Biografie Bulletin. Jaargang 15
(2005)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Programma woensdag 9 maart 2005
Dagvoorzitter: prof. dr Klaas van Berkel
| |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
Lezingen woensdag 9 maart 2005Arianne Baggerman In de 19e eeuw won het genre autobiografie aan populariteit, mogelijk mede onder invloed van een andere beleving van sterfelijkheid. Deze ontwikkeling roept onder meer de vraag op naar de kans van de autobiograaf op een eigen biografie, of tenminste op opname in een biografisch woordenboek of necrologie. Arianne Baggerman zal nader ingaan op de manier waarop autobiografen hun werk beeindigen, en op het verschijnsel (nageslacht als) ghostwriter. Ook zal zij iets vertellen over een nieuw optredend fenomeen: de autobiograaf als lucratieve markt voor een modern type begrafenisondernemer. Autobiografen kunnen, mits zij daarvoor betalen, hun herinneringen in beton laten gieten waarna het de bouwsteen zal vormen van een piramidevormig (graf?)monument.
Doeko Bosscher zal ingaan op het probleem van een ‘door iedereen gekende’ gebiografeerde. De biograaf die aanvankelijk meende vrij te zijn in het kiezen van thema's en het vellen van oordelen, merkt gedurende het onderzoek dat hij niet alleen een confrontatie met zijn protagonist aangaat, maar ook met een buitenwereld die haar oordeel al klaar heeft. Dit maakt het werk tot een loden last. Objectief beschrijven en evalueren is al een moeilijke opgave, ook nog eens meelezers en meekijkers moeten dulden die het beter weten is bijna ondraaglijk. De meelezers en meekijkers leveren ook onderling strijd, want wie heeft de protagonist het beste gekend, wie was het meest bevriend, wie is het meest bevoegd tot een oordeel, wie lift het meest mee met diens roem? De biograaf wordt soms impliciet of expliciet gedwongen die strijd te helpen beslechten: een beklagenswaardige positie.
Gerrit Voerman Autobiografieën en memoires worden door veel historici gewantrouwd. De subjectiviteit zou hen als historische bron ongeschikt maken; het zelfgeschreven levensverhaal zou hooguit decoratieve waarde hebben. iMaar deze persoonlijke, gekleurde en soms emotionele kijk kan de studie van de politieke cultuur juist verrijken. Op dit terrein staan vooral de informele, subjectieve en psychologische aspecten van politieke opvattingen en partijen centraal. Gerrit Voerman zal zich concentreren op de beleving van en de opvatting over politiek, zoals die in de autobiografie in de twintigste eeuw tot uitdrukking is gekomen. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de relatie tussen de auteur en zijn partij. Nu ideologieën een minder grote rol spelen en de media de politiek meer zijn gaan beheersen, is de politicus losser komen te staan van zijn partij. Het lijkt er tegenwoordig op dat de partijleider meer het beeld van zijn partij bepaalt dan andersom. De hedendaagse autobiografie draagt hiervan de sporen.
Arina Makarova De necrologie leert ons hoe men en publique kennis geeft van de dood van een persoon in relatie tot diens sociale status, zijn beroep, sexe en leeftijd. Daarnaast biedt de necrologie zicht op een evoluerend beeld van sociale waarden met betrekking tot het leven en de dood. Auteurs van necrologieën - journalisten of familieleden - geven blijk van een zekere zelfcensuur door middel van hun selectie van autobiografische feiten en besproken eigenschappen van de overleden persoon, maar ook in hun keuze voor de besproken overledene. In haar bijdrage geeft Arina Makarova een beeld van de ontwikkeling van de necrologie naar een literair genre in de dagbladjournalistiek aan het eind van de 19e eeuw, begin twintigste eeuw. Wat was bijvoorbeeld de invloed van de sociaal bepaalde waarden op de waardering voor de ‘genecrologeerde’?
H.J.A. Hofland De krant is altijd al een Fundgrube geweest voor biografische informatie, en niet alleen serieuze. Maar sinds de media gedigitaliseerd zijn, zal elke onjuistheid of oneffenheid die ooit over iemand gepubliceerd is tot in de eeuwigheid op het net blijven zwerven. Hoe weten toekomstige journalisten (de biografen van één dag) waarheid en onwaarheid van elkaar te scheiden, en heeft de onwaarheid misschien toch een nuttige betekenis voor de biograaf? | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
Programma donderdag 10 maart 2005Dagvoorzitter: dr Koen Hilberdink
| |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
Lezingen donderdag 10 maartJeroen Brouwers Jeroen Brouwers schrijft zijn leven lang al literaire profielen, daarmee is hij heer en meester van het Nachleben van menig auteur. Brouwers ontwikkelde een genre tussen de necrologie en de biografie, namelijk het schrijversportret heet op de actualiteit geschreven. Hij stelt zich steeds een variant op de gangbare vraag die ook biografen van schrijversbiografieën graag beantwoord zien: zit de dood van de schrijver in zijn werk? Hoe literair ook, het postume profiel is het werk van de historicus en van de journalist. Bovendien, zoals Brouwers zelf zegt: ergens in mij schuilt een archivaris.
Henk te Velde De sociaal-democratie heeft als politieke stroming lange tijd vooral de nadruk gelegd op collectieven. De stroming is echter vanaf het begin begeleid door een grote stroom historische beschouwingen waarin juist veel aandacht werd geschonken aan individuen. Veel van de vroege geschiedschrijving bestaat uit het verhaal van de groei van de beweging vermengd met (auto)biografie. Geleidelijk aan is de geschiedschrijving geprofessionaliseerd en werd een scheiding aangebracht tussen biografie en partijgeschiedenis, maar de aandacht voor personen bleef bestaan. Men zou kunnen betogen dat biografieën tegenwoordig als geen ander genre toegang verlenen tot een collectief verleden zoals dat van de socialistische beweging. Bovendien zijn zij geschikt om juist de grenzen van bewegingen te verkennen, omdat uitgesproken personen, die zich goed lenen voor een biografie, vaak moeite hebben gehad zich in het gareel van een groep te voegen.
Sophie Levie In zijn fameuze Lectures on Russian Literature schrijft Vladimir Nabokov: ‘I hate tampering with the precious lives of great writers and I hate Tom-peeping over the fence of those lives - I hate the vulgarity of “human interest”, I hate the rustle of skirts and giggles in the corridors of time - and no biographer will ever catch a glimpse of mv private life.’ Bij deze expliciete uitspraak zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Zo heeft Nabokov in zijn romans (bijvoorbeeld Pale Fire uit 1962 en de autobiografie Speak, Memory uit 1966) gebeurtenissen uit zijn leven keer op keer, in sterk bewerkte vorm, een plaats gegeven. Bovendien zijn er twee biografieën van hem verschenen waarin deze gebeurtenissen beschreven worden en is een poging gedaan de verwevenheid van feit en fictie in Nabokovs werk te ontrafelen. De onstaansgeschiedenis van een van deze biografieën, het omstreden boek van Andrew Field (1967) wordt beschreven in Brian Boyds biografie van Nabokov (1990, 1991). Dit materiaal roept interessante vragen op: Hoe worden deze biografieën in de literatuurkritiek gewaardeerd? Hebben zij een sturende werking gehad op het Nabokov-onderzoek? En wat algemener: welke eisen stelt de literatuurwetenschap aan de biografie?
Jacques Beaudry onderzoekt in het werk van een twintigtal schrijvers hoe de drang om zelfmoord te plegen tot uiting komt. Hij gaat na hoe in hun werk een symboliek wordt vormgegeven die de obsessie voor zelfmoord en de voortdurende verleiding om zelfmoord te plegen ondersteunt.
Marije Zomerdijk Tegenwoordig lijkt het Bekende Nederlanderschap een vereiste om als lijk in de krantenkolommen te figureren. Maar is dat altijd al zo geweest? Wat was in de 19e eeuw bijvoorbeeld het ideale lijk? Het herdenkende aspect, ofwel de beschrijving van de levensloop en karaktereigenschappen, maakt van een necrologie interessant bronnenmateriaal. Door te bestuderen hoe de eigenschappen van het ideale lijk veranderen over de tijd, ontstaat een beeld van de veranderende normen en waarden binnen een maatschappij. Uit necrologieën die in de 19e eeuw in het katholieke dagblad De Tijd verschenen komen we te weten dat de ideale katholiek werklustig, vroom en nederig zich zijn hele leven belangeloos inzet voor de goede katholieke zaak. Maar hoe zag de ideale katholiek er in het interbellum, of in de jaren zestig uit? En hoe verschilde het katholieke lijk van dat van een liberaal?
Peter Brusse In de serieuze Britse kranten neemt de necrologie, de obituary, een bijzondere plaats in. De obit hoort erbij, zoals het weerbericht en de ingezonden brief. Voor veel Britten is het lezen van de obit-pagina onderdeel van een vast dagelijks ritueel. Het is geen droeve pagina, integendeel: de obit is a celebration of life, een oppepper aan het ontbijt. Niet alleen worden politici, kunstenaars en volkshelden herdacht, ook de eenvoudiger mens die kon zeggen: ‘Ik heb een boeiend leven gehad’, komt aan bod. De obit is een mini-biografie en kent als een echte biografie vele genres. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in het land van de biografie de obituary tot volle bloei is gekomen. Is er met de groeiende aandacht voor de biografie in Nederland misschien ook plaats voor en behoefte aan een eigen obituary-cultuur? Zo ja, dan zou dat weleens een nieuw bewijs kunnen zijn dar de journalistiek zelf aan liet veranderen is. | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
SprekersDr Arianne Baggerman Arianne Baggerman (1959) studeerde Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2000 promoveerde zij op een onderzoek naar familiebelangen en uitgeverspolitiek in de Dordtse uitgeversfirma A. Blussé en zoon (1745-1830), aan de Universiteit Utrecht. Vanaf 1999 is zij werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij van 1999 tot 2001 als wetenschappelijk medewerkster verbonden was aan het NWO-project ‘Inventarisatie negentiende-eeuwse egodocumenten’. Vanaf 2001 is zij onderzoeksleider van het project ‘Controlling Time and Shaping the Self. Education, Introspection and Practice of Writing in the Netherlands 1750-1914’, waarbij de positie van het individu en individualisme wordt gemeten aan de hand van egodocumenten uit de periode 1750-1914. Arianne Baggerman publiceerder eerder Een drukkend gewicht. Leven en werk van de zeventiende-eeuwse veelschrijver Simon de Vries, (Amsterdam, 1993).
Jacques Beaudry Jacques Beaudry is schrijver/essayist en als literatuurwetenschapper werkzaam aan de Universiteit van Sherbrooke. In Amsterdam werkt hij momenteel als gastschrijver van het Fonds voor de Letteren aan de Nederlandse invloeden in het werk van de Québecois romancier Hubert Aquin. Beaudry is de auteur van een essay over schrijver/zelfmoordenaar Cesare Pavese. Binnenkort verschijnt zijn werk over Hubert Aquin, die in 1977 ook de hand sloeg aan zichzelf. Beaudry schreef in 2002 de bundel L'oeil de l'eau: notes sur douze écrivains des Pays Bas.
Prof. dr Doeko Bosscher Doeko Bosscher (Heiloo, 1949) studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn studie werd hij aan dezelfde universiteit wetenschappelijk medewerker en hoofddocent. Hij promoveerde in 1980 op een onderzoek naar de ARP en de nagedachtenis van Colijn. Na zijn promotieonderzoek was Bosscher fulbright scholar in residence aan de Central Michigan University (USA) in de jaren 1983-1984, en nogmaals in 1994. In 1991 werd hij benoemd tot hoogleraar Eigentijdse Geschiedenis van de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij eveneens van 1994-1998 decaan van de Letterenfaculteit en van 1998-2002 rector magnificus was. Momenteel is hij werkzaam als hoogleraar Eigentijdse Geschiedenis aan de RUG, en publiceert hij onder meer over internationale betrekkingen, de Nederlandse politiek en de Amerikaanse geschiedenis.
Jeroen Brouwers Jeroen Brouwers (Batavia, 1940) bracht zijn eerste zeven levensjaren door in Nederlands-Indië en verhuisde toen naar Nederland. Na een baan als journalist bij onder meer De Gelderlander werd hij in 1964 redactie-secretaris en hoofdredacteur bij uitgeverij Manteau in Brussel, en startte hij in de jaren zestig tevens een literaire carrière. Brouwers oogstte vooral bekendheid met zijn Indiëromans Het verzonkene (1979), Bezonken rood (1981) en De zondvloed (1988), en meer recent, met de roman Geheime kamers, waarvoor hij in 2001 de Gouden Uil, de Multatuliprijs en de AKO-prijs ontving. Naast de ‘literaire’ Brouwers bestaat er echter ook de polemist Brouwers, en de auteur van literaire anekdoten (Zachtjes knetteren de letteren, 1975). Ook schreef hij literaire postume profielen, die zijn opgenomen in Het vliegenboek (1991) en Vlaamse leeuwen (1994), en essays over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur, die zijn gebundeld in De laatste deur (1983).
Peter Brusse Peter Brusse (Rotterdam, 1936) studeerde rechten aan de UVA, waar hij in 1962 afstudeerde. Aansluitend was hij twee jaar redacteur van de Haagse Post. Van 1964-1985 was hij Londens correspondent van de Volkskrant, en van 1977-1985 vervulde hij deze functie eveneens voor het NOS-Journaal. Brusse werd in 1985 hoofdredacteur van het NOS-Journaal, en bleef dat tot 1987. Van 1987-1995 was hij adjunct-hoofdredacteur van Elsevier. Peter Brusse levert bijdragen aan radio (OVT van de VPRO), televisie en kranten (de Volkskrant). Hij publiceerde onder meer: Neem nou Londen (1968), Engeland bestaat niet (1971) en De uithoeken van Europa (1991). In maart 2005 verschijnt Met vlindernet door swinging Londen.
H.J.A. Hofland Henk Hofland (Rotterdam, 1927) studeerde aan de Universiteit Nyenrode. Na zijn militaire dienst werd hij in 1953 redacteur bij het Algemeen Handelsblad, waarvan hij in de jaren zestig hoofdredacteur werd. In 1972 verscheen van zijn hand Tegels lichten over de politieke cultuur en pers in de jaren zestig, een boek dat nog steeds al invloedrijk geldt. Henk Hofland is journalist, wetenschapper, essayist en romancier. Onder het pseudoniem S. Montag schrijft hij wekelijks een column voor het Zaterdags Bijvoegsel van NRC Handelsblad, waarin hij ook zijn eigen column op de opiniepagina heeft. Sinds enkele jaren schrijft hij zijn columns over buitenlandse politiek in De Groene Amsterdammer. Henk Hofland werd in 2000 door zijn collega's uitgeroepen tot Journalist van de Eeuw. | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Prof. dr Sophie Levie Sophie Levie (1951) studeerde Russisch, Italiaans en Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 1988 op een onderzoek naar het sterk internationaal georiënteerde literair tijdschrift, Commerce 1924-1932, une revue moderniste internationale (Rome 1989). Zij werkte van 1988 tot 2001 aan de Universiteit Utrecht als hoofddocent Cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw, nadruk letterkunde, en richtte zich in haar onderwijs en onderzoek op canonvorming, tijdschriftonderzoek en internationale literatuur-geschiedschrijving. Vanaf september 2001 is zij als hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap en Algemene Cultuurwetenschappen verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde hield zij in november 2003 een lezing over biografisme en literatuurwetenschap. In haar bijdrage aan het symposium ter gelegenheid van de opening van het Biografie Instituut worden enkele thema's uit deze lezing verder uitgewerkt, waarbij ditmaal werk en leven van Vladimir Nabokov als casus dient.
Arina Makarova Arina Makarova is promovenda aan de Université Paris I Panthéon Sorbonne, waar ze haar dissertatie Mourir dans les pages du journal: les faire-part et les nécrologies dans la presse française, XIX-XX siècles schrijft onder begeleiding van Dominique Kalifa. Ze is lid van het Centre de recherches en histoire du XIXe siècle, en lid van de onderzoeksgroep van het project ‘La Civilisation du journal’: Histoire culturelle et littéraire de la presse française au XIX siècle (1800-1914). Arina Makarova publiceerde in 2003 ‘Dits et non-dits des nécrologies de la presse’ in Le Temps des Médias, no 1.
Prof. dr Henk te Velde Henk te Velde (1959) is hoogleraar Politieke Cultuur in de Moderne Tijd bij de afdeling Geschiedenis van de RUG. In 1992 promoveerde hij op Gemeenschapszin en plichtsbesef. Liberalisme en nationa-lisme in Nederland 1870-1918. Van 1995 tot 2000 coördineerde hij het onderzoeksprogramma van NWO ‘De natiestaat. Politiek in Nederland sinds 1815’, waaruit inmiddels een reeks boeken is voortgekomen. Sinds 2000 leidt hij een door NWO gefinancierde onderzoeksgroep op het terrein van zijn leeropdracht en hij verbleef in dat kader enige tijd als gastonderzoeker in Oxford en Berlijn en als gasthoogleraar in Parijs. In 2002 publiceerde hij Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl (Wereldbibliotheek).
Dr Gerrit Voerman Gerrit Voerman (1957) is hoofd van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen. Van 1977 tot 1985 studeerde hij geschiedenis aan deze universiteit. In 2001 promoveerde hij op De meridiaan van Moskou. De CPN en de communistische internationale (1919-1930). Hij publiceert veelvuldig over politieke partijen. Recente publicaties zijn onder meer: Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en politicologisch perspectief (1999) en Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (2002). Momen-teel doet Voerman onderzoek naar de wijze waarop politieke partijen in hun relatie met kiezers en leden gebruik maken van nieuwe informatie- en communicatietechnologie. Verder bereidt hij een geschiedenis van de Socialistische Partij voor, die naar verwachting in 2006 zal verschijnen.
Drs Marije Zomerdijk Marije Zomerdijk (1979) studeerde biologie en geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel volgt ze de masteropleiding Journalistiek aan dezelfde universiteit. Ze deed onderzoek naar PS, het zaterdagse bijvoegsel van Het Parool in de jaren vijftig. Haar afstudeeronderzoek richt zich op de necrologie in de Nederlandse krant. Naast haar studie werkt ze als redacteur voor een website met nieuws over onderwijs en informatietechnologie. Haar favoriete bezigheid is het schrijven van korte verhalen; werk van haar hand verscheen in diverse verzamelbundels en in het literair tijdschrift Passionate.
Dagvoorzitters Dag 1 Prof. dr Klaas van Berkel (rug) Dag 2 Dr Koen Hilberdink (knaw) | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
De dood is het einde van het leven, maar niet noodzakelijk het einde van de biografie. Wat valt er te leren van de necrologie? Hoe is het genre ontstaan en wanneer maakt de biograaf er gebruik van? Het zijn vragen die weer andere vragen uitlokken: hoe journalistiek is het biografisch onderzoek en hoe literair blijkt de necrologie in de krant te zijn? Wat is de rol van de autobiografie in dit geheel? Wat heeft de overledene er zelf van gezegd? Biografen, journalisten, historici en literatuurwetenschappers proberen gezamenlijk een theoretisch fundament te leggen voor dit thema. ATHENA'S BOEKHANDEL organiseert een avondprogramma n.a.v. het CPNB-dagthema DE BIOGRAFIE van de boekenweek DONDERDAG 10 MAART AANVANG 20.30 UUR Oude Kijk in 't Jatstraat 42
M.m.v. Han Borg, Hans Renders en Kees Snoek Het Academiegebouw ligt op 10 minuten loopafstand van het Centraal Station. Lunchmogelijkheden binnen een straal van enkele honderden meters rond het Academiegebouw, in het restaurant van het Academiegebouw, of in de kantine van de Letterenfaculteit. Reseveren telefonisch en schriftelijk, of per e-mail, bij het Biografie Instituut t.a.v. Carien Gibcus Faculteit der Letteren Oude Kijk in 't Jatstraat 26 9711 EK Groningen Postbus 716 9700 AS Groningen tel. 050 - 363 5816 e-mail: Biografie.Instituut@let.rug.nl www.rug.nl/let/BiografieInstituut
Organisatie: Biografie Instituut i.s.m. Fonds voor de Letteren
vrije toegang
Met dank aan Stichting Democratie en Media |
|