychologische argumenten. Stowe schreef voor een volk dat streng onderverdeeld was in ras, sekse, woonomgeving en klasse. Omdat zij de massa wilde bereiken, moest ze wel rekening houden met verschillende, vaak tegengestelde culturen. Of dat haar gelukt is of dat zij die subculturen daardoor juist benadeelde, blijft onderwerp van felle discussie. In de negentiende eeuw waren het vooral de zuiderlingen die protesteerden tegen het portret van de slavernij in De hut van Oom Tom. Tegenwoordig tekenen veel Afro-Amerikanen bezwaar aan tegen Stowes stereotyperingen.
Dat de gebiografeerden roem hadden verworven met het schrijven voor de jeugd, zagen genoemde Engelse en Amerikaanse biografen eerder als pluspunt dan als ballast. Hun bijdrage aan de emancipatie van het genre was geen doel op zich, maar vloeide op een vanzelfsprekende manier voort uit het onderwerp. Het heeft de portrettering van ‘heel de mens’ op geen enkele manier in de weg gestaan. Integendeel, het maakte die portretten rijker, voller, interessanter.
Van die vanzelfsprekende, zelfbewuste houding kunnen hun Nederlandse vakbroeders en -zusters nog veel leren, ook al is de situatie hier in vergelijking met de Engelse en Amerikaanse kinder- en jeugdliteratuur wezenlijk anders. Om te beginnen is de internationale uitstraling van onze kinderliteratuur beperkt. De boeken van Theo Thijssen, Nynke van Hichtum, Leonard Roggeveen, C. Joh. Kieviets, An Rutgers van der Loeff, Annie M.G. Schmidt en Thea Beckman zijn wel vertaald, maar op een heel andere schaal dan die van Milne of Potter. Niet omdat hun boeken literair, emotioneel of maatschappelijk van geringere kwaliteit zijn, maar omdat er tot zo'n twintig jaar geleden maar beperkte pogingen ondernomen werden het Nederlandse kinderboek te doen vertalen. De beweging was eerder andersom; Nederlandse uitgevers kochten Engelse, Franse, Duitse en Scandinavische kinderboeken die ze in het Nederlands lieten vertalen. Dankzij de inspanningen van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds verandert dat langzaam maar zeker.
| |
Hoop
Er zijn in Nederland slechts weinig echte, volledige biografieën van kinderboekenauteurs. Alleen Annie M.G. Schmidt, wier internationale uitstraling overigens gering is, kan bogen op drie biografieën. Nynke van Hichtum kreeg onlangs een uitvoerige levensbeschrijving, ook en vooral vanwege haar relatie met Pieter Jelles Troelstra. Haar niet geringe bijdrage aan de kinder- en jeugdliteratuur komt uiteraard aan bod, maar staat niet centraal in de biografie. Over Theo Thijssen bestaan alleen deelstudies. Johan Fabricius, Rie Cramer, An Rutgers van der Loeff en Max Velthuijs zijn gebiografeerd, maar veelal vanuit de behoefte de kinder- en jeugdliteratuur op te heffen in de vaart der volkeren. Zo betoogde Rico Bulthuis in zijn verantwoording van de biografie van Johan Fabricius:
Vanaf de dagen dat het jeugdboek als bijproduct om niet te zeggen afvalproduct in de literatuur werd beschouwd tot op de
| |
| |
huidige dag waarop het boek voor jongeren de taak heeft om de kleine lezer tot de grote literatuur te brengen, is en blijft De scheepsjongens van Bontekoe een bijzonder aantrekkelijk verhaal. Het bezit geen andere pretentie dan een voortreffelijk verhaal voor onze kinderen te willen zijn. Maar in 1924 was men in Nederland nog niet gewend aan de gedachte dat een romancier en dichter jonge lezers wilde bekoren...
Ook de aanleiding voor de biografie van An Rutgers van der Loeff was in de eerste plaats haar betekenis voor de jeugdliteratuur. Door haar als schrijfster te volgen, heb ik deze vrouw, werkende moeder en auteur, proberen te plaatsen in het decor van de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw én de geringe literaire waardering voor het kinderboek.
Wat er verder nog aan biografisch materiaal over kinderboekenauteurs en illustratoren is - portretten van Nelly Bodenheim, Fiep Westendorp en Dick Bruna - betreft hooguit aanzetten tot een biografie. De biografieën van Anne de Vries sr. door Anne de Vries jr., Top Naeff door Gé Vaartjes, Miep Diekmann door Erna Staal en Cissy van Marxveldt door Monica Soeting worden voorbereid; er zijn plannen voor biografieën van Willem Wilmink en Tonke Dragt.
Aan de beroemdste schrijfster van Nederland, Anne Frank, die meestal niet als kinderboekenauteur wordt gezien, maar wel degelijk communicatie zocht met leeftijdgenoten, waagden zich tot nu toe alleen buitenlanders. En van de zeshonderd pagina's die Jan van der Vegt aan Hans Andreus wijdde, gaan er maar vijf over zijn oeuvre voor kinderen, dat drieëndertig romans, vijf poëziebundels, twee toneelstukken en diverse vertalingen (onder meer Alice in Wonderland en Pinokkio) omvat. Dat geringe aantal klopt met Andreus' geringschatting van het genre, maar niet met het feit dat zijn boeken voor kinderen een belangrijke bron van inkomsten voor hem waren.
Het voordeel van deze situatie is dat op het gebied van de kinderliteratuur nog een breed en boeiend terrein braak ligt. Wat zou het interessant zijn meer te weten over de vader van het kindergedicht Hiëronymus van Alphen, de moeder van de kinderboekenkritiek Nellie van Kol, de dwaalwegen van oom J.J.A. Goeverneur en tante Ida Heijermans, de eigenaardigheden van Leonard Roggeveen, onderwijzer in hart en nieren, geestelijke vader van Okkie Pepernoot, Daantje en De Ongelooflijke avonturen van Bram Vingerling. Zou een portret van de eeuwig dronken dichter en rokkenjager (zo althans is de mythe) Han G. Hoekstra niet veel moois opleveren over het literaire leven van de jaren vijftig? En dan de grootste stille kracht in de Nederlandse kinderletteren, Jean Dulieu, die helendal onvergetelijke figuren als Oehoeboeroe, Eucalypta en Paulus de Boskabouter schiep. Paul Biegel mag dan minder mensenschuw zijn dan Dulieu, ook hij houdt vol dat er over hem niets interessants te melden valt en dat er de eerste vijftig jaar na zijn dood geen biografie van hem mag verschijnen. Valse schaamte lijkt me. Of is er iets dat niet aan het licht gebracht mag worden? Mies Bouhuys is om een groot aantal redenen interessant: als de moeder van Pim en Pom, als journaliste en vertaalster die samen met Ed Hoornik op vele fronten maatschappelijk bedreven was, als verdedigster van de belangen van de dwaze
| |
| |
moeders en nog veel meer. Tonke Dragt kan zich verenigen met de gedachte dat er ooit een biografie van haar zal komen, maar zolang zij nog aan het schrijven is, wil ze daarmee niet lastiggevallen worden. En hopelijk zal de weduwe van Wilmink spoedig vaststellen wie haar machtig interessante Twentenaar onder handen mag nemen. Dat de biografen van kinderboekenauteurs gezien de geschetste achterstandssituatie extra aandacht zullen schenken aan het genre lijkt me op geen enkele wijze strijdig met aard en functie van de biografie: een tot de verbeelding sprekend verhaal van een bijzonder mensenleven. Nu er meer aandacht ontstaat voor de literaire kwaliteiten van het kinderboek en kinderboekenschrijvers zich op een bredere wijze manifesteren, zullen meer biografen zich uitgedaagd voelen hun levens en werken te portretteren.
|
|