wat daarover gezegd is aan het slot van het eerste hoofdstuk achterwege blijven.’ Op die plaats meldt hij dat het boek in opzet de chronologie van Van Dales leven volgt, en dat de omstandigheden - gebrek aan biografica en de reconstructie daarvan via publicaties en contacten - om een thematische benadering vragen. Dat is een enge opvatting van een verantwoording. De lezer blijft dan ook met een aantal vragen zitten: wat moet verstaan worden onder een thematische benadering en hoe is dat te rijmen met een chronologische opzet? En moet niet elke biograaf het leven reconstrueren via publicaties en contacten?
Maar laten we eens kijken hoe Van Driel zijn boek heeft opgebouwd. Er zijn negentien hoofdstukken die samen precies driehonderd bladzijden beslaan. Dan volgen een notenapparaat, een literatuurlijst, genealogische aantekeningen, een overzicht van de publicaties van Van Dale, vrijwel al zijn brieven en een personenregister. Deze bijlagen omvatten nog eens honderdveertig bladzijden. Het lijkt de opzet van het boek te zijn elk gegeven over leven, werkzaamheden of bezigheden uit het leven van Van Dale te gebruiken als aanleiding om het landschap, de stad Sluis, de inwoners, de organisaties en de verenigingen waar Van Dale bestuurslid van was te schetsen en als een kader te gebruiken waarbinnen hij leefde. Zo krijgen als door een soort spiegeleffect de Vandalia het reliëf dat ze levend maakt en diepte geeft. Een paar voorbeelden.
Hoofdstuk 1, getiteld ‘Aan het Zwin’, presenteert Van Dale als de schoolmeester die zijn toehoorders een verhaal uit de geschiedenis van Sluis vertelt. Dat verhaal krijgt de overhand, maar tussen de regels en de alinea's door blijft de verteller Van Dale aanwezig.
Hoofdstuk 12, ‘Kwesties van spelling’, begint met een verslag van een jaarvergadering van drie schoolgezelschappen in West-Zeeuws-Vlaanderen in augustus 1868. Onderwerp is de vraag wat beschaafde uitspraak is en hoe die zich verhoudt tot de spelling. De opvattingen en de argumenten die te berde gebracht worden, hebben nog niets van hun waarde verloren. Van Dale heeft op deze vergadering overigens geen rol gespeeld en was er misschien niet eens aanwezig. Het grootste deel van het hoofdstuk handelt verder over de spellingproblematiek, actueel geworden door de invoering van de spelling De Vries-Te Winkel die voor het nieuwe Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ontworpen was, maar waarvoor ook vele onderwijzers belangstelling hadden. Wanneer de lezer eenmaal ingevoerd is in het onderwerp komt Van Dale ten tonele en wel letterlijk, want hij houdt tijdens de Algemene Vergadering van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap een toespraak waarin hij de invoering van de spelling De Vries-Te Winkel bepleit.
De manier waarop Van Dale zich in dit hoofdstuk manifesteert, doet de biograaf met een zeker welbehagen besluiten dat Van Dale niet zo'n volgzame en bescheiden schoolmeester geweest is als altijd werd aangenomen. Hij kon ruzie maken, hier brouille geheten, met de organisaties waar hij lid van was. Ook in het briefverkeer met Hollanders geeft hij geen blijk van enig minderwaardigheidscomplex. Aardige staaltjes van de vinnige toon die hij kon aanslaan, zijn te vinden in de brieven die hij schreef betrekkelijk (een veelgebruikt negentiende-eeuws woord) zijn brochure over de stadswallen van Sluis, een opdracht van de gemeente. Zijn ongenoegen betreft hier de laksheid van de drukkers