Karel van het Reve. Foto: Gerrit Serné.
voorlas aan familie en vrienden.
Een ander voorbeeld. Karel van het Reve ‘heeft weinig begrip en inlevingsvermogen getoond voor de door afgunst en wanhoop getormenteerde broer’, schrijft Verrips terecht. Een voorbeeld is Karels bespotting van zijn broer tijdens het ‘schrijversprotest’ van 1962, waarbij schrijvers opkwamen voor hun recht op meer inkomen uit de opbrengst van hun werk. Gerard steunde de actie, maar Karel, die een hooglerarensalaris had, schreef er een satirisch artikel over waarin hij een ‘mogelijk ironisch bedoelde, maar bij anderen denigrerend overkomende toon [...] tegen zijn broer Gerard aansloeg’. Gerard heeft dat Karel nooit kunnen vergeven. Desondanks, zegt Verrips, heeft hij er ‘publiekelijk over gezwegen’. Dat is dus niet waar: in Op weg naar het einde (‘Brief uit schrijversland’) wijt Gerard Reve de bemoeienis van zijn geleerde broer met het schrijversprotest aan een ‘familieziekte’, de ‘Van het Reve hoogmoed, die zich vooral uit in de neiging, paradoksale en aanstootgevende uitspraken te doen’.
Veel meer aandacht is er in het boek voor de verhouding van Van het Reve tot het communisme en zijn geloofsafval, vermoedelijk omdat dat ook het verhaal van de biograaf zelf is. Verrips verliet in 1975 de CPN, na twintig jaar actief lid te zijn geweest, en werkte in de jaren zestig als redacteur van De Waarheid. Verrips brak met het ‘geloof der kameraden’, maar of hij daar zo radicaal in was als Van het Reve, is de vraag. Verrips merkt bijvoorbeeld op, als hij schrijft dat Van het Reve nooit lid is geweest van de CPN omdat hij onafhankelijk wilde blijven: ‘Een wat vooringenomen kijk op de vele mensen die zich, om iets te kunnen bereiken, wel ergens bij aansluiten zonder hun eigen standpunten prijs te geven en zich een mening te laten voorschrijven’. Hier doelt Verrips waarschijnlijk op zichzelf. Het is jammer dat hij nergens zijn eigen positie expliciteert, zíjn verhouding tot het verleden.
Het kernidee van de biografie is het ‘dubbelleven’ dat Van het Reve zou hebben geleid. Aan de ene kant was er het partijgetrouwe gezin en de jeugdbeweging, aan de andere kant de vijandige buitenwereld. Naarmate de jonge Karel opgroeit, begint die buitenwereld binnen te sijpelen. Op het Vossius Gymnasium voelt hij zich aanvankelijk een buitenbeentje. Hij beseft dat hij in culturele armoede is opgegroeid en dat hij hard zal moeten werken om een intellectueel en een schrijver te worden. Al snel heeft hij een vriendenclub om zich heen verzameld, jongens en meisjes uit verschillende milieus die een literaire belangstelling delen. Als de oorlog uitbreekt valt het gezin uit elkaar; vader Van het Reve moet onderduiken en Karel raakt betrokken bij het verzet. Na de oorlog voltooit hij zijn studie in de Russische taal en letterkunde, maakt zijn eerste reis naar Moskou en promoveert in 1954. Door zijn intense belangstelling voor de realiteit van het