| |
| |
| |
Signalementen
Frederik H. Kreuger, Han van Meegeren, Meestervervalser (Amsterdam, Veen Magazines 2004)
Wie Van Meegeren zegt, zegt Vermeer. Aan zijn geslaagde vervalsingen van Vermeer dankt de kunstschilder Han van Meegeren (1889-1947) zijn wereldwijde faam. Rancune was zijn drijfveer, want Van Meegeren heeft zich als autonoom kunstenaar altijd miskend gevoeld. In de oorlog werd hij lid van de Kultuurkamer, waardoor hij eindelijk de gelegenheid kreeg om schilderijen onder zijn eigen naam te exposeren. Zijn werk werd zelfs toegelaten in museum Boymans van Beuningen, onder één dak met zijn valse Emmaüsgangers, een schilderij dat toen nog als een authentieke Vermeer werd beschouwd.
Twee weken na de bevrijding werd de schilder gearresteerd wegens collaboratie. Er was een valse Vermeer tussen de bezittingen van Goering aangetroffen en het spoor liep terug naar Van Meegeren. Die bekende ten slotte dat hij het werk zelf geschilderd had, en dat hij nog veel meer vervalsingen op zijn naam had staan; op vervalsing stond een veel lagere straf dan op landverraad. Op 12 juni 1945 werd de schilderijenzwendel publiek gemaakt. De affaire-Van Meegeren was wekenlang voorpaginanieuws. In oktober 1947 vond het proces tegen de vervalser plaats. (Tegen de president van de rechtbank zei hij over zijn motief: ‘Ik wilde me wreken op de kunstwereld die me altijd zo gekleineerd had.’) De uitspraak was mild: één jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Voordat hij zijn straf kon uitzitten overleed Van Meegeren, op 30 december 1947.
Frederik H. Kreuger schreef in 2003 Het bedrog, een schelmenroman over Van Meegeren. Nu is van Kreugers een biografie van Van Meegeren verschenen. ‘De leesbaarheid stond voorop,’ meldt de auteur in het voorwoord. Het boek heeft dus geen voet- of eindnoten. Het leest wel als een roman en dat komt doordat Kreuger regelmatig citeert uit zijn roman, zodat de lezer zelfs te weten komt wat Van Meegeren dacht.
Een voorbeeld. In 1937 werd Van Meegerens Emmaüsgangers voor veel geld verkocht aan het Boymans. De schilder bedenkt dan, terwijl hij aan het fuiven is in Parijs: ‘Toen het schilderij eenmaal geaccepteerd was, had ik het geld terug moeten geven. Dat zou pas een overwinning geweest zijn!’ Kreuger is overigens zeer precies in zijn uitleg van de technieken van Vermeer. De uitgever prijst het boek dan ook aan als een cursus ‘Hoe maak ik een oude meester na’.
M.M.
| |
Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek. (Amsterdam, Boom 2004)
Het aantal biografieën van de belangrijkste politieke vernieuwer van Nederland is niet zo groot als men zou verwachten. Voor het eerst sinds jaren is er eindelijk weer een bij gekomen. In zijn dissertatie Thorbecke. Een filosoof in de politiek belicht de historicus Jan Drentje, leraar geschiedenis en filosofie in Zwolle, het leven, handelen en vooral
| |
| |
Johan Rudolf Thorbecke
denken van Johan Rudolf Thorbecke. Drentje legt de nadruk op de on-Nederlandse, of liever gezegd: Duitse kant van de liberale hervormer. Thorbecke, telg uit een van oorsprong Duitse familie, bracht een deel van zijn studiejaren in Duitsland door. Hij kwam daar in de ban van de Duitse filosofie en met name van Schelling. ‘In zijn hart was Thorbecke een filosoof,’ aldus Drentje.
In 1825 werd Thorbecke hoogleraar in Gent en vervolgens, in 1831, in Leiden. In toenemende mate begon hij zich te verdiepen in de constitutionele problematiek van Nederland. Ook dit onderwerp plaatste hij in een Europees perspectief. Door zijn internationale achtergrond raakte Thorbecke in Nederland in een wetenschappelijk isolement, maar dat lijkt zijn geldingsdrang alleen maar te hebben versterkt. Bovendien kon hij, dankzij datzelfde buitenlandse verleden, in de Nederlandse politiek uitgroeien tot een ‘doorbraakfiguur’, zoals Drentje hem noemt.
Het privé-leven van Thorbecke wordt in deze ‘politiek-intellectuele biografie’ vrij beknopt besproken. Zijn filosofische inslag blijkt een sta-in-de-weg te zijn geweest voor intieme vriendschappen. Omdat twee van zijn kinderen bovendien jong overleden en hij ook zijn veel jongere echtgenote overleefde, blijft ook in deze biografie het beeld bestaan van een geïsoleerde, enigszins tragische staatsman.
DvdM
| |
Frederik R. van Veen, Gustaaf Molengraaff 1860-1942. Een avontuurlijk geleerde (Delft, Delft University Press 2004)
De geoloog Gustaaf Molengraaff, hoogleraar in Amsterdam en Delft, was een van de laatste geologen die zich met het vakgebied in zijn volle breedte bezighield. Veldwerk was zijn grote passie. Rond 1900 doorkruiste hij onder meer de oerwouden van Borneo en Timor en de vlakten van Transvaal. Daarbij denk je aan ontberingen, opstandige inboorlingen, koppensnellers, goudkoorts en Boerenoorlog, en inderdaad, Molengraaff maakte het allemaal mee.
Zijn belevenissen als geoloog-avonturier, die hij in onderhoudende stijl in zijn reisdagboeken noteerde, vormen het belangrijkste ingrediënt van deze biografie. Aangename lectuur dus. Maar een echte biografie is het eigenlijk niet. De hoofdpersoon blijft een vage figuur van wie weinig meer dan de belangrijkste levensdata bekend zijn. Zelfs uit zijn reisverhalen doemt geen markanter beeld van zijn persoonlijkheid op dan dat van een vriendelijk mens. Over zijn vrouw valt kennelijk niet veel meer te vermelden dan haar naam. Het lijkt erop dat Molengraaff het in Nederland
| |
| |
niet kon uithouden. De expedities en reizen volgden elkaar in zo'n snel tempo op dat zijn kinderen hem nauwelijks kenden en zijn studenten hem maar zelden zagen. Wat hem dreef, blijft onduidelijk. Van Veen erkent dat en wijst bovendien op het ontbreken van levende nazaten en een familiearchief. Maar een wat uitgebreider schets van 's mans persoonlijkheid had er op basis van de beschikbare bronnen vast wel ingezeten.
Naast de reisverhalen krijgen we een overzicht van het geologisch werk van Molengraaff. Zijn interesse was breed en ging uit naar zowel theoretische kwesties, bijvoorbeeld over gebergtevorming, als naar praktische zaken zoals de winning van goud en diamanten. Een centraal idee of een overheersende thematiek lijken te ontbreken. Van Veen legt het allemaal helder uit, maar voor de niet-geoloog zal de portée en het belang van Molengraaffs werk moeilijk te plaatsen blijven. Zeker is wel dat Molengraaff er een goede reputatie mee verwierf, ook in het buitenland.
B.T.
| |
Dea Birkett, Off the Beaten Track. Three Centuries of Women Travellers (Londen, National Portrait Gallery Publications, 2004)
Harry Muré, Het mysterie van Jeanne Immink. De vrouw die naar de wolken klom. (Rijswijk, Elmar 2003)
Biografen van avontuurlijke vrouwen van vóór de Tweede Wereldoorlog moeten minstens twee dingen in de gaten houden. Ten eerste moeten ze beseffen dat ‘de vrouw’ niet bestaat, en dat vrouwen met geld en van goede komaf altijd veel meer mogelijkheden tot ontwikkeling gehad hebben dan arme vrouwen ‘uit het volk’, terwijl die laatste categorie vaak weer minder gehinderd werd
Amy Johnson
door conventies. Er zijn altijd avontuurlijke vrouwen geweest, en vrouwen hebben altijd gereisd. Geen van deze vrouwen was haar ‘tijd ver vooruit’, zoals de meeste biografen nog altijd schrijven. Dat er over reizende, op avontuur beluste vrouwen minder vaak geschreven is dan over mannen met dezelfde passie, is een heel ander probleem. Maar ook dat is inmiddels voor een groot deel verholpen: boeken als Ladies of the Grand Tour, The Blessings of a Good Thick Skirt, Spinsters Abroad, Vrouwen op avontuur, Vrouwen op ontdekkingsreis en Unsuitable for Ladies geven een mooi overzicht van avontuurlijke, reizende vrouwen uit het verleden.
Het tweede waarop biografen van avontuurlijke (en uiteraard ook van onavontuurlijke) vrouwen letten moeten, is de taal die ze bezigen. Als Harry Muré in zijn biografie van Jeanne Immink, een avonturierster en bergbeklimster uit de negentiende eeuw, al meteen op de eer- | |
| |
ste bladzijden Imminks uitrusting ‘spulletjes’ en haar bergschoenen ‘laarsjes’ noemt, kun je je moeilijk voorstellen dat hij zijn heldin serieus neemt. Ook de van jolig tot denigrerend neigende toon van Muré's vie romancier, waarin de overvloed aan beeldspraak en metaforen voortdurend afleiden van het onderwerp van het boek, getuigt niet echt van respect.
Serieuzer en heel wat informatiever is de catalogus van de tentoonstelling over reizende en avontuurlijke vrouwen van en naar Engeland, zoals die van juli tot oktober 2004 in de National Portrait Gallery in Londen gehouden werd. Geportretteerd zijn onder andere Mary Graham, die begin negentiende eeuw naar Brazilië ging om planten te tekenen, koningin Emma van Hawaii die naar Engeland reisde om koningin Victoria te ontmoeten, Amy Johnson, die als eerste aviateur in 1930 in zes dagen van Londen naar Karachi vloog, en de Engelse schrijfster Aphra Behn, die in de zeventiende eeuw door Zuid-Amerika trok. Het voorwoord is van reisschrijfster Jan Morris.
M.S.
| |
Paul Luykx, Cornelia de Vogel: leven en bekering (Hilversum, Uitgeverij Verloren 2004)
Het is geen biografie, dit boekje over Cornelia de Vogel (1905-1986), vermaard Platospecialiste en van 1946 tot 1974 hoogleraar in de geschiedenis van de antieke en middeleeuwse wijsbegeerte aan de Utrechtse universiteit. Zoals Paul Luykx nadrukkelijk vermeldt, heeft hij een studie naar de ins and outs van een bekeringsgeschiedenis geschreven: centraal staat de godsdienstig-intellectuele ontwikkeling van De Vogel, die via haar bekering tot de Nederlandse Hervormde Kerk uiteindelijk gekozen heeft voor het katholicisme. Hij heeft dan ook het materiaal dat hij aantrof in haar rijke persoonlijk archief - een lusthof voor een biograaf! - gecentreerd rondom haar bekeringsgeschiedenis, en dat heeft hij uitermate zorgvuldig gedaan: wetenschappelijk verantwoord, tastend naar antwoorden als stelligheid niet op haar plaats is, tot slot voorzichtig deze bekeringsgeschiedenis interpreterend via literatuur uit de psychologische, sociologische en historische wetenschap. Toch is dit boek op zijn minst een biografische studie te noemen, ook al komen bepaalde zaken nauwelijks aan bod, zoals De Vogels studietijd en haar wetenschappelijke carrière. Het biografische karakter ontstaat door het uitgangspunt van dit boekje: de invloed van de persoonlijke levenservaringen op de bekeringsgeschiedenis van De Vogel. In haar eigen boeken waarin ze haar godsdienstig-intellectuele ontwikkeling uit de doeken doet, gaat ze vrijwel voorbij aan haar persoonlijke beleving ervan. De ondertitel van haar bekendste boek, Ecclesia catholica, zegt in dit opzicht genoeg en bevestigt het rationele karakter ervan: Redelijke verantwoording van een persoonlijke keuze. Wat aan die intellectuele duiding vooraf is gegaan, dat probeert Paul Luykx in kaart te brengen door de schijnwerper te richten op invloeden van haar leven en op specifieke tijdsomstandigheden. Daardoor krijgt de lezer niet alleen inzicht in de individuele bekering van deze
onafhankelijke, intellectuele vrouw, maar ook in de protestantse en katholieke kringen waarin zij verkeerde. In tegenstelling tot veel biografieën is deze studie dus geen bonte opeenstapeling van anekdoten, maar een weloverwogen levensbeschrijving rondom een bekering.
M.P.
|
|