bij de Duitsers te hebben aangesloten. Het uniform en de macht die hij als ss'er in de schoot geworpen kreeg, gaven hem eindelijk het gevoel dat hij een belangrijke man was. Al te ijverig was ook hij als ss'er niet. Toen hij naar Rusland moest, kreeg hij het voor elkaar om lange tijd vanwege een infectie in een ziekenhuis opgenomen te worden. Zo lukte het hem buiten het oorlogsgeweld te blijven.
Anders dan de vader van Van der Zee bleef Vader Wijgh na zijn vrijlating uit het strafgevangenenkamp Vught wrokkig en verbitterd. Wijghs moeder, die zich altijd tegen haar mans lidmaatschap van de ss gekeerd had, probeerde haar kinderen een zo goed en beschermd mogelijk leven te geven. Omdat zij door de buurt gerespecteerd werd, hadden de kinderen Wijgh minder last van het foute verleden van hun vader dan de kinderen Van der Zee.
Dat maakte het leven van Wijgh echter niet makkelijker. De zoektocht waarover ze in Het Kaïnsteken vertelt, lijkt in eerste instantie ingegeven door de wens op een afstandelijke manier naar het verleden van haar foute familieleden te kijken. Ze wil een verklaring vinden voor het gedrag van haar ouders, en vindt die ten slotte ook. ‘Mijn ouders zijn zelf ook slachtoffers, elk op hun eigen manier’, schrijft ze. ‘Mijn vader had een rotjeugd, mijn moeder moest al jong van school. Haar vader heeft ook in de bak gezeten. Ze hebben zich aan elkaar vastgeklampt, als drijfhout. In een ultieme poging nog iets van het leven te maken.’
Maar die conclusie is maar één aspect van haar onderzoek. Impliciet, en soms expliciet, wordt duidelijk dat haar zoektocht veel meer is dan een poging om inzicht te krijgen in de beweegredenen van haar ouders. Wijgh probeert in haar verhaal antwoord te vinden op de vraag die veel kinderen van foute ouders zich stellen: heb ik als kind van slechte ouders niet dezelfde slechte eigenschappen geërfd? Van Amerongen schrijft over een dochter van een oorlogsmisdadiger die in een televisiedocumentaire vertelt dat zij zich voortdurend afvraagt of zij niet ‘het kwaad’ in zich draagt. Hij maakt zich daar boos over: ‘Ik had wel door het tv scherm willen klimmen om haar te bezweren: “Kind, overdraagbaar kwaad bestaat niet, schei toch uit, martel je niet langer, je kunt er echt niet, helemaal niets aan doen!”’
Dat is goed bedoeld, maar makkelijker gezegd dan gedaan. Het moeilijkst lijken kinderen van foute ouders het te hebben, die, zoals Van der Zee en Wijgh, ook oog hebben voor de aardige kanten van de karakters van hun ouders. Opportunistisch, in zekere zin dom, zwak en wrokkig als die waren, hielden ze wel van hun kinderen. Wat dat betreft kun je er als kind van foute ouders maar beter een ongenuanceerde mening op na houden. Zoals de Duitse vrouw die pas na de dood van haar vader, eind jaren zeventig, ontdekte dat die verantwoordelijk was geweest voor de dood van duizenden joden, zigeuners en Polen. Ze had haar vader nooit gekend, en haar hele jeugd had ze geleden onder de nukken van haar wispelturige en ronduit onaangename moeder. Na een jarenlange tocht door archieven en gesprekken met oorlogsslachtoffers kon ze slechts tot één conclusie komen: ‘Ich will diese Eltern nicht.’
Bas Kromhout, Fout geboren. Het verhaal van kinderen van foute ouders (Amsterdam, Contact 2004) |
Hanneke Wijgh, Het Kaïnsteken. Mijn eigen kleine oorlog (Amsterdam, Mets & Schilt 2004) |
Sytze van der Zee, Potgieterlaan 7. Een herinnering (Amsterdam, De Bezige Bij 2005) |