| |
| |
| |
Zonder vrouwelijke doden geen onsterfelijke vrouwen
Pleidooi voor een Nieuw Biografisch Woordenboek van Nederland
Mineke Bosch
Vorig jaar november werd in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag de pilot van het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (dvn) gepresenteerd: het samenwerkingsproject van de Universiteit Utrechten het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis om de levensgeschiedenissen van opmerkelijke vrouwen aan de vergetelheid te ontrukken. Deze gebeurtenis werd luister bijgezet met een congres getiteld ‘Duizend en één vrouwen in de Nederlandse geschiedenis’. De toon werd gezet door de lezing van Vivienne Larminie, redacteur van het net tevoren ‘geopenbaarde’ Oxford Dictionary of National Biography (dnb), waaraan meer dan tien jaar lang was gewerkt. Daarna werd gediscussieerd over de selectiecriteria en classificatie van de geportretteerde vrouwen en over vorm- en stijlkwesties. 's Middags werd gesproken over vrouwen in biografische woordenboeken, kortweg: vrouwen in de historische canon. Dat thema bracht Mineke Bosch tot een reflectie op haar ervaringen als lid van de Redactieraad van het Biografisch Woordenboek van Nederland. Geïnspireerd door het Britse voorbeeld doet zij een voorstel voor een Nieuw Biografisch Woordenboek van Nederland. Daarbij komen de valkuilen bij het schrijven over vrouwen uitgebreid aan de orde. Een handleiding die geen biograaf mag missen.
Mijn ervaringen als eerste (jawel!) vrouwelijke lid van de Redactieraad van het Biografisch Woordenboek van Nederland, van 1994 tot 2002, en tevens als biograaf van onder anderen Aletta Jacobs, inspireerden mij tot deze reflectie. Ook de inhoudelijk interessante vragen die het dvn-project voor de gelegenheid opwierp, en de koppeling van het dvn-project aan het nieuwe Oxford Dictionary of National Biography vroegen als het ware om analyse. Dit reuzenwerk kwam uit in oktober 2004, na
| |
| |
meer dan tien jaar voorbereidingstijd waarin de verwachtingen over de mate van vernieuwing hoog werden opgevoerd. Voor wie niet is ingewijd: het nieuwe dnb is een totale, letterlijke ‘herschrijving’ van het ‘oude’ dnb dat onder redactie van de vader van Virginia Woolf, Stephen Woolf, tussen 1885 en 1901 tot stand kwam en waaraan gedurende de twintigste eeuw met enige regelmaat supplementen werden toegevoegd, ongeveer elke tien jaar één, tot in 1993 het laatste deel uitkwam onder de sprekende titel Missing Persons. Tegen die tijd was het nieuwe dnb-project al van start gegaan met de ambitie niet alleen alle tot dan toe geschreven lemmata opnieuw tegen het licht te houden, maar ook op basis van nieuwe inzichten in de geschiedenis leemten van velerlei aard op te vullen.
Uit de knipsels die ik hierover regelmatig kreeg toegestuurd wist ik al geruime tijd dat er aan de overzijde van het Kanaal iets moois in de maak was. Een van die knipsels bevatte de recensie van een studie naar Women in the Dictionary of National Biography door Gillian Fenwick, waarin werd geconstateerd dat de verhouding tussen vrouwen en mannen in de oude dnb één op drieëntwintig was. De slotzin luidde veelbelovend: ‘Dr. Fenwick's indexes are a useful reminder of an under-representation which has already been remedied by the editor of the New Dictionary of National Biography.’ Behalve mooie beloften over meer vrouwen in de dnb werd aangekondigd dat de nieuwe dnb in 2004 in zijn geheel beschikbaar zou komen, in druk en on line. Dat is dus gelukt, en de nadere kennismaking heeft mij zo enthousiast gemaakt dat ik mijn bijdrage aan ‘Duizend en één vrouwen’ heb laten uitmonden in een pleidooi voor een Nederlandse versie van de Oxford ndb, oftewel een geheel Nieuw Biografisch Woordenboek voor Nederland. Dit nieuwe woordenboek zou zijn belangrijkste missie moeten ontlenen aan de vraag hoe daarin meer vrouwen en andere ‘anderen’ een plaats zouden kunnen krijgen. Bovendien zou het duidelijk maken welke richtlijnen aan de redacteuren en auteurs meegegeven zouden kunnen worden om de lemmata ook naar inhoud en vorm aan te passen aan de eisen van een nieuwe tijd.
| |
Vrouwelijke doden
In 1895 deed Elise Haighton in het progressief-liberale blad Vragen des Tijds een oproep aan vrouwen, en nadrukkelijk ook aan mannen, om zich aan te sluiten bij de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. In de aanloop tot die oproep liet zij een aantal voorbeelden passeren van generiek taalgebruik dat bij nader inzien slechts op mannen bleek te slaan. Een daarvan formuleerde zij als volgt:
Een vierde voorbeeld. De 31sten Dec. nam ik 's morgens de courant ter hand; mijn oog viel op het artikel ‘Onze dooden’. ‘Hé ja, 'k moet even zien, wie er al zoo in '94 gestorven is’, dacht ik, en tot mijn groote verbazing ontdekte ik, dat de vrouwen niet sterven! In Nederland bleken overleden te zijn 135 mannen en 1 vrouw, één oude vrouw, die stellig ook niet dood zou zijn gegaan als zij niet vroeger grootmeesteres van het koninklijk huis geweest ware! ‘Nu ja, maar die 135 waren dan ook beroemde mannen, daar kan geen vrouw tegenop!’ zult gij mij toevoegen. Dat's waar ook, daar dacht ik zoo gauw niet aan - zulke vereeuwigingswaardige gaven als er vereischt worden voor: president van den
| |
| |
bakkersbond, burgemeester van Vlaardingen, voorzitter van de kamer van koophandel te Leeuwarden, directeur der hoogere burgerschool te Sneek, gemeentegeneesheer van Amsterdam, ex-gemeentesecretaris van Deventer, enz. enz. kan een vrouw niet bezitten. Slotsom, zij sterft dus niet.
De schrijfster en publiciste Elise Haighton (1841-1911) is niet geheel onbekend, maar met uitzondering van het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging is zij tot op heden door de meeste historici van de negentiende eeuw over het hoofd gezien, ondanks haar actieve aanwezigheid in het publieke debat tussen 1870 en 1911. De opvallendste omissie is wel dat Haighton in het standaardwerk over atheisme en vrijdenken in Nederland (Noordenbos en Spigt, 1976) met geen woord wordt genoemd: Haighton was namelijk van 1882 tot 1884 redacteur van De Dageraad. Qualitate qua had zij ook zitting in het bestuur van de gelijknamige vrijdenkersvereniging en bepaalde zij voor een deel de discussies die er werden gevoerd tussen haar, Domela Nieuwenhuis, Carel Gerritsen en anderen over uiteenlopende zaken als eedaflegging, algemeen kiesrecht en zelfdoding. Dat was niet gewoon - Haighton zou dus de eerste vrouw kunnen zijn geweest die een bestuursfunctie had in een gemengde, door mannen gedomineerde vereniging. Ook heeft zij in Nederland als eerste vrouw in een openbare vergadering op 21 december 1882 in Odéon te Amsterdam een pleidooi gehouden voor vrouwenkiesrecht. Daarnaast publiceerde zij met een korte onderbreking in de tweede helft van de jaren 1880 in uiteenlopende kanalen over ‘de vrouwenkwestie’. Het kan goed zijn dat zij met de genoemde lezing Aletta Jacobs zover heeft gekregen dat zij zich op de Amsterdamse kieslijst plaatste voor de gemeenteraadsverkiezingen in 1883. Allemaal historische feiten van betekenis dus, maar kennelijk geen reden voor de heren Spigt en Noordenbos om haar in hun boek ook maar te noemen. Zelfs niet in het laatste deel, waar temidden van afzonderlijke biografische schetsen van vrijdenkende mannen een merkwaardig hoofdstukje ‘Vier vrouwen in de vrijdenkersbeweging’ is ingelast. Opvallend genoeg is daarin wel een plaats ingeruimd voor Aletta Jacobs, die
behalve een kortstondig lidmaatschap en één publicatie in De Dageraad geen rol in deze kringen heeft gespeeld. Kennelijk heeft zij opname in deze collectieve vrouwenbiografie te danken aan wat de wetenschapsocioloog Robert Merton het ‘Matthew-effect’ heeft genoemd, naar de beroemde uitspraak in Het evangelie van Mattheüs: ‘Want wie heeft zal nog meer krijgen, en het zal overvloedig zijn; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen.’ Dit effect heeft er mede voor gezorgd dat Aletta Jacobs de token woman van de eerste feministische golf is geworden, het monument waarachter zo veel van haar feministische tijdgenoten zijn verdwenen.
Wie een beetje thuis is in de wijze waarop onze waardering en herinnering van historische personen gekleurd worden door mannelijkheid en vrouwelijkheid (of gender), verbaast zich allang niet meer. In Haightons origineel getoonzette tirade is de frustratie te herkennen die veel vrouwen in de loop der tijd hebben verwoord over de asymmetrische in- en uitsluitingsmechanismen van het historisch handwerk. Kennelijk vallen de geldende definities van
| |
| |
historisch belang voor een groot deel samen met wat mannen nu eenmaal doen in het leven; dat betekent dat ook niet opzienbarende mannen op grond van hun positie - als politicus, geestelijke, bestuurder et cetera - in de openbare wereld onsterfelijk worden gemaakt, omdat die positie het hun nu eenmaal vergunt om zichtbaar dood te gaan. Dit betekent dat zelfs het meest ‘onschuldige’ criterium dat alle biografisch woordenboeken hanteren en dat het nieuwe dnb zelfs als het allereerste noemt, ‘to be dead’, voor vrouwen een andere betekenis heeft dan voor mannen. En dat bedoelde Haighton natuurlijk: omdat het vrouwen niet vergund is opgemerkt te worden bij het doodgaan, ontgaat hun ook de onsterfelijkheid die het gevolg is van berichten in de krant, die uiteindelijk kunnen resulteren in een lemma in een biografisch woordenboek. Kortom, zonder vrouwelijke doden geen onsterfelijke vrouwen.
In het eerste deel van het in 1979 gepubliceerde Biografisch Woordenboek van Nederland - opvolger van de negentiende-eeuwse biografische reeks van Van der Aa en het twintigste-eeuwse Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek - is de door Haighton gesignaleerde mannelijke dimensie van ‘vereeuwigingswaardigheid’ onmiskenbaar. De commissie verklaarde te willen vasthouden aan het ‘rijkelijk vage criterium’ van personen die ‘een rol van enige betekenis voor Nederland hebben gespeeld’. Die rol was volgens de redactiecommissie weggelegd voor mensen die hoge openbare functies vervulden (leden van het Koninklijk Huis, ministers en aartsbisschoppen), en ook voor mensen die op grond van verdiensten voor hun vak of andere tak van sport erkenning verwierven, hoge omes en kampioenen, of, in de Britse formulering: ‘the great and the good’. Voor het overige stemde de commissie in met een uitspraak uit de inleiding tot de Dictionary of American Biography: ‘The fact that a man is a devoted husband and father, an efficient schoolmaster, an exemplary parish priest, gives him in itself no claim to biographic commemoration.’
Tussen beide uitersten van onmisbaar belang en onmiskenbaar gemis aan betekenis lag volgens de redactiecommissie echter een wereld van nuances waarin subjectieve voorkeuren en meningen van auteurs en deskundigen opname in het bwn konden verzekeren. Voor het eerste deel heeft dat duidelijk ook zo gewerkt, gezien de relatief grote aanwezigheid van historici.
Hoewel de redacteuren destijds in de verste verte niet stilstonden bij de ‘vereeuwigingswaardigheid’ van vrouwen, is dat in de loop der tijd natuurlijk wel veranderd. Ik kan dat uit eigen ervaring beamen. Hoewel ik niet met het vooropgezette doel om meer vrouwen in het bwn te krijgen in de redactie werd gevraagd, heb ik wel met de niet aflatende steun van de redactiesecretaris en de instemming van de andere leden van de redactiecommissie dit doel nagestreefd en een klein stukje dichterbij kunnen brengen: van zeven procent in deel iv naar achttien procent in deel v.
| |
Vreemde vrouwen
De nadruk op kwantitatieve representatie, hoe belangrijk ook, is natuurlijk niet genoeg. De vraag welke vrouwen in het nieuwe Biografisch Woordenboek van Nederland moeten worden opgenomen, is minstens zo relevant. Zo blijkt uit de eerste nieuwsbrief die in 1995 werd gemaakt in het kader van de nieuwe Oxford dnb. In de sectie ne-
| |
| |
Elise Haighton
gentiende eeuw van de oude dnb werden relatief meer ‘vreemde vrouwen’ (‘unusual women’; excentriekelingen, bijzonder onfortuinlijke vrouwen of gifmengsters) opgenomen dan ‘vreemde mannen’. ‘Verdienstelijke vrouwen’ - schrijfsters, filantropen, pedagogen, musici en zangeressen - waren relatief ondervertegenwoordigd. ‘Meer vrouwen erin’ lijkt te veel op het belangrijke, maar te simpele zichtbaar maken van ‘vergeten’ vrouwen; het blootleggen van de bijdragen van vrouwen, dat de bestaande parameters van de geschiedschrijving verder intact laat en zich niet bezint op de oorzaken en structuur van het vergeten en herinneren. Niet voor niets heeft in vrouwengeschiedenis het begrip gender een belangrijke rol gekregen. Dat begrip staat voor het ‘herschrijven van de geschiedenis’ dat tot stand komt door de rol van gender of betekenissen van mannelijkheid en vrouwelijkheid zowel in de geschiedenis als in de geschiedschrijving te bevragen. Vrouwen- en genderhistorici willen vrouwenarbeid bijvoorbeeld niet alleen beschrijven als wat vrouwen aan betaalde arbeid (vaak typisch vrouwenwerk) doen, maar tevens vraagtekens zetten bij de betekenis van een term als ‘vrouwenarbeid’ en de asymmetrische wijze waarop arbeid in relatie tot mannen en vrouwen werd georganiseerd en gedefinieerd. Ten slotte bestudeert de genderhistoricus de manier waarop in de gangbare geschiedschrijving de historische definitie van vrouwenarbeid (vrouwenwerk) als afwijkend van ‘arbeid’ wordt gereproduceerd.
Juist in besef van de samenhang tussen het zichtbaar maken van vrouwen en het herschrijven van de geschiedenis is volgens mij door de Oxford dnb een belangrijke stap gezet. Op de website staat onder de ‘principles of inclusion’ (de opnameprincipes, wat ik een mooiere formulering vind dan selectiecriteria) te lezen:
Het gebrek aan artikelen over vrouwen, en de manier waarop over hun levens werd geschreven, was men inmiddels als waarschijnlijk de grootste zwakte van de
dnb gaan beschouwen; dat werd het vaakst genoemd als de meningen werden gepeild over de noodzaak van een nieuw woordenboek. Het gebrek aan vrouwen in de dnb kwam mede doordat in de tijd waarin het woordenboek werd samengesteld het onderscheid tussen het ‘publieke’ en het ‘persoonlijke’ leven (openbaar en privé) bijzonder strikt werd gehanteerd. Veel gebieden waarin vrouwen werkzaam waren, werden geclassificeerd als privé, en dus opgevat als buiten de taakstelling van het woordenboek liggend. Een eeuw later was dit niet meer vol te houden, al was het
| |
| |
alleen maar omdat de grens tussen het privé en het publieke domein altijd al onduidelijk was geweest, en ondertussen een flink stuk was opgeschoven. Veel paden naar het openbare leven kwamen voort uit de karakteristieke huishoudelijke rol van de Victoriaanse vrouw - verzorging, vrijwilligerswerk en liefdadigheid, om er drie te noemen. Bij de selecties voor de nieuwe levens voor de Oxford dnb ging men uit van een beleid dat ervoor moest waken dat de erkenning van vrouwen als legitieme kandidaten voor een lemma werd beperkt. [...] De adviseurs van het woordenboek werd dringend verzocht vrouwen voor te dragen die het verdienden om te worden opgenomen, en om in alle artikelen aandacht te besteden aan activiteiten en invloed van vrouwen.
In een recensie in History Today is meer te vinden over de ‘principles of inclusion’, die onder de bescheiden benaming van ‘integrationalist approach’ een paradigmawisseling inhouden. Hier is namelijk niet zozeer de rol van personen in de ‘res gestae’ (de geschiedenis), maar in de ‘historia rerum gestarum’ (de geschiedschrijving) als uitgangspunt genomen. In alles klinkt door dat het niet gaat om wie er kwamen bovendrijven in ‘de geschiedenis’ - vanwege de gangbare sekseverhoudingen vooral mannen -, maar om wie in de veranderende geschiedschrijving een plaats verdient. Opvallend is de nadruk op de ‘historical record’, waarbij nadrukkelijk wordt gerefereerd aan de nieuwe sociaal-culturele benaderingen in de geschiedwetenschap, en vaak ook expliciet de ontwikkeling van vrouwengeschiedenis wordt genoemd. De redacteuren tonen zich derhalve bewust van het constructiekarakter van hun onderneming en de grote rol van gender daarin. De recensent, Phil Carter, is duidelijk enthousiast over de ‘open-mindedness’ waarmee het nieuwe dnb erin is geslaagd mensen ‘from the cracks of history’ voor het voetlicht te brengen door vrouwen achter beroemde echtgenoten te ontwaren en mannen en vrouwen achter symbolen te willen zien. Ook roemt hij de inventiviteit waarmee in enkele gevallen het bekende gebrek aan bronnen werd opgevangen door het opnemen van enkele familieportretten of groepsbiografieën.
Ook voor Nederland zijn families te noemen van wie het portret een rijke schakering aan vrouwenlevens zou laten zien. Te denken valt aan de familie Boissevain, die rond de eeuwwisseling vele actieve vrouwen telde, onder wie Mia Boissevain en Marie Boissevain-Pijnappel, die beiden actief waren in de Nederlandse kiesrechtbeweging, en de Amerikaanse Inez Milholland Boissevain, die als heldin en icoon van de Amerikaanse ‘suffrage struggle’ wordt geëerd (onder andere in de recente film Iron Jawed Angels). Zij werd niet alleen onsterfelijk als oogverblindende amazone in de eerste grote kiesrechtparade in Washington in 1913, maar verwierf deze status definitief door haar heroïsche dood als gevolg van uitputting door overgave aan de kiesrechtstrijd. Ook een familie als Van Bosse zou een mooie galerij van vrouwenportretten op kunnen leveren: een schilderes en een schrijfster, een wetenschapster en een internationaal juriste. Ook zijn er Nederlandse ‘vrouwen van’ te vinden die opname in het nieuwe bwn verdienen.
De representatie van vrouwen in de Oxford dnb is nog steeds niet echt opzienbarend te noemen (ruim tien procent of 5710 lemma- | |
| |
ta), maar om dat te bereiken is een grote prestatie geleverd: achtentwintig procent van de nieuw beschreven levens zijn die van vrouwen. Bovendien levert de nieuwe dnb ook een interessantere kijk op de geschiedenis op doordat expliciet wordt gereflecteerd op de wijze waarop onsterfelijkheid wordt gemaakt en omdat wordt nagedacht over de vraag hoe canonisatieprocessen kunnen worden beïnvloed. Het behoeft geen betoog dat het nieuwe bwn de Britse opnameprincipes als uitgangspunt zal nemen en daarnaast zal blijven werken aan nieuwe, steeds inclusievere principes en opnamecriteria die gebaseerd zullen zijn op door het nieuwe bwn geïnitieerde onderzoek.
| |
Do's en don'ts, of hoe over vrouwen te schrijven
Zoals gezegd inspireerde zowel het nieuwe dnb als de manier waarop het dvn-project zijn missie uitvoert mij tot een fantasie over een geheel nieuw bwn. Bij dat laatste doel ik op de wijze waarop het dvn zich - getuige de discussierondes tijdens het symposium - de nadruk legt op de kwalitatieve kant van de representatie van vrouwen in biografische woordenboeken of biografieën tout court. Want inderdaad, het gaat niet alleen om wie - m/v - de historische natie mogen vertegenwoordigen, het is ook van belang hoe dat gebeurt. Ik keer terug naar het voorbeeld van de vrijdenkers. Aletta Jacobs werd door Spigt weliswaar in het pantheon van de helden van de vrije gedachte bijgezet, maar zij moest daarvoor wel een prijs betalen:
Er zijn dingen in haar aard, in haar idealen, in haar activiteiten die mij boeien, andere die mij vervelen, irriteren of verwonderen. Eigenlijk wéét ik niet wat ik met deze vrouw aan moet.
Vervolgens somt de auteur allerlei bewonderenswaardige feiten op en verklaart dan:
Dit alles is van onschatbare waarde geweest, en gelukkig heeft zij bij haar leven de overwinningen voor een groot deel tot stand zien komen. Zo'n immense toewijding had niet anders verdiend. Maar aan de andere kant is er iets afstotends in deze vrouw, wellicht voor mij persoonlijk, waarschijnlijk niet alléén voor mijzelf.
Leidt hij zo haar leven in, aan het einde komt hij terug op dit gevoel. Ondanks zijn bewondering verklaart hij:
Zoals in het begin gezegd, er is niet te ontkomen aan grote bewondering en vaak ook niet aan warme sympathie voor deze energieke vrouw. Maar ik moet eerlijk bekennen, dat de lichte wrevel over haar robuustheid en zekerheid mij niet loslaat. Er is op sommige plaatsen in dit levensverhaal een ernst, een nadrukkelijke pezigheid, die me alle belangstelling dan ontrooft.
Hoe zal ik 't zeggen, er is zo vreselijk weinig humor in dit leven. 't Is allemaal zo gewichtig, zo leergierig. [...] 't Is alles van een onvervalste cursus-mentaliteit - die wel verklaarbaar, onvermijdelijk en te loven is - maar die nooit weldadig onderbroken wordt door een flits van betrekkelijkheidsbesef.
Iets anders is dat hij in haar mislukte moederschap de belangrijkste verklaring zoekt voor haar werkzaamheid voor vrouwenkiesrecht:
| |
| |
De bladzijde in haar mémoires waarop zij met eenvoudige bewoordingen over deze verschrikkelijke slag spreekt, is een van de belangrijkste uit dit overigens toch zo vol imposante gebeurtenissen en belevingen gestopte boek.
Uit de ervaring die ik opdeed met het lezen en becommentariëren van lemmata voor het bwn, maar ook uit de literatuur over vrouwen/gender en de biografie, weet ik hoe belangrijk het is om aandacht te besteden aan de werking van gender in de vorm van de bijdragen over vrouwen, en de verwevenheid van genderprocessen en taal. Het dvn is zich daar duidelijk van bewust gezien de discussies tijdens het symposium. Puttend uit de door het project opgeworpen kwesties en in de loop der tijd verzamelde valkuilen die een rol spelen bij het reproduceren van ongewenste betekenissen van gender in biografische lemma's, heb ik mij beraden op de richtlijnen die het nieuwe bwn aan de verschillende redacteuren en auteurs zou moeten meegeven om niet in de belangrijkste valkuilen te stappen:
| |
1) Vermijd karakteriseringen en kwalificaties die gegenderd zijn, dat wil zeggen die uitsluitend of voornamelijk op vrouwen of op mannen van toepassing zijn, of die gebaseerd zijn op stereotiepe rollen en voorstellingen van mannen en vrouwen. Denk eraan dat vrouwen (of de dingen die vrouwen doen) vaak worden gekleineerd, mannen (en hun daden) vaak groter gemaakt dan zij zijn. (Vergelijk 6)
Zo heb ik niet kunnen voorkomen - al heb ik dat geprobeerd - dat Haya van Someren, de bekende vvd-politica en eerste vrouwelijke partijvoorzitter, als een ‘gehaaide meid’ door het eeuwige leven moet gaan, tenzij er natuurlijk een Nieuw bwn komt. In het aan haar gewijde lemma wordt zij bovendien - op grond van haar in liberale kring afwijkende anti-abortusstandpunt - getypeerd als ‘onvoorspelbaar in gedrag en opvattingen’ in plaats van als ‘niet rigide in haar politieke opvattingen’.
Het lemma van Julia Gulp heb ik eveneens zonder succes becommentarieerd. De auteur is de korte duur van Culps fabelachtige openbare zangcarrière - een kleine twintig jaar stond zij op alle grote concertpodia in Europa en tussen 1913 en 1919 maakte zij jaarlijks een concertreis door de Verenigde Staren - eenduidig blijven toeschrijven aan haar ambitie om via een goed huwelijk hogerop te komen, waarschijnlijk mede ingegeven door haar ‘statusgevoelige moeder’. Gedeeltelijk succes had ik daarentegen met het lemma over Cissy van Marxfeldt (pseudoniem van Setske de Haan) door mederedactielid Henk van Gelder, die in een eerdere versie een in mijn ogen nogal neerbuigend oordeel had gegeven over de meisjesboekenserie Joop ter Heul. Na toezending van een artikel van Pamela Pattynama waarin zij deze boeken analyseert, werd zijn oordeel verrijkt met de toevoeging: ‘Zij blijft op een aanstekelijke manier uit de band springen, tot zij zich ten slotte toch bij het onvermijdelijke moet neerleggen. Dat maakt de Joop ter Heul-boeken iets opstandiger dan ze op het eerste gezicht zouden lijken.’ Dat was al beter, maar het blijft in mijn ogen toch nog een te slap aftreksel van wat Pattynama over deze cyclus te zeggen heeft, op grond van de niet aflatende populariteit van de serie, het taalgebruik en de diverse personages:
Vanwege deze twee, tegen elkaar insprekende verhalen laat de Joop ter Heul- | |
| |
omnibus zich lezen als een twintigste-eeuwse geschiedenis die een aantal conflictueuze figuren in zich heeft opgenomen. Door de verhalen heen schemeren de figuren van de onbezorgde adolescent, de Nieuwe Vrouw, het dwaze schoolmeisje en de onwillige dienstbode. Daarmee behandelt de veelgelezen reeks romans in feite een aantal sociale conflicten die de eeuw vanaf het begin hebben geteisterd: het conflict tussen buitenordelijke adolescentie en verantwoordelijke volwassenheid, het conflict tussen vrouwelijkheid en mannelijkheid, het conflict tussen heersende klasse en lagere klassen.
Tijdens het symposium werd diverse keren gerefereerd aan de kritiek van Monica Soeting in een artikel in Biografie Bulletin op het dvn-lemma over de Bataafse pamflettenschrijfster en republikeinse Maria Hulshoff. Tegemoetkomend aan de dvn-eis om ook de reputatie van de betrokkenen in de overlevering te schetsen, vallen in dat lemma bij uitstek gegenderde termen als ‘geëxalteerd’, ‘dweepzuchtig’ en ‘hysterisch’, zonder dat de auteur deze historische kwalificaties als mogelijk ‘seksistisch’ duidt of van enige kanttekening voorziet. Daarom is het moeilijk de conclusie van de auteur daar los van te zien, ook al omdat hij de heroïek die nog steeds aan haar wordt toegeschreven duidt als ‘heroïek met een pathologisch randje’. Kennelijk is de macht van de overlevering sterk en is het zaak om ook met de reputatie van historische personen genderkritisch om te gaan.
| |
2) Vermijd een te grote en belangrijke aanwezigheid van mannen in de levens van vrouwen. Vraag je af wat de rol was van moeders en vriendinnen.
De ervaring leert dat auteurs levens van vrouwen nogal eens ondergeschikt maken aan levens van mannen: vaders, vrienden en echtgenoten zijn al snel leermeesters en verklarende factoren waarmee wordt afgedongen op de ‘agency’ van de vrouwen in kwestie. Hieraan gerelateerd is de stijlfiguur van de afwezige of alleen in negatieve zin aanwezige moeder, zoals onlangs werd belicht door Anneke Linders in haar artikel in Biografie Bulletin ‘Cherchez la mère’, waarbij zij ook rijkelijk put uit voorbeelden van lemmata in het bwn. Zelf wil ik voor een illustratie van deze valkuil teruggrijpen op een oude ervaring, of misschien beter, aanvaring met mijn gewaardeerde collega Inge de Wilde over de mannen in het leven van Aletta Jacobs. Aanleiding was het boekje dat De Wilde in 1979, honderd jaar na de promotie van Jacobs, publiceerde onder de titel Aletta Jacobs in Groningen. In een recensie schreef ik dat De Wilde te veel eer gaf aan de vele mannen die aan de wieg van haar loopbaan hadden gestaan, haar vader en haar broer Julius, de arts en inspecteur van de volksgezondheid Levy Ali Cohen, de Groningse hoogleraren B.C.H. Tellegen, B.H.C.K. van der Wijck en de rector magnificus S.S. Rosenstein, die allen met soms wel een paginagroot portret vertegenwoordigd waren. In mijn ogen wekte zij zo de suggestie dat Jacobs' studie hun verdienste was en niet die van Jacobs zelf. Voor een deel staat die kritiek nog overeind. In mijn biografie van Aletta Jacobs ben ik daarom expliciet ingegaan op de rol van moeder Jacobs in Jacobs' leven én in haar Herinneringen. In hoeverre was Jacobs' zuinige oordeel over haar moeder (dat trouwens minder negatief was dan het in de overlevering geworden is) vergeleken met dat over haar vader een gevolg van culturele
| |
| |
stereotypen over slechte of onbelangrijke moeders? Is het niet hoe dan ook een feit dat het vrouwen/moeders nu eenmaal niet gegeven was om deuren te openen en drempels te slechten, en de verdienste van mannen/vaders in dit opzicht derhalve ook maar relatief is? Overigens vond ik het niet eenvoudig recht te doen aan Anna Jacobsde Jongh, de moeder van Aletta Jacobs. De daartoe ondernomen poging is vooral indirect gelukt: door in de biografie eerst aandacht te besteden aan haat en haar familie alvorens de familie van vaders kant te belichten, en door naar voren te halen hoe belangrijk de connecties van Aletta's moeder voor Jacobs' leven zijn geweest. Iets anders is dat ik in navolging van eerder werk over de internationale kiesrechtbeweging een belangrijke rol heb toegekend aan de vriendinnen in Jacobs' leven. Toch heb ik nog wel over mijn eigen schaduw (of de schaduw van mijn feminisme) heen moeten springen. In mijn biografie heb ik bijvoorbeeld haar geliefde en latere echtgenoot Carel Victor Gerritsen geëmancipeerd, de man die allesbehalve het doetje was waarvoor hij vaak wordt gehouden. Hij heeft naar ik meen een gerede invloed op Jacobs' denken en doen gehad en verdient daarvoor erkenning.
| |
3) Vermijd verklaringen in termen van de ‘eigenlijke bestemming’ van vrouwen die de oorzaak voor succes zoeken in het ontbreken van liefde en/of het moederschap. (Vergelijk 4)
Carolyn Heilbrun maakte zich al twee decennia geleden boos over de biografie van Dorothy Sayers, de detectiveschrijfster van onder andere de klassieker Gaudy Night. Sayers' biograaf James Brabazon oordeelde dat Sayers als ongehuwde vrouw normale en emotioneel bevredigende relaties ontbeerde, zodat ze zich wel tot een intellectuele vrouw móest ontwikkelen. Andere voorbeelden van deze valkuil kwamen al langs in het lemma over Julia Culp (die volgens haar biograaf haar zangcarrière beëindigde toen zij haar bestemming vond), en in Spigts typering van Aletta Jacobs. Dat niet alleen mannen zich blind staren op - zoals Anna de Savornin Lohman het formuleerde - de liefde in een vrouwenleven, blijkt bijvoorbeeld uit de film van Noeschka van Brakel over Jacobs, Het hoogste streven. Jacobs' misgelopen moederschap levert daarin enkele belangrijke scènes op. Ook kunnen wij wijzen op Elsbeth Etty's biografie van Henriëtte Roland Holst, waarin de volgende sleutelpassage voorkomt: ‘Liefde was heel het leven niet voor Henriëtte. Zij slaagde erin haar liefde en hartstocht om te zetten in politieke daadkracht.’
Etty kan weliswaar putten uit allerlei bronnen waarin Roland Holst zelf verwijst naar de door Freud ontwikkelde sublimatiethese, maar dat wil nog niet zeggen dat een biograaf die analyse moet overnemen. Naar mijn oordeel ligt Freuds sublimatiethese in het geval van vrouwen dicht bij stereotype voorstellingen over vrouwen, die ervan uitgaan dat vrouwen vooral tot daden komen op grond van de behoefte aan compensatie bij een gemis aan seks, man en/of kinderen. Een dergelijke verklaring doet echter geen recht aan rationele overwegingen van vrouwen om wel of niet te huwen, en wel of geen kinderen te nemen in het licht van bijvoorbeeld een onrechtvaardige huwelijkswetgeving of arbeidsverdeling.
| |
| |
| |
4) Vermijd een asymmetrische aandacht voor de verhouding openbaar en privé, de publieke persoon en de privé-persoonlijkheid in de levens van mannen en vrouwen.
Nog steeds bestaat et een uit de traditie voortkomende asymmetrische belangstelling voor het privé-leven en karakter van vrouwen en dat van mannen. Waar auteurs van lemmata over vrouwen voor het bwn vrijwel nooit vergeten om eventuele liefdes, huwelijken en kinderen in de tekst te noemen, moet de informatie hierover in de levens van mannen vaak worden afgesmeekt. Bij vrouwen gaat het privé-leven al snel over huishouden en gezin. Bij mannen daarentegen wordt het gebrek aan belangstelling daarvoor door de auteurs al snel gerechtvaardigd met een verwijzing naar het ontbreken van al dan niet geheime minnaressen en minnaars. Voor mannen telt het ‘normale’ gezinsleven kennelijk niet.
Hoe ongelijk de behandeling kan zijn van mannen en vrouwen die in veel opzichten een gelijk en gelijkwaardig leven hebben geleid, heeft A. Agnes Sneller laten zien in haar analyse van de presentatie van het echtpaar Henriëtte Roland Holst-van der Schalk en Richard N. Roland Holst - door Jan Bank en Maarten van Buuren - in ‘IJkpunt 1900’ (Hoogtij van de Nederlandse cultuur). Sneller wijst erop dat de kunstenaar Rik Roland Holst wordt gepresenteerd als een succesvol, autonoom handelende persoon, met vrienden in plaats van leermeesters. Als het om hem gaat wordt er met geen woord gerept over privé-omstandigheden. Dat zijn mogelijke impotentie of gebrek aan seksueel vuur de oorzaak zou kunnen zijn voor het ontbreken van kinderen in zijn leven wordt zelfs niet genoemd, laat staan als een mogelijke oorzaak aangewezen voor zijn kunstenaarschap of politiek engagement. Henriëtte Roland Holst-van Der Schalk daarentegen wordt in een sterke afhankelijkheidsrelatie gezet met de dichter Herman Gorter, die zowel haar dichtkunst als haar socialisme zou hebben beïnvloed. Ook gaat een beschrijving van haar karakter (als van jongsaf dweperig) vooraf aan een bespreking van haar werk en ideeën. En terwijl de aansluiting van de mannen Roland Holst en Gorter bij de sdap niet wordt verklaard uit privé-omstandigheden, wordt de sublimatiethese in het geval van Roland Holst-van der Schalk prominent geëtaleerd.
Het kan zijn dat ik zelf op grond van bovengenoemde valkuil terughoudender ben geweest in het te zeer benadrukken van de meer persoonlijke kanten van het bestaan van Alerta Jacobs of in het vellen van te duidelijke oordelen over haar karakter. In enkele recensies van mijn biografie werd stilgestaan bij het ontbreken van meer intieme details, dat het zicht op de persoon van Alerta Jacobs zou ontnemen. Zo schreef Jan Blokker in de Volkskrant dat de ‘toch intens nieuwsgierige Mineke Bosch weinig touchants’ uit Jacobs' privé-leven wist te putten: ‘Was ze - op al die halfromantische fietstochten met haar minnaar Carel Viktor Gerritsen [...] eigenlijk een goede minnares?’ Het antwoord dat ik in een ovt-uitzending gaf op deze vraag: ‘Dat wil ik van een Abraham Kuyper toch ook niet weten?’ werd voornamelijk ingegeven door de eenzijdige nieuwsgierigheid die vooral van vrouwen het naadje van hun kous wil weten, maar deels ook door de onaantrekkelijkheid van Kuyper. Want natuurlijk had ik het fantastisch gevonden om vurige liefdesbrieven te vinden die Jacobs en Gerritsen misschien wel dagelijks hebben gewisseld nadat zij tijdens hun bergvakantie in 1884 voor het eerst van de verboden vruchten det vrije liefde hadden geproefd. Ik zou die de lezers zeker niet hebben onthouden,
| |
| |
maar ik zou er waarschijnlijk geen extra inzichten aan hebben ontleend over wie zij was of wat zij heeft gedaan.
Iets anders is dat ik ervoor zou willen pleiten het persoonlijke leven niet alleen op te vatten als het geheel van emotionele ervaringen en intieme relaties, maar ook bijvoorbeeld als datgene waaraan de protagonist haar of zijn bestaanszekerheid ontleende - de inkomsten en uitgaven, de omgang met schulden en de baten die zo bepalend kunnen zijn voor een leven. Bovendien is het belangrijk recht te doen aan andere levensvormen zoals samenwonende vriendinnen of vrienden, moeders en zonen of vaders en dochters, broers en zusters, en die op te voeren als gelijkwaardig aan op seksualiteit berustende relaties en huwelijken.
| |
5) Let op een gelijke behandeling van mannen en vrouwen in opsommingen en lijsten, en in de presentatie van personen in een tekst.
Tot en met het vijfde deel werd door het bwn in de lijst van auteurs zowel voor de auteurs zelf als voor de door hen beschreven personen een asymmetrische wijze van persoonsaanduiding gehanteerd, voor beide categorieën zelfs op een verschillende manier. Zo is bij de auteurs alleen bij de vrouwen aangegeven tot welke sekse zij behoren door de toevoeging van Mw., gevolgd door de titulatuur. De mannelijke auteurs zijn herkenbaar aan het uitsluitend noemen van de titulatuur. Zij blijven daardoor als man onzichtbaar en worden daardoor tot ‘mensen’ voor wie een nadere geslachtsaanduiding niet nodig is. Bij de gebiografeerden daarentegen is het sekseonderscheid aangebracht door vrouwen een voornaam te geven gevoegd bij hun ‘meisjesnaam’ en bij mannen slechts voorletters, terwijl van vrouwen de gehuwde staat ook vrijwel in een oogopslag te zien is door de toevoeging van de ‘gehuwde-naam’ tussen vierkante haken.
Ik kan nu wel verklappen dat ik acht jaar lang heb geprobeerd mijn medecommissieleden ervan te overtuigen dat hier sprake was van een onwenselijke ongelijke behandeling van mannen en vrouwen die terug te voeren was op de verlichte uitvinding van De Mens en De Vrouw (naar Claudia Honegger, Die Ordnung der Geslechter: Die Wissenschaften vom Menschen und Das Weid). Gelukkig schreef Monica Soeting een kritische recensie van Deel v onder de titel ‘196 gewone mensen en 45 vrouwen’. Pas daarna kon de redactiecommissie ertoe worden overgehaald voortaan de sekse van vrouwen én mannen zichtbaar te maken door de toevoeging van Mw. en Dhr. Dit overigens nadat op de valreep het voorstel werd gedaan om dan maar helemaal geen sekseaanduiding te geven.
Behalve in de lijsten is het zaak om in de tekst te letten op een gelijkwaardige persoonsaanduiding. Niet voor niets heette het artikel van Sneller en Verbiest over het echtpaar Roland Holst-van der Schalk: ‘Roland Holst en Henriette’. Zo citeren zij onder andere de zin: ‘Toen Gorter zich in 1896 in het marxisme ging verdiepen, volgde Henriëtte hem ook daarin.’ Het is niet moeilijk ook in andere teksten van niet de minste historici voorbeelden te vinden van deze tekstuele ongelijkwaardigheid waarin vrouwen bij hun voornaam worden genoemd en mannen bij hun achternaam.
| |
| |
| |
6) Vermijd generieke persoons- of beroepsaanduidingen (kunstenaar/s, onderwijzer/s) zo veel mogelijk, omdat de algemene persoonsaanduiding meestal samenvalt met de aanduiding die voor mannen wordt gebruikt. Ga bovendien bewust om met gegenderde beroepsaanduidingen als secretaresse, verpleegster en dergelijke.
Ook voor deze valkuil kunnen we putten uit het al genoemde artikel van de feministische linguïsten Sneller en Verbiest. Terecht merken zij op dat anno 2002 een paragraaftitel ‘Kunstenaars’ de verwachting wekt dat het ovet mannen en vrouwen zal gaan. Dat dat soms, maar lang niet altijd het geval is, blijkt op diverse plaatsen in de tekst, bijvoorbeeld uit een formulering waarin als teken van de radicaliteit van de kunstenaars in die dagen lange haren en een baard wordt genoemd. De voorbeelden liggen voor het oprapen: eigenlijk moeten wij ons steeds afvragen wanneer we algemene termen als ‘studenten’, ‘bankiers’, ‘schoolmeesters’, ‘boeren’ of ‘ridders’ bezigen of de uitspraken daarover gelden voor mannen en vrouwen, of alleen voor mannen.
Het gebruik van de vrouwelijke vorm van een beroepsaanduiding pakt voor de vrouwen in kwestie meestal verkeerd uit. Het schtijnendste voorbeeld hiervan laat ik in mijn proefschrift zien in een analyse van de overlevering van de gynaecologe Catharine van Tussenbroek. In een historisch overzicht van de lotgevallen van Nederlandsche Gynaecologische Vereeniging wordt zij voortdurend gereduceerd tot betreurde of onvolprezen secretaresse die niet als collega-gynaecoloog of als wetenschapper maar als vrouw gedaan kreeg wat ‘mannelijke secretarissen’ niet mocht lukken.
| |
Organisatie (m/v etc.) van het Nieuwe BWN
In mijn toekomstfantasie ovet het Nieuwe bwn speelt de representatie van sekse ook op een andere wijze een rol, namelijk in de aanwezigheid van mannen en vrouwen in de organisatie en uitvoering van het gehele project. Bovendien wotdt daarin aandacht besteed aan andere categorieën van verschil die een rol spelen in het ontstaan van sociale ongelijkheid en processen van in- en uitsluiting.
Basis van het nbwn zijn de negentiende-eeuwse reeks van A.J. van der Aa onder de titel Biografisch Woordenboek der Nederlanden, het twintigste-eeuwse Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, het huidige Biografisch Woordenboek van Nederland, het inmiddels afgesloten Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging en natuurlijk het onvolprezen Digitale Vrouwenlexicon, enkele regionale biografische woordenboeken en liefst ook het Joodse Biografische Woordenboek. Alle lemmata in deze biografische woordenboeken worden herschreven en aangevuld; daarbovenop komen nieuwe lemmata waarvan het onderwerp is geselecteerd op basis van de nieuwe opnamecriteria.
Gegeven de nieuwe visie op historische vereeuwigingswaardigheid heeft het een vrouwelijke hoofdredacteur, liefst een geleerde nieuwe Nederlandse en/of een zwarte lesbiënne of transgenderist voor wie problemen van integratie en uitsluiting op basis van gender, etniciteit, klasse en seksualiteit een tweede natuur zijn geworden. Er komt een zelfstandig instituut tot stand (los van het ing) na een besluit van Tweede en Eerste Kamer, en er hangt een goede buidel met geld aan. Waar de hoofdredacteur kan- | |
| |
toor houdt is nog niet helemaal duidelijk, maar het zou weleens in het iiav kunnen zijn, of ergens in de provincie. Misschien komt er een reizend redactielokaal; de elektronische verworvenheden maken een vaste locatie hoe dan ook minder belangrijk. Iedere onderafdeling (kunst, politiek et cetera) heeft een eigen redacteur die in samenspraak met de hoofdredacteur het veld bewaakt in nauwe samenwerking met aparte redacteuren voor Nederlanders die afkomstig zijn of afstammen van mensen uit de voormalige Nederlandse koloniën, voor ‘vrouwen’, en voor diverse andere minderheidsgroepen, redacteuren die ook allen zijn ingevoerd in koloniale en postkoloniale theorie, gender en diversiteit, en bij voorkeur ook uit die groepen afkomstig zijn.
Van tevoren worden inhoudelijke en kwantitatieve doelen gesteld, en er vinden geregeld symposia en webcongressen plaats waarin over selectie en selectiecriteria kan worden gediscussieerd. Geïnteresseerden en wetenschappers wisselen daar kennis en ervaringen uit. Er is een taalcommissie die de lemmata redigeert vanuit het perspectief van gender- en etnische of raciale stereotypering. Na tien jaar is de operatie klaar: zesentwintig delen, voor iedere letter van het alfabet één, in alle kleuren van de regenboog. Daarnaast is er een on line versie beschikbaar, en net als aan de overkant van het Kanaal zal daaraan blijvend een team van deskundigen verbonden zijn dat lemmata corrigeert en zorgt voor een voortdurende productie van nieuwe onsterfelijken. Anders dan het Britse dnb zal de Nederlandse bwn altijd en voor iedereen raadpleegbaar zijn, zonder dure abonnementen.
| |
Naschrift
Sinds mijn fantasie over een Nieuw Biografisch Woordenboek van Nederland is het debat over een Nederlandse canon steeds prominenter geworden. Dar debat kan aan diepgang winnen door het canonisatieproces dat plaatsvindt in de samenstelling van nationale biografische woordenboeken en de reflectie op in- en uitsluitingsmechanismen van dat proces erbij te betrekken. Binnen vrouwengeschiedenis is hierover veel geschreven, in de jaren 1940 al door de Amerikaanse historica Mary Beard, maar ook door feministische historici in de context van de samenstelling van Notable American Women, een vierdelig biografisch woordenboek van Amerikaanse vrouwen, door historici van ‘black history’, én door vertegenwoordigers van socialistische geschiedschrijving. Zeker wanneer integratie van nieuwe Nederlanders mede het doel is van een nationale canon kan de ‘integrationalist approach’ die de Britten voor hun nieuwe dnb hebben gehanteerd een lichtend voorbeeld zijn van hoe niet zozeer de gevestigde verhalen over ‘historische gebeurtenissen en personen’ als grondstof kunnen dienen voor een nieuwe canon, maar juist het nieuwe en vernieuwende, nog niet gecanoniseerde onderzoek.
Een niet onbelangrijke constatering is ten slotte dat een nationaal biografisch woordenboek een sleutelrol kan vervullen in de vorming van een nationale canon. Wanneer bewaarheid zal worden wat al tijdens mijn redacteurschap van het bwn werd gesuggereerd,namelijk de stopzetting van het bwn in zijn huidige, gedegen en wetenschappelijke vorm, zal een grote kans om een inclusieve canonisatie te bevorderen - alleen al door de stimulans die van nieuw
| |
| |
onderzoek kan uitgaan - teniet worden gedaan.
| |
Literatuur
Mineke Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs, 1854-1929 (Amsterdam, Balans 2005) |
Els Kloek (samenstelling e.a.), ‘Duizend en één vrouwen in de Nederlandse geschiedenis’. Documentatiemap bij de Werkconferentie 26 november 2004. |
Gillian Fenwick, Women and the ‘Dictionary of National Biography: a Guide to dnb volumes 1885-1985 and ‘Missing Persons’ (Aldershot Scolar Press 1994) |
Elise A. Haighton, ‘Het heele land in 't klein. (Een woord tot alle hooggestemde mannen en vrouwen)’. Overdruk uit Vragen des Tijds, ii, 1895. |
O. Noordenbos en P. Spigt, Atheïsme en vrijdenkers in Nederland (Nijmegen, sun 1976) |
P.P. Pattynama, ‘Ontheemde vondelingen: vrouwelijke adolescentie en “Bildung”’, in Mineke Bosch, red., Denken over Sekse in Cultuur en Wetenschap. Lezingen over gender en vrouwenstudies (Amsterdam, Stichting Beheer iisg 1996) |
A. Agnes Sneller en Agnes Verbiest (2003) ‘Roland Holst en Henriëtte: Taal en gender in IJkpunt 1900’, in Mineke Bosch en Marieke Hellevoort, red., ‘De IJkpunten geijkt’, in themanummer van het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 29/1 (2003) 64-68. |
Inge de Wilde, (1979) Aletta Jacobs in Groningen (Studium enerale/Universiteitsmuseum/rug, Groningen 1979) |
|
Biografisch Woordenboek van Nederland (http://www.inghist.nl/onderzoek/projecten/bwn) |
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (http://www.inghist.nl/onderzoek/projecten/dvn) |
Oxford Dictionary of National Biography (www.oup.com/oxforddnd) |
Notable American Women. A Biographical Dictionary. Cambridge, Mass. en Londen, The Belknap Press of Harvard University Press |
|
|