| |
| |
| |
De last van het zwijgen
Ervaringen van oorlogsslachtoffers
Mariëlle Polman
Soms is het gemakkelijker te zwijgen dan te spreken. Wie spreekt, schept een beeld, een idee, een gevoel, een verleden, en dat is niet altijd zonder risico's. Taal creëert een werkelijkheid, maar niet iedere werkelijkheid is welkom: de realiteit kan levens omverwerpen, verborgen geschiedenissen openbaren die het huidige leven ontwrichten, de dood op een onwaardige manier aanwezig stellen. Hoe moeilijk het is om over de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen ervan te spreken, blijkt uit het verhaal van een dochter van een Canadese bevrijder, uit herinneringen van Philip Freriks en van twee zussen, Lies en Betty Polak. Dat het ook een steun kan zijn om tijdens de oorlog ervaringen te delen door middel van de taal, laten brieven van Max Kohnstamm zien.
‘Noem mij, bevestig mijn bestaan, / laat mijn naam zijn als een keten. / noem mij, noem mij, spreek mij aan, / o, noem mij bij mijn diepste naam’: regels van Neeltje Maria Min die zich voortdurend opdringen bij het lezen van De verzwegen moeder. In dit boek heeft de hoofdpersoon geen naam, maar in werkelijkheid wel: het is het relaas van een vrouw die op haar twaalfde verneemt dat haar moeder haar oma is, haar zus haar biologische moeder en een Canadese bevrijder haar vader. Ze heeft haar levensverhaal verteld aan Tony van der Meulen, hoofdredacteur van het Brabants Dagblad, die deze geschiedenis heeft gedramatiseerd met gefingeerde namen, veranderde plaatsen en levenslopen, verzonnen dialogen en gedachten.
‘Wij kinderen waren een schande’, is de ervaring van velen voor wie in 1984 de Vereniging Canadese bevrijdingskinderen is opgericht. In het grote katholieke gezin van ‘ze’, zoals de vrouw in het boek wordt aangeduid, leidt deze schande tot het verzwijgen van de ware familierelaties. Nadat ‘ze’ vernomen heeft wie haar moeder is, bemerkt ze de stilte rondom haar afkomst en probeert ze die te doorbreken, in een wan- | |
| |
hopig verlangen naar erkenning. Maar vergeefs: zelfs na haar bezoek aan haar familie in Canada blijft haar moeder zich in stilzwijgen hullen.
Dit geromantiseerde leven is een geschreven versie van wat de tv-kijker bij ‘Spoorloos’ ziet. De Vereniging Canadese bevrijdingskinderen zet dit programma soms in bij zoektochten, iets wat ‘ze’ afgewezen heeft: ze doet niet mee met ‘Eindelijk Gevonden’, zoals het programma in het boek heet, omdat ze dit haar biologische moeder en misschien zichzelf niet kan aandoen. Ze heeft inderdaad niet de camera van de tv op zich gericht gehad noch de blik van miljoenen kijkers, maar wel de interpreterende camera van de schrijver en de blik van geïnteresseerde lezers. Haar anonimiteit is daarmee niet minder geworden, maar haar bestaan is gelukkig wel erkend, want zoals ‘ze’ opmerkt: ‘Er is genoeg over mij gelogen en gezwegen’.
De vrouw had er achteraf graag voor willen kiezen niet te weten dat haar zus haar moeder was, staat in de proloog. Lezers leren weliswaar haar leven kennen door dit vlot leesbare boek, maar haar moeder heeft haar bestaan niet bevestigd, en ‘voor wie ik liefheb, wil ik heten’.
| |
Kogel
Het is beter te zwijgen over de dood van een negenjarig broertje dan dit stilzwijgen te doorbreken, want dat zou kunnen worden opgevat als koketteren met de dood en ‘beter niets dan dat’, aldus Philip Freriks in Jantje. Toch heeft hij met deze vertelling het onuitspreekbare geheim prijsgegeven, ter ere van zijn broertje Jantje die dit jaar zijn zeventigste verjaardag zou vieren. Gekoketteer met de dood is het allerminst geworden en evenmin een familiealbum zonder betekenis voor buitenstaanders. Door de foto's, brieffragmenten, kaarten en een kindertekening doet het boekje weliswaar denken aan een privé-album, maar het ontstijgt dit genre. Dat is te danken aan de journalistieke, rapporterende stijl van Freriks, die door het persoonlijke familieverdriet nauwgezet de feitelijke gebeurtenissen weeft met een scherpe blik voor topografische en historische details.
Aan de hand van citaten uit een interview met zijn moeder (onder andere PvdA-lid in de Utrechtse gemeenteraad), via brieven, herinneringen van hemzelf, van familieleden, een kostgangster bij zijn grootouders, buren, B. van Leusen, co-auteur van Vier dagen in april en een boek over de bevrijding van Groningen, ontstaat er geleidelijk een zoektocht naar de ware toedracht van de dood van Jantje, die het karakter van een detective krijgt. Tot slot de ontknoping. Men had altijd gedacht dat op 14 april 1945, tijdens de bevrijding van Groningen, een verdwaalde kogel Jantje trof voor het raam aan de Peizerweg, waar hij met zijn oudere broer Joop bij opa en oma logeerde om aan de hongerwinter in Utrecht te ontkomen. De kogel was echter afkomstig van een gericht salvo.
‘Oorlog is een smerig bedrijf dat indrukken oplevert die voor een mens te groot zijn’, zegt Joop Freriks. In hun verdriet hadden zijn ouders hem, die de dood van Jantje van nabij had meegemaakt, vergeten, waardoor de gebeurtenis voor hem steeds onwerkelijker werd. Hij heeft er lang niet over kunnen spreken: ‘Erover praten betekende dat de wereld in elkaar zou storten.’ Mede door zijn herinneringen is er nu echter een wereld herbouwd, de wereld rondom Jantje.
| |
| |
| |
Verdringing
De één is over haar oorlogsverleden gaan praten op verzoek van Duitse vrienden, de ander heeft het te danken aan haar kleinkinderen dat zij zich van het grote zwijgen heeft kunnen ontdoen, zoals ze dit zelf formuleert. Na een gezamenlijke jeugd waarin ze werden voorbereid op een pionierstaak in Palestina, liepen de wegen van deze joodse zussen tijdens de oorlog uiteen: de oudste, Betty, dook op verschillende Nederlandse adressen onder, verkeerde in intellectuele milieus (Han van Goudoever, Jan en Annie Romein, Kees Boeke), werkte in de illegaliteit, verloor haar man Philip, die na een mislukte aanslag op een spoorlijn bij Bilthoven in 1944 werd gefusilleerd, werd ten onrechte verdacht en moest zich zelfs na de oorlog verantwoorden voor de commissie die het land van verraders wilde zuiveren, zo schrijft ze terloops. Haar zus Lies kwam intussen in Westerbork en Bergen-Belsen terecht en belandde uiteindelijk dankzij een uitwisseling met Duitse Tempeliers in Palestina. Hun werk hielp hen deze periode te verdringen: Betty werkte na de oorlog als hoofd bij het Departement van Landbouw, Lies begon als verpleegkundige en eindigde haar loopbaan als hoofd van de epidemiologische afdeling op het Ministerie van Gezondheid in Rehovoth, Palestina.
Het aandeel van Nanda van der Zee, historica en biografe van Fritz Pfeffer, een van de medeonderduikers in het Achterhuis, en ook van Presser en De Jong, is niet duidelijk. In de proloog staat dat ze heeft geherformuleerd en aangevuld, wat wellicht enkele toelichtende passages verklaart, bijvoorbeeld over het Palestinacertificaat. Misschien heeft ze ook de vorm van Bewogen stilte bepaald. Elkaar afwisselend zijn de zussen aan het woord en beschrijven ze hun oorlogsherinneringen zonder sentimentaliteit of pathetiek. Meestal luister je al lezend naar deze herinneringen, maar de brieffragmenten van Lies lees je mee over de schouder van Betty aan wie ze gericht zijn. Door enkele dialogen ontstaat een dramatisch effect, waardoor je af en toe denkt in een roman beland te zijn, terwijl je toch weet dat je niet bijvoorbeeld De tweeling van Tessa de Loo in de hand hebt.
De zussen beëindigen hun herinneringen met dankbaarheid over het verbreken van hun zwijgen. Maar terwijl Lies, zittend op een steen in de zon, bedenkt dat zij net als haar zus blijft hopen op vrede met hun niet-joodse medeburgers en op verdraagzaamheid over en weer, schrijft Betty: ‘Ik heb geleerd de illusie op te geven dat ik ooit nog een wereld van verdraagzaamheid zal beleven.’
| |
Veilig achter prikkeldraad
In het Gedenkboek Gijzelaarskamp ‘Beekvliet’ wordt het kamp in Sint-Michielsgestel een permanent Nederlands volkscongres genoemd. Wie de lijst van kringen, causerieën en cursussen doorneemt, raakt onder de indruk van de activiteiten van vooraanstaande heren die hier door de bezetter bijeengebracht werden om met hun leven borg te staan voor orde en rust in het bezette gebied. Tijdens dit eliteberaad in oorlogstijd, de subtitel van het boek De gijzelaars van Sint-Michielsgestel van M. de Keizer, zijn de wortels gelegd van maatschappelijke stromingen die ernaar streefden de vooroorlogse zuilen op te heffen.
Ook de naoorlogse activiteiten van Max Kohnstamm als prominent grondlegger
| |
| |
van de Europese Unie zijn mede gebaseerd op zijn bezinningsperiode in het gijzelaarskamp. Nadat hij begin 1942 in Amersfoort gevangen was gezet omdat hij een couplet uit het Wilhelmus had geciteerd tijdens een lezing voor de Nederlandse Studenten Federatie, werd hij een kwartaal later met 600 anderen gearresteerd en eerst in Haaren en later in Sint-Michielsgestel geïnterneerd. Vier jaar na de publicatie van de correspondentie met zijn ouders in 1938-1939 zijn nu zijn brieven gebundeld die hij hun vanuit Haaren en Gestel schreef. Het is jammer dat de brieven van zijn ouders ontbreken, waardoor zijn reacties soms niet helemaal zijn te volgen, maar gelukkig komt het notenapparaat vaak tegemoet aan dit gemis.
Wie Kohnstamms brieven uit wat hij ‘Hitlers Herrengefängnis’ noemde, onder ogen krijgt en eerder Is dit een mens van Primo Levi heeft gelezen, wordt zich opnieuw bewust van de schrijnende contrasten in oorlogstijd. Wrang klinken Kohnstamms woorden ‘Je bent zo veilig achter het prikkeldraad!’ Hij is bang in Haaren te versuffen en te vervetten, vraagt zich af of het ergens goed voor is een tijd lang geestelijke vakantie te hebben en noemt Beekvliet ‘het land van melk en honing’.
Die veiligheid was echter betrekkelijk, want als een zwaard van Damocles hingen executies boven hun hoofd. Als vergelding voor een mislukte aanslag op een trein van de Wehrmacht werden op 15 augustus 1942 vijf gijzelaars gefusilleerd. Medegijzelaars Simon Vestdijk en Anton van Duinkerken hebben hun ervaringen daarvan ter plekke in gedichten verwoord. De namen van deze schrijvers komen slechts één keer voor in de brieven van Kohnstamm, die niet meer op de voornaam van ‘dat jongetje van Vestdijk’ kan komen als hij opmerkt dat dit een zuiver en rein ventje is vergeleken bij E. du Perron. Na de oorlog heeft Kohnstamm het voorwoord in Wilhelmus van Anton van Duinkerken verzorgd.
Kohnstamm hield zich vooral op in de sociologische kring onder leiding van de predikant W. Banning, waar politieke en sociale vraagstukken in socialistische geest werden besproken en waar hij vooral over Amerikaanse onderwerpen lezingen hield. De brieven laten zien hoe hij zich bezint op politieke kwesties, ethische dilemma's en zijn godsgeloof, ze tonen zijn liefde voor Kathleen Sillem met wie hij tijdens een verlof in het geheim getrouwd was, en ze ademen een verlangen naar een bestaan dat zin heeft: ‘Zolang er nog een schijn van kans is werk te krijgen dat me niet in de provincie opsluit maar in de wereld plaatst, dan dat. Na deze vier jaar opsluiting in Nederland moet ik lucht hebben.’
Philip Freriks, Jantje. Vertelling (Schoorl, Conserve 2005) |
Max Kohnstamm, Brieven uit ‘Hitlers Herrengefängnis’ 1942-1944 (Amsterdam, De Bezige Bij 2005) |
Tony van der Meulen, De verzwegen moeder (Amsterdam, Balans 2005) |
Lies Auerbach-Polak, Betty Bausch-Polak, Nanda van der Zee, Bewogen stilte. Oorlogsherinneringen van twee zussen (Kampen, Ten Have 2004) |
|
|