| |
| |
| |
Een schimmig verhaal over een schimmig leven
De Jan Campert-biografie van Hans Renders
Gé Vaartjes
Het komt niet vaak voor dat een schrijver die al zestig jaar dood is de voorpagina's van alle landelijke dagbladen haalt. Jan Campert overkwam het nadat Hans Renders' biografie van hem leidde tot onthullingen over zijn dood in Neuengamme. Zelden was er rond een biografie zóveel aandacht voor een element dat niet in het boek voorkomt.
Het bericht dat Jan Campert (1902-1943) niet aan uitputting in Neuengamme was gestorven, maar geliquideerd zou zijn door medegevangenen wegens verraad, was schokkend nieuws, dat zelfs tot hoofdredactionele commentaren inspireerde. Campert had zijn verzetshouding toch met de dood moeten bekopen? Dat was zo ongeveer de gangbare kennis over hem, vaak nog gecombineerd met het onjuiste ‘feit’ dat hij ‘De Achttien Dooden’ vlak voor zijn eigen executie geschreven zou hebben. Verder was hij de vader van Remco. Enkele meer ingewijden wisten dat hij nog meer poëzie, evenals proza en journalistiek werk geschreven had, en dat hij een slordig leven had geleid. Maar daar hield het dan ook wel mee op.
Schrijvers die buiten de canon vallen, worden spoedig vergeten. Met een beetje geluk blijven sommige auteurs overeind met één titel die aan hen blijft kleven. Campert behoort tot deze laatste groep. Er zijn maar weinigen, zelfs onder literair geïnteresseerden, die zijn dichtbundels Refereinen en Verzen kennen, laat staan streekromans van zijn hand als Wier en Kerend getij. Campert is de auteur van dat ene gedicht ‘De Achttien Dooden’.
Dat feit alleen al rechtvaardigt een biografie van hem en sluit aan bij het standpunt dat ieder die iets in de Nederlandse literatuur betekend heeft een biografie waard is. De kwaliteit van het oeuvre, gezien door eigentijdse ogen, doet er minder toe dan nieuwsgierigheid naar de betekenis die de gebiografeerde ooit gehad heeft, naar zijn levensverhaal, naar de literaire context waarin hij functioneerde. Biografieën van belangrijke en invloedrijke auteurs als Multatuli en Ter Braak hebben een andere waarde dan die van figuren van het tweede
| |
| |
plan, maar dat houdt niet in dat levensverhalen over die laatste categorie bij voorbaat minder interessant zouden zijn. Het hangt ervan af hoe biografen hun verhaal vertellen, wat zij doen met het literaire werk in de context van de tijd - kortom, hoe zij zelf hun levensbeschrijvingen legitimeren door hun vakkundigheid. Toegegeven, de ‘weggezakte’ Campert stond ook bij mij niet bovenaan het lijstje van biografieën die ik wilde lezen. Maar als zo'n boek er eenmaal is, ontwaakt vanzelf de belangstelling voor het levensverhaal van een man over wie je niet veel meer weet dan dat hij dat ene gedicht geschreven heeft.
Inmiddels weet ik heel wat meer over Campert en dat is winst. Hans Renders heeft veel uit en over dat voorbije leven opgespit, waarbij hij uiteraard ‘De Achttien Dooden’ en het verhaal daaromheen een centrale plaats gegeven heeft. Hij heeft de omstandigheden rond de arrestatie van Campert, die werd aangehouden bij een poging joden over de grens te helpen, gedetailleerd gereconstrueerd en veel tot dusver onbekende namen en feiten aan het licht gebracht. Dat geldt ook voor Camperts enerverende liefdesleven, waarin niet alleen zijn echtgenotes Joekie Broedelet en Clara Eggink voorkwamen, maar ook de nodige andere dames figureerden of zelfs hoofdrollen speelden. Verder heeft Renders veel, misschien wel alle, obscure publicaties van Campert opgezocht.
Met zijn biografie, die een grote informatieve waarde heeft, bewijst hij dat het leven van Campert, hoe onbeduidend ook als schrijver, dichter en journalist, meer dan de moeite waard is om beschreven te worden. Veel onderzoek en veel openbaren is echter niet een garantie voor een goede biografie. Een schrijversbiografie dient een zo volledig mogelijk beeld te geven van de man of vrouw die centraal staat, vervlochten met oeuvre, tijd en literair circuit, overzichtelijk gecomponeerd, onderbouwd analytisch en op z'n minst verzorgd geschreven.
Grofweg getypeerd kan een biografie op twee manieren worden gecomponeerd: chronologisch of thematisch. Beide methoden van aanpak vereisen hun eigen meesterhand. Een chronologisch werkende biograaf moet ervoor zorgen de verhaallijn stevig vast te houden, zonder uit te glijden in een en-toen-en-toen-stijl, en kwesties die een lange tijd speelden dusdanig behandelen dat de lezer ze blijft vasthouden. Binnen de chronologie enigszins thematiseren biedt in dit opzicht uitkomst en is zelfs geboden, wil het verhaal niet verkruimeld raken. Een chronologische opzet heeft als pluspunt dat de gebiografeerde zich op natuurlijke wijze ontwikkelt, en dat de lezer diens wording - althans, zoals de biograaf deze ziet! - onderweg meebeleeft. De thematische aanpak heeft als voordeel dat biografen hun materiaal systematisch kunnen ordenen op onderwerp en zo verschillende aspecten uit de levens van hun helden als afzonderlijke verhalen, essays, analyses kunnen presenteren. Ze hoeven zich hierbij minder te bekommeren om de regie van een grote verhaallijn. Essentieel voor het resultaat is dat ze bij het behandelen van hun deelonderwerpen hun stof als geheel scherp overzien. Alleen in een helder, vastomlijnd kader kunnen thema's op hun plaats vallen. Thematisch werkende biografen moeten nauwgezet werken en een scherp geheugen hebben, immers: zij moeten ervoor waken dat elementen buiten de thema's vallen en niet ter sprake komen. Daarnaast is het minstens zo belangrijk om herhalingen te voorkomen. Kort
| |
| |
gezegd, bij een thematische aanpak dient een biograaf goed te kunnen structureren.
Jan Campert
| |
Discutabele faam
Hans Renders heeft het leven van Campert zowel chronologisch als thematisch opgeschreven. Na een ‘Prelude’, die de aanloop tot Camperts arrestatie beschrijft en een zekere spanning opbouwt, voert hij de lezer naar het Zeeuwse Westkapelle in het begin van de vorige eeuw, het decor van Camperts jeugd. Wij zien de Zeeuwse jongen uitgroeien tot een adolescent die van Renders als motto Wilhelmina's ‘eenzaam maar niet alleen’ meekrijgt. Deze eenzelvige jongeman dicht, schrijft verhalen, en vindt langzaamaan zijn plek in de kringen van literatuur, journalistiek en theater. Zijn verschillende activiteiten worden vervolgens afzonderlijk beschreven: de journalist, de criticus en de dichter. Daarna bereidt Renders de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog, die Campert uiteindelijk zijn discutabele faam zouden verlenen, voor in opnieuw thematische hoofdstukken die Camperts bewegingen in ‘Haagse kringen’ beschrijven; zijn ‘verkeerde vrienden’ en uiteindelijk zijn schimmige ‘fatale grensoverschrijdingen’. Deze laatste leidden tot zijn arrestatie en uiteindelijk tot zijn dood - waarna het Nachleben van Campert als symbool aan de orde komt, een postuum leven dat hem lange tijd meer reliëf verleende dan zijn aardse aanwezigheid.
Zo op een rijtje gezet ziet het er aannemelijk en overzichtelijk uit. Maar schijn bedriegt. Renders is er niet in geslaagd de touwtjes in handen te houden. Het resultaat is een onevenwichtig boek, waarin de biograaf het ene moment fijne balletpasjes zet en het volgende met zevenmijlslaarzen door Camperts leven dendert. Tientallen bladzijden getuigen van een gebrek aan structuur. Dat blijkt onder meer in de beschrijvingen van Campert als man, minnaar en echtgenoot. Camperts rommelige liefdesleven is zonder meer in biografisch opzicht van belang. Het raakt aan een belangrijk aspect van zijn chaotische leven. Renders' versnipperde verhaal biedt echter weinig houvast en laat dit aspect van Camperts leven maar geen verhaal worden. Campert zwalkt contourloos van de een naar de ander, wat tot weinig verdieping leidt en een oppervlakkig feuilleton van amourettes en ontrouw oplevert. Het is alleen al in chronologisch opzicht moeilijk greep op dit deel van zijn leven te krijgen en je bent geneigd je per hoofdstuk af te
| |
| |
vragen met wie hij nu weer iets heeft.
Mensen die een rol in Camperts bestaan speelden, worden vaak zonder slag of stoot geïntroduceerd. Op bladzijde 80 verschijnt ‘Camperts oude vriend Victor van Vriesland’ ten tonele; pas zo'n zestig pagina's later duikt deze opnieuw op, nu als ‘de jonge letterkundige Victor van Vriesland’, ook hier zonder nadere informatie. In de noten zoekt men veelal vergeefs naar beknopte gegevens over mensen die ooit bekend waren, maar nu vergeten zijn.
Het gemis aan structuur blijkt ook uit overvloedige herhalingen, die van het verhaal vaak een doolhof maken, maar ook irriteren. Op bladzij 27 wordt over iemand gezegd dat hij ‘bedrijfsassistent’ was en dat op diens overlijdensakte stond: ‘bij een wasserij’. Dertien bladzijden verder: ‘[...] dat Frans bedrijfsassistent was, volgens zijn overlijdensakte deed hij dat werk in een wasserij’. Op de bladzijden 77 en 94 wordt tweemaal een zelfde visie van Campert op zijn kindertijd geciteerd.
Hier en daar laten de herhalingen zien hoe de biograaf met zijn materiaal werkt. Renders vertelt bijvoorbeeld dat de recensent Nico Oosterbeek de door Campert en Henrik Scholte gezamenlijk geschreven bundel Refereinen in 1922 in een krant besprak. Die recensie was niet jubelend, zo kunnen we uit Renders' weergave concluderen. Op bladzijde 242 lezen we opnieuw dat ‘een zekere Nico Oosterbeek’ Refereinen besprak, en dat de bundel ‘tot aan de grond toe werd afgekraakt’. Renders voegt daar aan toe dat de recensent ook wel ‘hoop voor de toekomst’ zag, maar het accent lag in deze passage toch op dat afkraken. De behandeling van deze ene recensie, in twee verschillende fragmenten anders benaderd, geeft weinig vertrouwen in de wijze waarop de biograaf met zijn materiaal omgaat: blijkbaar selectief becommentariërend.
Soms verraden de herhalingen een slordige werkwijze. Op bladzij 21 staat dat Martien Nijkamp een bewerking maakte ‘van het populaire boek Breda en omstreken in woord en beeld’; vier pagina's later wordt opnieuw gemeld dat Nijkamp deze bewerking maakte, nu van het boek Breda en Omstreken in woord en beeld; Een gids voor stadsgenoot en vreemdeling. De literatuuropgave vermeldt een derde variant van dit boek, nu ook met hoofdletters voor Woord en Beeld, en met de correcte spelling: stadgenoot. Een dergelijk voorbeeld klinkt flauw, maar de slordigheden die de drievoudige titel van dit boek weergeven zijn helaas exemplarisch voor de werkwijze van de biograaf in het algemeen. Bovendien heeft het er soms de schijn van hij het ene moment zin had om informatie op te zoeken en het andere niet. Hoe komt hij er anders toe te schrijven dat Flaneur ‘waarschijnlijk’ een pseudoniem was van E. Elias? Zoiets schrijf je in je conceptversie tussen vierkante haken, om de tekst vervolgens na verificatie aan te passen.
| |
Tegenstrijdig gedrag
Terecht besteedt Renders veel aandacht aan de politieke houding van Campert, die net als zijn relaties met vrouwen rommelig was. In 1933 schreef hij, onder de indruk van wat er in Duitsland gebeurde, zijn ‘Ballade van de boekverbranding’. Later echter werkte hij mee aan het tijdschrift De Waag, dat steeds rechts-radicaler werd. Volgens zijn biograaf zag Campert dit - weliswaar laat - in en nam hij daarom in 1938 afstand van dit tijdschrift. In 1941 en 1942 echter leverde hij bijdragen aan Het Weekblad Cinema
| |
| |
& Theater, een genazificeerd blad waarin zijn verhalen geplaatst werden tussen hakenkruisen en oproepen voor de strijd tegen het bolsjewisme. Golden toen zijn principes waarmee hij De Waag de rug had toegekeerd - althans volgens Renders - ineens niet meer? De biograaf werkt dit probleem niet uit, maar enkele pagina's verder meldt hij dat Campert bij nog meer politiek-bedenkelijke uitgevers en bladen publiceerde. Hij schuift dit vooral op geldgebrek en dit lijkt niet onaannemelijk, aangezien ‘geld’ een refrein in Camperts leven was. Maar waarom ging Campert dan niet in op uitnodigingen om hoorspelen voor de gelijkgeschakelde radio te schrijven? Daar kon hij maar liefst duizend gulden per opdracht mee verdienen. Als hij werkelijk zo om geld verlegen zat, zou dit toch dé kans geweest zijn daar iets aan te doen. Overigens meldde Campert zich niet aan bij de Kultuurkamer. Dat wijst dan weer in de richting van een duidelijke politieke keuze. Geldgebrek, principes, ingeleverde principes - het lijkt erop dat de biograaf verdwaald is in het schijnbaar óf blijkbaar tegenstrijdige gedrag van Campert.
In de loop van de oorlog raakte Campert betrokken bij acties om tegen vergoeding joden de grens over te helpen. Dat zou hem uiteindelijk door niet geheel opgehelderd verraad de kop kosten. Renders geeft ook hier geldgebrek als motivatie voor Camperts activiteiten, en zegt dat niets erop wijst dat hij joden ‘verkocht’ aan de nazi's. Andere bronnen weerspreken dat. Dit alles levert geen helder beeld op van Camperts beweegredenen en misschien is dat ook wel niet meer te reconstrueren. Enkele dagen voor zijn arrestatie schreef hij in brieven aan Han Hoekstra over zijn grensexpedities in termen van bewogenheid. Over de joden zei hij dat het ‘een pak van zijn hart’ was dat hij hen had kunnen helpen, en ook: ‘[...] wat doe je als je al die narigheid om je heen ziet en eindelijk in staat bent min of meer te helpen?’ Renders citeert deze essentiële brieffragmenten zonder commentaar, waar hij elders wel vaak expliciet oordelen velt. Moet de oprechtheid van Camperts uitspraken in deze brieven betwijfeld worden? Dacht hij zelf, of maakte hij zichzelf wijs, zoals Renders elders oppert, dat hij inderdaad mensen hielp? De biografie zegt dat Campert ‘op zijn minst’ van twee walletjes at, en daar heeft het veel van. Niettemin weet je als lezer vaak niet of je Campert het voordeel van de twijfel moet geven of juist niet, en dat komt doordat er in de biografie vóór de cruciale gebeurtenissen in de oorlog geen helder beeld van Camperts karakter ontstaan is.
| |
Hypothesen
Renders tekent Campert als een rusteloze, eenzame man. ‘Een gekwelde ziel, hij kon niet lachen’, zo typeerde een vriend hem. Camperts vaak zwaarmoedige gedichten bevestigen dit beeld. Wat was er aan de hand met deze jongeman die niet kon lachen, een man van 34 die in zijn poëzie getuigt van een gebrek aan levenslust en zelfs van verlangen naar de dood? Renders heeft het zich wel afgevraagd, maar komt niet verder dan: ‘Maar nergens wordt duidelijk waar zijn zo vaardig onder woorden gebrachte doodswens op stoelde.’ Dat is wel erg mager. De ‘innerlijke Campert’, de bron van zijn werk, blijft schimmig.
Renders komt met veronderstellingen en hypothesen die vragen oproepen. Hij verbaast zich over het feit dat Campert zijn in
| |
| |
1936 geschreven gedicht ‘In mineur’ in 1941 niet in een bundel opnam. In dat gedicht komen de regels voor waaraan Renders de titel van zijn biografie ontleent: ‘Wie weet slaag ik in den dood’. (Een prachtige titel overigens, maar een niet geheel originele keuze; in 1962 publiceerde Remco Campert een keuze uit de gedichten van zijn vader onder dezelfde titel.) De regel staat in een somber vers waarin Campert het failliet van zijn leven uit. Renders zegt dat we ‘er alleen maar naar kunnen gissen’ waarom de dichter dit vers niet in zijn bundel opnam, maar denkt dat de woorden ‘Te erkennen te hebben gefaald, / niet eens meeslepend en groot’ een cruciale rol gespeeld hebben. Hij koppelt ze aan het gegeven dat Campert ooit geëngageerde gedichten over politieke vluchtelingen en de boekverbranding in Duitsland geschreven had, maar nu een opportunist was. Hij zal bang geweest zijn, aldus de biograaf, dat mensen in zijn omgeving de mistroostige versregels op Camperts politiek weinig karaktervolle gedrag zouden betrekken en het daarom niet in zijn bundel hebben geplaatst.
Bij dergelijke hypothesen wreken zich de driehonderd bladzijden waarop de lezer weinig vertrouwen in de biograaf heeft opgebouwd. Zijn visie kan kloppen, maar zijn bewijsvoering overtuigt niet. Dat Campert zich ‘karakterloos en kwetsbaar’ voelde, dat hij zich kon realiseren dat zijn dichtregels dubbelzinnig konden worden uitgelegd, daarvoor heeft de lezer te weinig overtuigende aanwijzingen in de aanloop tot deze passage gekregen en daarvoor is de informatieverstrekking te onoverzichtelijk en te gebrekkig.
Camperts werk heeft weinig betekenis. Op zichzelf is dat geen probleem voor een biografie, maar wel als de biograaf te veel uit dat oeuvre citeert of dit geparafraseerd weergeeft. Als auteur van de ‘Vuurvliegjes’, zijn dagelijkse columnachtige verhaaltjes of grappig bedoelde gedichtjes in De Nieuwsbron, is Campert niet te pruimen. Niets is sneller gedateerd dan middelmatige humor. Een professor-doctor krijgt de naam ‘Hij-weet-veel’, een jurist heet mr. S.O. Eplepel. Renders weidt behoorlijk uit over dit deel van Camperts werken; hij meent dat menig ‘geestig’ stukje vandaag nog in de krant zou kunnen staan en vergelijkt Campert zelfs met Louis Paul Boon. Maar liefst een dikke dertig pagina's zijn gevuld met de bespreking van Camperts activiteiten als Vuurvlieg, waarbij deze zich doorgaans ontpopt als een conservatieve, reactionaire zeurpiet. Het is het vervelendste gedeelte uit de biografie.
Ook de poëzie van Campert stelt niet veel voor en laveert tussen rijmelarij en hoogdravendheid in clichés. Renders zelf is ook weinig gecharmeerd van het meeste van Camperts dichtwerk, maar de bundel Sonnetten voor Cynara beoordeelt hij zeer positief. Ook over Camperts politieke poëzie en verzetsverzen is hij enthousiast. Maar een geëngageerd, politiekgericht gedicht is niet per definitie een goed gedicht. Als Campert in 1933 over de boekverbrandingen in Duitsland dicht: ‘Ze grepen naar ons met schennende handen, / de lucht was vervuld van hun brallend woord, / zij gingen ons allen tesamen verbranden, / met ieder boek werd een kunst'naar vermoord’ - dan heeft dit weinig met poëzie te maken. Dat is Campert niet aan te rekenen. Er waren velen die in die periode uit woede of verdriet aan het dichten sloegen. Hun werk heeft, begrijpelijkerwijs, meer waarde als uiting van verzet dan als ‘kunst’. Met Campert is het niet anders, en dat geldt ook
| |
| |
voor ‘De Achttien Dooden’. Losgemaakt van de sfeer van onderdrukking en verzet en, nog essentiëler, van de hevige mythevorming rond dit gedicht, blijft er aan literaire waarde weinig over. Renders had de literaire betekenis van deze poëzie met meer distantie mogen bekijken. Nu blijft hij te veel hangen in kwalificaties als ‘indrukwekkend’ en noemt hij dit genre zelfs ‘een hoogtepunt in zijn werk’ met ‘een hoge literaire kwaliteit’.
| |
Verdiensten
Renders heeft zijn boek blijkbaar in een vlotte, journalistieke stijl willen schrijven en dat is zijn goed recht. Helaas glijdt hij vaak uit in lelijke spreektaal en al te ‘snelle’ formuleringen. Zo schrijft hij enkele malen ‘de Campertjes’ en heeft hij het over ‘tout protestants Nederland’. De aanzienlijke hoeveelheid zinnen in de categorie ‘niet fout, maar niet fraai’ bederft het leesplezier geregeld. Ernstiger is het grote aantal onomstotelijke fouten: ‘Camperts moeder was een bijdehandse vrouw’ en ‘Jan Campert leed een lichtzinnig leven’ zijn slechts twee grepen uit een volle ton.
Ook inhoudelijk wordt de lezer verrast door opmerkelijke formuleringen. Campert voerde volgens zijn biograaf een principiële strijd tegen ‘blauwkousen’. Wat had hij dan tegen geleerde vrouwen? Niets; Renders associeert het woord ‘blauwkousen’ met ‘De Blauwe Knoop’ en lijft de argeloze dames zo in bij de anti-alcoholbrigade.
Natuurlijk heeft deze biografie ook verdiensten. Hoewel verkruimeld, heeft Renders veel nieuwe informatie over Jan Campert bijeengebracht. Hij besteedt veel aandacht aan het overgangsgebied tussen literatuur en journalistiek in de jaren twintig en dertig, wat voor een bont panorama zorgt van al die figuren en bladen die ooit een rol speelden in de semi-literaire circuits, maar nu zo goed als vergeten zijn. Ze hadden vaak contact met de mensen van wat wij nu het eerste plan noemen. Dat alleen al maakt ze literair-historisch interessant. Een hoofdstuk als ‘Haagse kringen’ is in dit opzicht boeiend. Dat geldt ook voor de aandacht die Renders aan Campert als criticus wijdt. Hij wijst nadrukkelijk op Camperts partijdigheid, die maakte dat hij ‘ongegeneerd’ schreef over het werk van vrienden. Dat kwam inderdaad in die tijd veel voor, en de vraag is of dit Campert moet worden aangerekend. De indruk ontstaat dat veel schrijvers daar in die tijd niet al te zwaar aan tilden. De term ‘politiek correct’ bestond nog niet. En zou dat tegenwoordig wezenlijk anders zijn? Kliekgeest is van alle tijden. Bovendien was Campert zelf zich bewust van zijn houding. De beste vrienden vindt men onder gelijkgezinden, meende hij, en dat betekende niet automatisch vriendjespolitiek. Dit alles neemt niet weg dat Renders in zijn hoofdstuk over Campert als criticus misschien wel de helderste analyse geeft.
Toch is deze biografie als geheel mislukt. In zijn naschrift schrijft Renders dat hij niet de bedoeling had met zijn biografie Campert bij te zetten als ‘goed’ of ‘fout’ in de oorlog. Dat is een zuiver uitgangspunt en daarin is de biograaf geslaagd. Vervolgens zegt hij: ‘Het is veel interessanter om op basis van feitelijke gebeurtenissen te achterhalen en te verklaren waarom Campert de keuzes maakte die hij maakte.’ Op dit punt schiet de biografie te kort.
In een artikel naar aanleiding van de commotie over de omstandigheden rond Cam- | |
| |
perts dood heeft Renders gezegd dat hij aan zijn biografie wel een hoofdstuk over de nieuwe onthullingen zou willen toevoegen. Het zou beter zijn als hij zijn hele boek grondig zou herzien en herschrijven, want het boek zoals het er nu ligt, lijkt het resultaat van een haastklus. Het heeft iets van een conceptversie, een fase in een onderzoeksproces die nog niet is afgesloten. Er moet nog worden gezocht, aangevuld en geschrapt, gecorrigeerd, geknipt en geplakt. Het is een raadsel hoe een biograaf als Renders dit boek in deze vorm naar buiten heeft willen brengen. En al even vreemd is het dat een uitgeverij als De Bezige Bij Renders' tekst blijkbaar zonder noemenswaardige redactie naar de drukker heeft gedirigeerd. Deze uitgeverij had niet alleen zichzelf moeten beschermen, maar in de eerste plaats de biograaf.
Hans Renders, Wie weet slaag ik in de dood: Biografie van Jan Campert (Amsterdam, De Bezige Bij 2004)
|
|