De haven uitgraven. De wereld van J.K. van Eerbeek, schrijver (Meindert Boss 1898-1937) beschrijft hij het leven van een romancier die in 1927 debuteerde in het protestants-christelijke literaire tijdschrift Opwaartsche Wegen. Van Eerbeek, pseudoniem van Meindert Boss, genoot korte tijd bekendheid buiten eigen kring doordat Menno Ter Braak enkele vriendelijke woorden schreef over zijn roman Gesloten grenzen (1935). ‘Ter Braak had in 1931 Afscheid van domineesland geschreven en vond het waardeloos christen te zijn’, schrijft Werkman een beetje onbeholpen. Het was des te opvallender dat Ter Braak Van Eerbeek indeelde bij de ‘de werkelijk belangrijke schrijvers’. Tot een vaste plaats in de seculiere canon heeft Ter Braaks oordeel echter niet geleid. Van Eerbeek bleef een auteur voor lezers uit reformatorische hoek.
Van Eerbeek kon niet leven van de schrijverij. Hij werkte als gevangenisonderwijzer in Zwolle, en Werkman toont ons een blik in het Zwolse Huis van Bewaring aan het begin van de twintigste eeuw. Dat levert een mooi tijdsbeeld op. Het bajesmilieu stond veraf van Van Eerbeek. Hij was de zoon van een gereformeerde bakker in Zwolle, en had zich via de kweekschool weten los te weken van zijn sociale milieu. Meer moeite had hij met het vinden van een eigen weg op het gebied van geloofszaken. Hij wilde onafhankelijk zijn in zijn opvatting over het geloof en het leven, maar het calvinisme kon hij niet loslaten. Kerk en religie waren voor hem een veilige haven, al wilde hij die wel zelf uitgraven.
Het geloof werd een van de pijlers van zijn schrijverschap, waarvoor hij in 1928 definitief koos. ‘Hij wilde op aarde leven om de hemel te ervaren, zich aan God overgeven in het aanraken van de pen op zijn tafel’, schrijft Werkman plechtig. Concreet betekende dit dat Van Eerbeek als schrijver dienstig wilde zijn aan het orthodox-christelijke volksdeel door in verhaalvorm de sterke en zwakke kanten van zijn geloofsgenoten door te lichten. Daarbij kon hij putten uit eigen tobberijen. Hij schipperde tussen individu en gemeenschap, wereld en ascese en het zijn deze thema's die de bouwstenen van zijn romans waren.
De biografie wordt ook aangegrepen om een schets te geven van de wereld van auteurs uit protestants-christelijke hoek, bij wie Van Eerbeek aansluiting probeerde te zoeken. Dit is een verdienste van Werkmans boek. Gerrit Achterberg, Piet Risseeuw, Gerrit Kamhuis, C. Rijnsdorp, Bert Bakker en anderen passeren de revue. Hoewel Van Eerbeek slechts een bescheiden rol in deze kring speelde, krijgt de lezer een mooi portret van deze jonge schrijvers, die elkaar soms vredig ‘wandelvriend’ noemden, maar ook ruzieden over theologische kwesties.
Het gekissebis over religieuze zaken zorgde voor wat leven in de brouwerij. Dat deed ook de later roemruchte uitgever Bert Bakker, met wie Van Eerbeek een verzamelbundel Protestantsch-Christelijke kunst samenstelde. Over Bakker schrijft Werkman dat hij ‘van bed naar bed dwarrelde’, iets wat over Van Eerbeek niet gezegd kon worden. Van Eerbeek werd aan het einde van de Eerste Wereldoorlog getroffen door tuberculose en bleef zijn leven lang longpatiënt. Gecombineerd met een protestantse levenshouding zorgde dit voor terugtrekkende bewegingen op het gebied van de liefde. Ook in zijn werk, met uitzondering van zijn postuum verschenen roman Asuncion, speelt ‘broeierige seksualiteit’ geen rol, ‘omdat het protestants-christelijke lite-