| |
| |
| |
Literatuur die iets gebeuren laat
De biografie als troost
Monica Soeting
De biografie is in Nederland allang geaccepteerd als een serieus genre. De huidige discussies gaan tegenwoordig vooral over het al dan niet gewenste wetenschappelijk gehalte van biografieën en niet meer over de noodzaak ervan. Maar hoe staat het met de vraag naar het nut van de biografie? Kunnen we een levensbeschrijving lezen om ervan te leren of er troost uit te putten?
Het valt nauwelijks voor te stellen dat de biografie nog ongeveer vijftien jaar geleden in Nederland zo'n ondergewaardeerd genre was dat er een speciale werkgroep nodig was om het een betere status te geven. Intussen wordt al lang niet meer gepraat over de vraag of de biografie een veredelde vorm van voyeurisme is, en we discussiëren ook niet meer over de noodzaak om de levens van beroemde Nederlanders vast te leggen. Zelfs de vraag of en in hoeverre het mogelijk is objectief over het leven van een ander te schrijven, is passé. We accepteren inmiddels allemaal wel dat een biografie op zijn minst een verhaal in het kwadraat is, omdat het altijd om het dubbel navertellen van feiten en interpretaties gaat.
Maar dat wil niet zeggen dat er niet meer gediscussieerd wordt in biografenland. Waar het in hedendaagse Nederlandse biografenkringen vooral over gaat, is de kwestie of de biografie een wetenschappelijke status hebben kan of moet. De tegenstanders menen dat een al te hoog wetenschappelijk gehalte het leesgenot in de weg staat. De voorstanders wijzen op het belang van degelijk onderzoek, zonder dat ze overigens het leesplezier uit het oog willen verliezen. Het debat over de wetenschappelijkheid van een biografie is zonder twijfel belangrijk. Het helpt de kwaliteit van een biografie te bewaken en daarmee brengt het de kunst van het biograferen op een hoger plan. Toch kleeft er een nadeel aan de discussie over de wetenschappelijkheid van een biografie. In ons streven naar kwaliteit dreigen we een vraag uit het oog te verliezen: wat is het nut van een biografie voor een lezer? Of om het anders uit te drukken: waarom lezen we zo graag over de levens van anderen?
| |
Televisiedominee
Het antwoord op de vraag waarom we ons in de levens van anderen verdiepen, is niet omdat iedereen een wetenschappelijke belangstelling voor de levensloop van beroemde of minder beroemde mensen heeft. En we lezen ook geen biografieën omdat we allemaal van een goed verhaal houden. Als dat zo was, konden we met romans volstaan. Moeten daarom de discussie over het voyeurisme maar weer uit de kast gehaald worden?
Niet per se. Er is nog een andere reden waarom we graag over de levens van
| |
| |
anderen lezen. ‘Sinds het begin van de negentiende eeuw,’ schrijft Alain de Botton in zijn nieuwste boek, Statusangst, ‘hebben westerse boekhandels hun lezers geïnspireerd - en onbedoeld gedeprimeerd - met autobiografieën van op eigen kracht geslaagde helden [...]’. In deze boeken lezen we hoe de protagonisten ondanks hun lage afkomst en allerlei tegenslag het voor elkaar gekregen hebben roem en rijkdom te vergaren. Zoals de Noord-Amerikaan Anthony Robbins, die in Stap in je grootsheid uit 1991 vertelt hoe hij als jonge twintiger een slecht betaald baantje als conciërge had en eenzaam en alleen in een klein flatje woonde. Hij was veel te dik en had nauwelijks vrienden. Maar op een dag besloot hij zijn leven te verbeteren. Hij ontdekte dat hij een bepaalde ‘geestkracht’ in zich had, waarmee hij alles bereiken kon wat hij wilde: ‘Ik gebruikte [die kracht] om weer de baas te worden over mijn lichamelijk welzijn en om me voorgoed van die zeventien kilo vet te verlossen. Ik veroverde er de vrouw van mijn dromen mee, met wie ik trouwde en het gezin stichtte dat ik zo wenste. Ik gebruikte die kracht om mijn inkomen te verhogen van het bestaansminimum naar meer dan een miljoen dollar per jaar.’
Zulke biografieën worden in de Verenigde Staten verslonden. Van Stap in je grootsheid werden daar in een minimum van tijd meer dan één miljoen exemplaren verkocht. Maar De Botton houdt niet van self-help biografieën. Als afschrikking liet hij naast het verhaal over Robbins diens foto plaatsen. Op de meeste Nederlanders zal Robbins een allesbehalve betrouwbare indruk maken - hij zou net zo goed een malafide autoverkoper kunnen zijn, of een op geld beluste televisiedominee. De Bottons boodschap is duidelijk: autobiografieën die pretenderen de levens van lezers te verbeteren, leiden slechts tot de verhoging van de levensvreugde van de auteur.
Het is moeilijk De Botton geen gelijk te geven, ondanks de meer dan een miljoen verkochte exemplaren van de autobiografie van Robbins. Je kunt nauwelijks verwachten dat ook maar één lezer van Stap in je grootsheid het net als de auteur van armoelijder tot miljonair geschopt heeft. Toch blijven dergelijke boeken bestsellers. Mensen hebben blijkbaar de behoefte aan biografieën waaraan ze zich kunnen optrekken, die troost bieden door te laten zien dat een slechte start niet per se tot een slecht einde hoeft te leiden. De meeste mensen houden blijkbaar van levensbeschrijvingen die hun iets leren kunnen.
De Amerikaanse editie van Stap in je grootsheid
| |
| |
| |
Confrontatie
Dat verhalen ons iets leren kunnen, zal bijna niemand ontkennen. Het belang van verhalen voor een goed leven is zelfs het uitgangspunt van het omvangrijke werk van de Noord-Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum. Verhalen, zegt ze, leren ons compassie en gerechtigheid en verbreden ons perspectief. Ze doen ons inleven in de motieven van anderen. Ze kunnen daardoor betere mensen van ons maken. Maar Nussbaum maakt een groot verschil tussen romans en biografieën. Als antwoord op de vraag waarom dat zo is, verwijst ze naar Aristoteles. Verzonnen verhalen, schrijft ze in Poetic Justice, zijn volgens Aristoteles ‘filosofischer’ dan geschiedenisboeken, omdat die ons alleen maar laten zien ‘wat er gebeurd is’, terwijl ‘dingen die kunnen gebeuren’ tot uitdrukking brengen. Dat geldt volgens haar daarom ook voor biografieën. Verzonnen verhalen nodigen, anders dan waar gebeurde geschiedenissen, dankzij hun hypothetisch karakter de lezer uit zich in de levens van verschillende andere mensen te verplaatsen en zich in hun ervaringen in te leven. In romans gaat het om mogelijkheden, niet om feiten. ‘In de manier waarop ze de lezer aanspreken’, schrijft Nussbaum, ‘laten ze zien dat er, in elk geval op een algemeen niveau, mogelijkheden zijn om de lezer en de personages met elkaar te verbinden. Als gevolg daarvan worden de emoties en de verbeelding van de lezer gestimuleerd.’
Toch is dit geen afdoende argument tegen het fenomeen van de troost- en leerbiografie. Ten eerste kunnen we moeilijk beweren dat de gevoelens en de verbeelding van de lezers van Stap in je grootsheid niet gestimuleerd worden. Je kunt hoogstens zeggen dat de lezers van biografieën als die van Robbins er waarschijnlijk geen ethisch hoogstaande ideeën over de verbetering van hun leven op na houden: wat ze willen is rijk worden, en dankzij hun rijkdom gelukkig. Nussbaum staat een ander soort geluk voor ogen: het geluk dat met innerlijke groei te maken heeft en minder met een hoge bankrekening. Maar dat geluk kan ook de biografie verschaffen, en dit is het tweede argument vóór het genre van de biografieën waaraan we ons optrekken kunnen. Nussbaum geeft toe dat als biografieën in een ‘uitnodigende vertellende stijl’ geschreven zijn, ook zij onze verbeelding stimuleren. Voorzover ze identificatie en sympathie opwekken, meent ze, lijken biografieën op romans.
Toch hecht Nussbaum meer waarde aan romans dan aan biografieën. Romans, zegt ze, weten veel meer bij ons los te maken dan levensbeschrijvingen. Romans kunnen ons verontrusten en verwarren. De emoties die ze uitlokken veroorzaken vaak een pijnlijke confrontatie met onze vastgeroeste ideeën, met onze vooroordelen en conventionele gedachtes. Fantasie daagt ons uit en dwingt ons gebaande wegen te verlaten. De verbeelding van de romanschrijver geeft inzicht in menselijke en maatschappelijke verhoudingen, doet ons groeien en kan ons zo tot betere mensen maken. Een biografie geeft slechts inzicht in één bepaald leven.
| |
Stijl
Nussbaums redenering heeft een zwakke plek: ze onderschat de fantasie van de biograaf. Een biografie, zegt Nussbaum, kan ons van alles vertellen over iemand uit onze maatschappij of cultuur en toch kunnen we al die kennis op een afstand houden, terwijl een roman ons tot betrokkenen maakt en ons dwingt over van alles en nog wat na te denken.
| |
| |
Maar daarmee ontkent Nussbaum dat een biografie of een autobiografie literaire kwaliteiten hebben kan. En dat is nu precies de vraag: als een biografie literair genoemd kan worden, zouden we door het lezen van zo'n literaire biografie wel betere mensen kunnen worden? Of zouden we er, om de vraag een wat minder zware lading te geven, er iets van kunnen leren dat verder gaat dan materieel gewin?
Laten we, net als Nussbaum, kijken naar wat Aristoteles zegt. In Metafysica benadrukt hij dat alle mensen van nature naar kennis verlangen. Als bewijs daarvoor wijst hij naar het plezier dat we hebben in het vergaren van informatie via onze zintuigen. Dat laatste delen we uiteraard met de dieren: ook zij leren via hun directe, lichamelijke ervaringen. Maar mensen vellen op basis van deze ervaringen universele oordelen: zij willen weten waarom iets werkt zoals het werkt. Dat verlangen om te weten overstijgt onze praktische behoeften. Daarom ontstond de filosofie en daarom ook zijn de kunsten ontstaan.
In Poetica gaat Aristoteles in op de vraag waarom schilderkunst en literatuur ons genoegen verschaffen. Experts, zegt hij, genieten van kunst, omdat zij het prettig vinden te begrijpen hoe een schilderij of een gedicht gemaakt is. Over zulke kennis beschikken leken niet. Toch kunnen ook zij van kunst genieten. Het genot van kunst ligt volgens Aristoteles net als in het vergaren van kennis in de ervaring en in het herkennen. Iedereen kan zien dat er iemand op een portretschilderij afgebeeld is, of dat een schilderij een bepaald landschap weergeeft. Hetzelfde geldt voor de literatuur. Daarin worden geen dingen herkend, maar emoties. Door middel van imitatie beeldt de schrijver menselijke gevoelens uit, die door de lezer of, in het geval van een toneelstuk, door de toeschouwer onmiddellijk herkend worden. Maar de literatuur verschaft niet alleen door imitatie genoegen. Ze doet dat ook door ‘aangename taal’: taal die een bepaald ritme en een bepaalde melodie bezit. Bovendien moet een verhaal dat behagen wil een universeel patroon volgen; het moet, om het simpel te zeggen, een begin, een midden en een plot hebben. Ten slotte moet een goed verhaal catharsis bieden. Over de precieze betekenis van catharsis zijn boeken vol geschreven; laten we het erop houden dat catharsis vooral te maken heeft met het doorleven van emoties op een afstand (het verdriet of de angst van de protagonist is niet ons eigen verdriet, maar we kunnen het wel navoelen) en de opluchting die gepaard gaat met het wegvallen van die emoties.
Aristoteles beschouwt de tragedie als hoogste vorm van literatuur. Alle voorwaarden die hier genoemd worden, hebben in de eerste plaats betrekking op de tragedie. De komedie bijvoorbeeld staat in zijn ogen op een veel lager plan. Nussbaum betrekt de voorwaarden voor een goede tragedie op die van een goede roman: het onderwerp van een goede roman moet herkenbaar zijn en de stijl van de schrijver aangenaam; het verhaal moet een patroon volgen en via het opwekken van allerlei herkenbare emoties tot catharsis leiden. Na het lezen van de roman moeten we dankzij deze criteria iets over het leven geleerd hebben. Maar waarom zou dit alles niet ook voor een goede biografie kunnen gelden?
Een biografie hoeft niet alleen uit een opsomming van droge feiten te bestaan. In het interview met Elsbeth Etty in dit Biografie Bulletin wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen biografieën en
| |
| |
geschiedenisboeken. Een biografie, zegt Etty, is minder abstract dan ‘een studie over een tijdvak of een stroming’. Biografieën gaan immers over mensen, en in die zin verschaffen ze ons, net als romans, plezier in de herkenning van menselijk gedrag. Etty hecht ook waarde aan de structuur van de biografie en het belang van het herkennen van de emoties van de gebiografeerde. Met andere woorden: een goede biografie moet eigenschappen hebben die vergelijkbaar zijn met die van een tragedie, of, zo men wil, een goede roman.
Dat alles spreekt niet tegen het type biografie waaraan De Botton zo'n hekel heeft. Ook Robbins heeft een structuur in zijn boek aangebracht, en ook hij bespeelt de emoties van de lezer. Aan catharsis is in zijn levensverhaal geen gebrek. In principe kun je heel wat leren van wat hij over zijn leven vertelt. Maar wat Stap in je grootsheid niet heeft, is een mooie, aangename stijl. En omdat een definitie van een goede stijl nauwelijks te geven is, neem ik mijn toevlucht tot een biografie die in alle opzichten aan de criteria van Aristoteles voldoet: Kwaad bloed van Lorna Sage.
| |
Een schitterende transformatie
Lorna Sage was een bekende literatuur-wetenschapster en publiceerde verschillende boeken over de positie van vrouwen in de literatuur. Regelmatig schreef ze recensies in bladen als The New Statesman en The London Review of Books. Ze werd in 1943 geboren in Hanmer, een dorpje op de grens tussen Wales en Engeland en ze stierf, veel te jong, in 2001. Helaas maakte ze het niet meer mee dat Kwaad bloed, haar autobiografie, verschenen in 2000, met de Whitbread Biography Award bekroond werd. Ze moet nog wel hebben geweten dat schrijvers als Margaret Drabble, Michael Holroyd, Hermione Lee, Hilary Mantel, Blake Morrison, Claire Tomalin en Anthony Thwaite haar memoires tot ‘het beste boek van het jaar’ uitriepen.
Kwaad bloed gaat over Sage's jeugdjaren. Sage vertelt hoe ze in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw opgroeide in de pastorie van haar grootvader, een getalenteerde, excentrieke rokkenjager en dronkelap, die al jarenlang niet meer met zijn vrouw sprak. Als hij niet op jacht was, zat hij het liefst in zijn studeerkamer aantekeningen in zijn dagboek te maken. Hij hield er ook van bij opgebaarde doden te waken, omdat die hem, zoals hij zei, aangenamer gezelschap boden dan de levenden. Sage's grootmoeder was niet minder zonderling dan haar man. Ze haatte de kerk en ze haatte het platteland en iedereen die daar woonde. Omdat ze tot haar huwelijk nog minder wist van seks dan de gemiddelde kleuter, had ze zich tijdens de huwelijksnacht op groffe wijze bedrogen, bezoedeld en verraden gevoeld. Daarna wilde ze niets meer met haar man te maken hebben. Ze verliet zelden haar kamer, en was van mening dat een mens van wassen niet gelukkig werd - in plaats daarvan maakte ze gebruik van grote hoeveelheden talkpoeder.
Sage's moeder kon niet tegen haar ouders op, maakte haar leven ondergeschikt aan het hunne en trouwde met een man die intellectueel en sociaal gezien de mindere was van haar vader. Na de dood van grootvader Sage verhuisde het gezin naar een saaie nieuwbouwwijk. Van intellectuele stimulansen was geen sprake, en Lorna kreeg veelvuldig van haar ouders te horen dat ze zich niets verbeelden moest, omdat ze slimmer was dan de meeste kinderen in het dorp. Toen ze naar de middelbare
| |
| |
Lorna Sage met man en dochter, net afgestudeerd aan de Universiteit van Durham, 1964
school ging, leek ze te kunnen ontsnappen aan de kleingeestigheid van Hanmer, maar toen ze op haar zeventiende zwanger werd, leek dat alle hoop de bodem in te slaan. Toch overwon Sage alle praktische en psychische hindernissen. Ze trouwde, kreeg een dochter, haalde haar diploma en werd samen met haar man toegelaten tot de universiteit van Durham, waar ze beiden in 1964 afstudeerden. In 1994 werd Sage hoogleraar Engelse literatuur aan de Universiteit van East Anglia.
| |
Ontsnapping
Kwaad bloed kun je net als Stap in je grootsheid een succesverhaal noemen. Maar anders dan Robbins is dit niet hoe Sage haar verhaal aan de lezer presenteert. In Kwaad bloed staat ook niet het vergaren van geld en status op de voorgrond. Kwaad bloed is een levensverhaal, en gaat over bepaalde feiten uit het leven van Lorna Sage. Maar Sage overstijgt de ‘pure chronologie’ van haar jeugdjaren. Haar autobiografie is een verhaal over schuldgevoelens, over angst en de overwinning daarvan. Ze schrijft over het verlangen naar kennis, erkenning en liefde, en over de complexiteit van de verhouding tussen ouders en kinderen. Ze vertelt ook over de niets ontziende haat die mensen voor elkaar voelen kunnen, en waaraan geen psychotherapeut ooit iets kan doen. Haar grootouders haatten elkaar zo zeer, schrijft ze, dat de een het de ander niet gunde als eerste te sterven.
Causale verklaringen zul je in Kwaad bloed niet vinden. Net als in een roman gaat het in deze biografie om verbindingen, die altijd slechts ten dele - en altijd alleen achteraf - een rationele verklaring velen. Het gaat hier om begrip van een ander soort. Sage's zwangerschap bijvoorbeeld lijkt een apotheose te zijn van haar getroebleerde familiegeschiedenis. ‘Wat doe je me aan?’ jammert haar
| |
| |
moeder, als ze hoort dat haar dochter een kind verwacht. De zeventienjarige Sage begrijpt dat haar zwangerschap haar moeder linea recta terugvoert naar het leven in de pastorie, waar de seksualiteit van de grootvader niet alleen door zijn vrouw, maar ook door zijn dochter als een bedreiging ervaren werd: ‘Ik heb alles bedorven, nu wordt dit zo'n schandelijk huis als de pastorie. Ik heb haar bezoedeld en beledigd met mijn promiscuïteit, mijn sluwe, groezelige lusten... Ik heb het gedaan, ik heb mijn moeder zwanger gemaakt.’ Deze manier van begrijpen heeft niets met zuiver rationele analyses te maken. Hier gaat het om inzicht in verhoudingen die aan dergelijke analyses voorafgaan - zulk inzicht geeft geen hapklaar antwoord op de vraag ‘waarom’.
Kwaad bloed is een gecomponeerd verhaal - met inderdaad een begin, een midden en een plot - dat je op subtiele wijze allerlei emoties doet ondergaan. Langzaam bouwt Sage de spanning op naar het punt waarop haar voortdurende pogingen om ontsnapping uit de familiehel slagen. Bij al die pogingen spelen romans een grote rol, als ontsnappingsmogelijkheid, als inspiratie en als een middel om je tegen anderen af te zetten. Niets in dit boek heeft slechts één betekenis, niets is rechtlijnig, niets alleen maar zwart-wit. En toch lijkt redding mogelijk. Je moet wel van steen zijn als je aan het einde van het boek niet overtuigd raakt van de kracht van kennis, of van het belang van ons vermogen over een betere toekomst te fantaseren en een eigen levensstijl te creëren. Sommige vertellingen kunnen ons helpen ons leven een bepaalde vorm te geven, en Kwaad bloed is zo'n vertelling. Het verhaal over de jeugd van Sage is, zoals Margaret Drabble het noemde, ‘een schitterende transformatie van pijn in verlossing’. Die transformatie is catharsis. En omdat hier over een verlossing geschreven wordt, die werkelijk gebeurd is, lijkt die catharsis dubbel zoveel kracht te hebben: je kunt je voorstellen dat je een zelfde ontwikkeling kunt doormaken als Sage.
Je kunt het ook anders uitdrukken. ‘Lorna Sage’, schreef Marina Warner over Kwaad bloed, ‘levert het broodnodige bewijs dat literatuur iets kan laten gebeuren’. Of dat ook werkelijk gebeurt, is de vraag. Maar het inzicht dat literaire biografieën als die van Sage bieden, kan in elk geval inspireren. Wie daarvoor vatbaar is, kan zich, al is het maar voor even, een beter mens voelen. Troost biedt het boek in elk geval.
| |
Literatuur:
Aristoteles, Poetica. Vertaling door N. van der Ben en J.M. Bremer (Amsterdam, Atheneum, Polak & Van Gennep 1999) |
Alain de Botton, Status Anxiety (Londen, Hamish Hamilton 2004); Nederlandse vertaling door Jelle Noorman (Amsterdam, Atlas 2004) |
Martha C. Nussbaum, Poetic Justice. The literary Imagination and Public Life (Boston, Bacon Press 1995) |
Lorna Sage, Bad Blood (Londen, Fourth Estate 2000); Nederlandse vertaling door Marian Lameris en Liesbeth Teixeira de Mattos (Amsterdam, Atlas 2004) |
|
|