| |
| |
| |
Een feministische radicaal met belangstelling voor mannenpolitiek
De biografie van Aletta Jacobs
Mireille Berman
Een van de bekendste vrouwen van de Nederlandse vrouwenbeweging is Aletta Jacobs. Gezien haar bekendheid is het merkwaardig dat van haar tot nu toe geen biografie bestond. Mineke Bosch heeft daarin verandering gebracht. In haar omvangrijke boek over de ‘founding mother’ van het Nederlands feminisme schetst zij niet alleen een portret van Jacobs dat een groter inzicht in haar achtergrond, karakter en beweegredenen geeft, maar lijkt zij de positie van Jacobs binnen de geschiedenis van de vrouwenbeweging ook te willen relativeren.
Aletta Jacobs is een van de iconen van de vrouwenbeweging. Haar heldendaden zijn bekend: ze was in 1871 de eerste vrouwelijke student aan de universiteit; ze promoveerde en werd vervolgens de eerste vrouwelijke arts in Nederland. Rond de eeuwwisseling werd ze de drijvende kracht van de Nederlandse beweging voor vrouwenkiesrecht. Zelf droeg ze bij aan haar roem door publicatie van haar autobiografische Herinneringen, waarin ze haar eigen verdiensten breed uitmeet. Het boek beleefde herdruk na herdruk en is nog altijd in de handel. Dat komt vooral doordat het tijdens de tweede feministische golf fungeerde als een soort bijbel. Toch was er tot op heden over de ‘founding mother’ van het Nederlandse feminisme nog geen biografie geschreven.
Mineke Bosch heeft daarin verandering gebracht met een vuistdikke levensbeschrijving getiteld Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929. Dit boek dwingt bewondering af vanwege de grondige aanpak. Alles wat maar enigszins relevant kon zijn heeft Bosch gelezen en nageplozen. Ze verdiepte zich niet alleen in de maatschappelijke kwesties van de negentiende eeuw, maar ook in het sociale netwerk en de persoonlijke lotgevallen van Aletta Jacobs. Ze doorzocht archieven van Hoogezand-Sappemeer tot New York, achterhaalde correspondenties, las publicaties van tijdgenoten, en sprak met nabestaan- | |
| |
den van vrouwen die zich Jacobs nog herinnerden.
Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid is chronologisch opgezet. Bosch begint met een pakkende beschrijving van Jacobs' jeugd in de Groninger veenkoloniën. De streek kenmerkte zich door een bloeiend economisch leven en politieke progressiviteit, zozeer dat stad en ommeland wel ‘het radicale noorden’ werden genoemd. Bosch schetst het moderne joodse gezin waarin Jacobs opgroeide, en wijst op het belang van het joodse netwerk, waardoor haar vader, een eenvoudige dorpsdokter, in contact stond met vooraanstaande medici en politici. Waarbij Bosch overigens aanstipt dat Jacobs in haar Herinneringen met geen woord rept over haar joodse achtergrond. Aan de hand van Jacobs' loopbaan in het onderwijs beschrijft Bosch het maatschappelijke debat over de verbetering van het meisjesonderwijs in de tweede helft van de jaren 1860. Naar aanleiding van Thorbeckes Wet op het Middelbaar Onderwijs werden voor jongens Hogere Burgerscholen opgericht. Vervolgens ontstond een debat over het meisjesonderwijs. Weliswaar was iedereen het erover eens dat de bestemming van de vrouw in het moederschap lag, maar hoe moesten alleenstaande vrouwen in hun levensonderhoud voorzien als er geen opleidingen voor hen bestonden? Uiteindelijk werd in 1867 te Haarlem de eerste Middelbare School voor Meisjes opgericht. In dat zelfde jaar kwam Jacobs van de lagere school, maar Groningen was nog niet zo ver. ‘Letje’, zoals Aletta in haar jeugd genoemd werd, werd naar een ‘jonge-dames-school’ gestuurd, waar ze niet meer leerde dan een beetje Frans, handwerken en goede manieren. Na twee weken weigerde ze nog langer aan die onzin mee te doen. Een compromis werd gesloten: overdag hielp ze haar moeder met de huishouding, 's avonds leerde ze vreemde talen en bereidde ze zich voor op het leerling-apothekersexamen, dat als toegangskaartje voor de universiteit diende.
Na haar studie opende Jacobs in 1879 haar eigen artsenpraktijk voor vrouwen en meisjes aan de Amsterdamse Herengracht. De eerste jaren in Amsterdam waren pioniersjaren. Om haar beroep uit te kunnen oefenen, moest Jacobs de openbare ruimte veroveren. Zo waren bijvoorbeeld Dam en Kalverstraat tussen twaalf en vier uur 's middags verboden gebied. Rond die tijd liepen daar alleen ‘heeren’ en prostituees. Jacobs stoorde zich daar niet aan; ze was immers een zelfstandig werkende arts, die visites moest afleggen.
Op sociaal gebied zette Jacobs zich in door twee keer per week een gratis spreekuur te
Dr. Aletta Jacobs met een van haar patiënten
| |
| |
houden voor arbeidersvrouwen. Daarmee voegde ze zich in de groep sociaal bewogen democraten, die de groeiende sociale ellende wilden tegengaan. Verlichte heren spraken zorgelijk van de ‘Sociale Quaestie’, omdat de sloppenwijken zich uitbreidden. Democraten ijverden voor maatschappelijke hervormingen tijdens openbare bijeenkomsten en optochten. De stad nam enorm in omvang toe, en de sociale onrust groeide.
| |
Volwaardige burgers
Een van de bekendste oproerkraaiers in de Amsterdamse politiek was Carel Gerritsen, aanbidder, geliefde en latere echtgenoot van Jacobs. Het echtpaar Gerritsen & Jacobs (Jacobs noemde zich nimmer ‘mevrouw Gerritsen’) was opvallend internationaal georiënteerd. Het had veel vrienden in het buitenland en volgde de politieke en sociale ontwikkelingen op de voet. Direct na haar studietijd was Jacobs al voor vijf maanden naar Londen vertrokken. Zij had daar geleefd temidden van vrijdenkers, voorstanders van voorbehoedmiddelen, vrouwelijke artsen en kiesrechtstrijdsters. Samen met Gerritsen reisde Jacobs in 1899 opnieuw naar Londen, waar ze haar geestverwanten terugzag. Er zouden nog vele buitenlandse reizen volgen. In 1904 volgde een reis naar de Verenigde Staten, waar Jacobs hartelijk ontvangen werd vanwege haar bijdrage aan de bundel van Theodore Staunton, The Woman Question in Europe. Jacobs trok in Amerika de banden aan met Carrie Chapman Catt, voorzitster van de Wereldbond van Vrouwenkiesrecht.
Jacobs' internationale connecties zorgden ervoor dat ze wereldwijd werd uitgenodigd als spreekster op congressen. Bovendien kon ze lering trekken uit de vrouwenkiesrechtstrijd in andere landen, en was ze op de hoogte van de nieuwste publicaties, waardoor ze de ontwikkelingen in Nederland in een breder perspectief kon plaatsen. In de jaren negentig van de negentiende eeuw ontstond in Nederland een actief feminisme, dat zich organiseerde in een groot aantal vrouwenverenigingen. De groep vrouwen die in deze begintijd actief was, ijverde in eerste instantie voor de hervorming van het huwelijksrecht. Vrouwen moesten eerst volwaardige burgers worden, voordat ze politieke rechten konden eisen. Wilhelmina Drucker richtte samen met een paar andere vrouwen de Vrije Vrouwenvereeniging op. In het openingsmanifest stelden zij, met een variatie op de openingszinnen van Sieyès' Qu'est-ce que le tiers état?: ‘Wat is de vrouw in de maatschappij? - Bijna alles - Wat is zij tot op heden voor de wet? - Niets.’ In 1896 werd de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht.
Jacobs hield zich in deze jaren nog afzijdig van het publieke debat. Ze werkte hoofdzakelijk als arts in dienst van vrouwen en de sociale kwestie. In de jaren negentig ging zij op persoonlijke titel ingezonden brieven schrijven over vrouwenzaken. Zo begon haar bemoeienis met de strijd om het vrouwenkiesrecht. Maar in 1898 werkte ze niet mee aan de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, een evenement dat algemeen wordt beschouwd als de doorbraak van het feminisme in Nederland. Pas vanaf 1900 was haar ster rijzende. De frequentie van haar spreekbeurten nam toe, en telkens als Jacobs ergens had gesproken, werden nieuwe leden voor de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht geworven. In 1901 trad ze toe tot het bestuur van de Amsterdamse afdeling van de Vereeniging voor Vrouwen- | |
| |
kiesrecht. In 1903 werd ze presidente van het hoofdbestuur. Bosch vermoedt een welbewuste planning achter Jacobs' kiesrechtcarrière. Het lijkt, schrijft zij, ‘of zij tegelijkertijd met haar opkomst op het toneel van de vrouwenbeweging systematisch heeft toegewerkt naar het leiderschap van de vvvk’.
In 1913, na de dood van Gerritsen, ondernam Jacobs met haar vriendin Chapman Catt een wereldreis in dienst van het vrouwenkiesrecht. Voorzien van een groot aantal hutkoffers reisden de twee dames naar Zuid-Afrika, Palestina en Egypte, dwars door Azië, naar Nederlands-Indië en de Filippijnen, om uiteindelijk het revolutionaire China aan te doen, waar het vrouwenkiesrecht was ingevoerd. In de kiesrechtpropaganda werd dat laatste een zeer tot de verbeelding sprekend argument: in het onderontwikkelde China was het kiesrecht al veroverd, terwijl het verlichte Westen achterbleef! Daarna reisden ze door naar Japan, om met de Transsiberië Expres terug te keren.
Bosch' biografie eindigt met Jacobs' levensavond. In 1928 verliet Jacobs haar huis aan de Amsterdamse Tesselschadestraat en verhuisde naar Den Haag. Haar financiële situatie was slecht, omdat het visserijschip van haar pleegzoon Charles in 1917 was vergaan. Jacobs had bij de aankoop van het schip borg gestaan en was al haar geld kwijt. Vier vrouwelijke leden van de familie Broese van Groenou en Betsy van den Bergh-Willing trokken zich haar lot aan en zorgden in de laatste jaren van Jacobs' leven voor huisvesting, uitjes en afleiding.
De éminence grise van de vrouwenkiesrechtbeweging had over publiek huldebetoon in die laatste jaren niet te klagen. Nog tijdens haar leven werd de herinneringscultuur rond haar persoon in gang gezet. Jacobs werd ere-presidente van de Vereeniging voor Staatsburgeressen, de nieuwe naam van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Haar zeventigste verjaardag werd groots gevierd, haar gouden doctorsjubileum kreeg veel aandacht en er werd een gedenksteen aan de Amsterdamse Tesselschadestraat geplaatst. Op 9 augustus 1929 overleed Jacobs in haar slaap. In alle kranten verschenen artikelen en In Memoriams. Voor haar crematie (ook daarin was zij pionier) werden speciale treinen naar Driehuis-Westerveld ingezet om de honderden belangstellenden te vervoeren.
| |
Getalenteerde vrouwen
Bosch beoogt met deze biografie twee zaken recht te zetten. Ten eerste wil ze de strijd om het vrouwenkiesrecht herwaarderen. Historici hebben de invoering van het vrouwenkiesrecht altijd beschouwd als een detail, een uitvloeisel van het algemeen mannenkiesrecht. Toen de Kamer op 7 mei 1919 akkoord ging met het voorstel om in de kieswet het woord ‘mannen’ te vervangen door ‘personen’, was de belangstelling van de regering voor deze kwestie inderdaad minimaal. Destijds schreven kiesrechtfeministen al over de anticlimax die op de invoering van het vrouwenkiesrecht volgde. Die domper is gebleven; ook in de geschiedschrijving heeft het vrouwenkiesrecht nooit de aandacht gekregen die het verdient. Bosch ziet zelfs een verband tussen de onverschilligheid ten aanzien van de verovering van het vrouwenkiesrecht en de ‘onwil om een democratisch tekort te zien in de ondervertegenwoordiging van vrouwen in het parlement’. Bosch felle commentaar schept natuurlijk hoge verwach- | |
| |
tingen. Want de vraag is: hoe verklaart Bosch dan zelf de totstandkoming van het vrouwenkiesrecht?
Dat de invoering van het algemeen kiesrecht de werkelijke caesuur in de politieke geschiedenis vormt, bestrijdt Bosch niet. Met de acceptatie van het algemeen mannenkiesrecht werd de toekenning van het stemrecht niet langer aan bepaalde intellectuele en economische voorwaarden gekoppeld. Toen dat idee eenmaal werd losgelaten, was er geen grond meer om vrouwen uit te sluiten van het kiesrecht. Toch was de invoering van het vrouwenkiesrecht volgens Bosch het resultaat van hard werken en voortdurend lobbyen. Ze laat zien dat dat de verdienste was van een grote groep volhardende en getalenteerde vrouwen, die tot nu toe in de geschiedschrijving vrijwel volkomen is genegeerd. Om die vrouwen aan bod te laten komen, relativeert Bosch het belang van Jacobs. Je kunt haar boek zelfs als groepsbiografie typeren, omdat Jacobs weliswaar veel aandacht krijgt, maar Bosch ook uitgebreide en levendige portretten schetst van tijdgenoten als Elise Haighton, Carel Gerritsen en Cornélie Huygens.
| |
Coulissen
Bosch' doelstelling om het kiesrechtfeminisme de plek te geven die het verdient, staat op gespannen voet met haar tweede doelstelling: de relativering van de heldenstatus van Jacobs in de geschiedenis van het Nederlandse feminisme. Te lang heeft men volgens Bosch blindgevaren op de Herinneringen die Jacobs in 1924 te boek stelde. Jacobs nam het daarin niet zo nauw met de waarheid. Veel passages in haar Herinneringen worden in Bosch' biografie betwist en gerelativeerd. Herinneringen is niet zozeer Jacobs' autobiografie, als wel een klassiek heldenepos, waarin Jacobs zichzelf presenteert als onverschrokken pionierster. Bosch verzet zich tegen dat beeld. Bij voortduring wordt in deze biografie dan ook het historische belang van Aletta Jacobs gerelativeerd. ‘De biografie is in mijn visie niet zozeer een zoektocht naar de werkelijke persoon of het ware leven van Aletta Jacobs,’ waarschuwt Bosch al in haar inleiding.
Bosch maakt de lezer attent op de vele ‘verschrijvingen’ en ‘weglatingen’ in Jacobs' Herinneringen. Ze wijst erop dat de toelating van Aletta's jongere zusje Frederika tot de hbs tot meer reacties in de pers leidde dan Aletta's inschrijving in het studentenregister. En over Jacobs' zilveren doctorsjubileum in 1904, waarover Jacobs claimt dat het feest een complete verrassing voor haar was, merkt Bosch wat zuinig op dat dat toch moeilijk voorstelbaar is, en dat het feest bovendien niet alleen om Jacobs draaide: ‘[...] dergelijke jubilea hebben ook een boven de persoon uitstijgende betekenis.’ Over Jacobs' actie voor het zitten van winkelmeisjes, iets dat altijd zeer tot de verbeelding van het nageslacht sprak, zegt Bosch: ‘Jacobs' activiteiten inzake het zitten voor winkelmeisjes waren minder omvangrijk en verstrekkend dan zij zich later herinnerde.’
Op deze manier weet Bosch weliswaar aan te tonen dat de vrouwenstrijd in het fin de siècle het werk was van een grote groep vrouwen en een enkele man, maar creëert ze tegelijkertijd een nieuw probleem met bettekking tot de rol van Jacobs. Bosch plaatst haar ‘in de coulissen van het feminisme’ van de jaren 1890, maar moet vervolgens uitleggen hoe Jacobs na 1900 toch
| |
| |
een leidende positie kon innemen. Zij benadrukt dat Jacobs in de jaren negentig veelvuldig ingezonden brieven stuurde, en in 1897 ook presidente werd van de Amsterdamse afdeling van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht (vvvk). Maar bij de oprichting van de vvvk in 1894 was Jacobs niet aanwezig en Jacobs bedankte na een paar maanden alweer als presidente van de afdeling Amsterdam. Vervolgens trok zij in de zomer van 1898, juist toen de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid werd gehouden, samen met Gerritsen op de fiets door Engeland en Schotland. Samen ook zetten zij zich in voor de strijd voor het algemeen kiesrecht. Jacobs kan volgens Bosch ‘in deze periode het best worden getypeerd als een feministisch radicaal met een belangstelling voor mannenpolitiek, en niet als een radicale feminist die zich gaf aan de vrouwenbeweging’.
Bosch verklaart Jacobs' doorbraak naar het voortoneel van het feminisme door de publicatie van het opstel ‘Het doel der vrouwenbeweging’ in De Gids en de bundeling van dit stuk samen met een aantal artikelen over prostitutie en geboortebeperking in de bundel Vrouwenbelangen in 1899. Daarmee wierp Jacobs zich volgens Bosch op als ‘iemand die leiding zou kunnen geven aan de feministische beweging’. Of Jacobs dit ook ambieerde, is onduidelijk, maar feit is dat Jacobs naar aanleiding van deze publicaties in de jaren daarna steeds weer werd uitgenodigd als spreekster op feministische bijeenkomsten. Zij kon zich de rol als propagandiste aanmeten, omdat zij al veel langer een reputatie genoot als wegbereidster. Haar inschrijving bij de universiteit had het hoger onderwijs immers toegankelijk gemaakt voor meisjes. Ook had Jacobs al in 1883 een vermaarde poging gedaan om zich voor de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen op de kieslijst te laten plaatsen. In de grondwet werd immers gesproken van ‘meerderjarige ingezetenen’; nergens stond expliciet vermeld dat daarmee alleen mannen werden bedoeld. Niet lang daarna werd het woordje ‘mannelijk’ in de grondwet ingelast. Die actie heeft er in ieder geval voor gezorgd dat velen haar naam kenden al voordat zij zich bij de kiesrecht-beweging aansloot.
Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid is een ronduit eigenwijze biografie. Bosch schetst een serie unieke portretten van de eerste Nederlandse feministen, en haalt deze vrouwen terecht uit de vergetelheid. Ze geeft een mooi heeld van het fin de siècle van de vooruitstrevende elite, en beschrijft de internationale wereld van het politieke radicalisme. Dat alles maakt haar boek rijk, gevarieerd en knap. Het merkwaardige is dat Bosch nu juist haar hoofdpersoon Jacobs een van de minder interessante figuren lijkt te vinden te midden van haar bondgenoten. Het portret van iemand als Haighton is met veel meer empathie en warmte geschreven, en ook Gerritsen lijkt Bosch meer te boeien dan Jacobs. Vooral betreurt zij het verloren gaan van zijn unieke bibliotheek, die naar het schijnt het Alexandrië van het internationale feminisme was. Bosch brengt al met al meer reliëf aan in het beeld van het Nederlandse feminisme, maar het lijkt of ze in ruil daarvoor het portret van Jacobs heeft afgevlakt.
Mineke Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam, Balans 2005)
|
|