| |
| |
| |
Lang leve de familie
Een pleidooi voor de groepsbiografie
Inge de Wilde
Een groepsbiografie biedt vele voordelen. Wie over een familie schrijft, is niet verplicht ‘alles’ over de verschillende leden daarvan op te nemen, maar kan zich concentreren op de familieband of het gebrek daaraan, onderlinge ruzies, sociaal milieu en wederzijdse beïnvloeding. Toch komen groepsbiografiën in Nederland weinig voor.
Voor de rubriek ‘Wie doet wat’ van Biografie Bulletin noemde ik mijn boek De familie Broese van Groenou. Haagse idealisten een ‘groepsbiografie’. Dat is een wat weidse benaming voor in totaal 84 pagina's. ‘Beknopte familiegeschiedenis’ was evenmin adequaat geweest, omdat ik over slechts twee generaties Broese schreef, die van Wolter Broese van Groenou (1842-1924) en zijn zeven kinderen.
Directe aanleiding voor het samenstellen van het boek was de overdracht in 2002 van het Broese-familiearchief van bijna vijftig strekkende meter aan het Haags Gemeentearchief. De inventarisatie, in opdracht van de familie gemaakt, naderde haar voltooiing en ik werd gevraagd een boekje te schrijven waarin een beeld werd gegeven van de maatschappelijke betekenis van deze idealistische familie uit het begin van de twintigste eeuw. De belangrijkste faits et gestes van de familie heb ik gememoreerd en de nationale en internationale bekende persoonlijkheden met wie zij bevriend waren de revue laten passeren. Het ging mij vooral om de sociale typering van de familie en ik verdiepte mij slechts oppervlakkig in het persoonlijk leven van de individuele Broeses. Wel had ik ruimschoots de gelegenheid foto's uit het rijke archief als illustraties in het boek op te nemen.
| |
Idealen
Wolter Broese van Groenou koos aanvankelijk voor een militaire loopbaan. Hij kreeg zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda en vertrok daarna naar Nederlands-Indië, waar hij meevocht in de Atjeh-oorlog van 1873-1874. In datzelfde jaar huwde hij Jeannette Wieseman (1854-1931), dochter van een suikerplanter bij Djokjakarta. Enkele jaren later zei hij het leger vaarwel, omdat hij de gruwelen van het oorlogsbedrijf niet langer kon verdragen, en ging werken in de suikeronderneming van zijn schoonvader Frits Wieseman. Rond 1890 vestigden de Wiesemannen en Broeses, die inmiddels een groot vermogen hadden vergaard, zich in Den Haag. Het echtpaar Wieseman nam zijn intrek in het statige pand op de hoek van het Nassauplein en de Javastraat. Wolter en Jeannette Broese-Wieseman met hun vijf dochters en twee zoons woonden iets verder, op het Nassauplein 29, terwijl in hun buurhuis op
| |
| |
nummer 30 Koos Pijnacker Hordijk zich vestigde met zijn gezin. Ook deze was met een Wieseman-dochter gehuwd en had als suikerplanter fortuin gemaakt.
Het Nassauplein lag in de buurt die Couperus beschreef in zijn Haagse romans over de deftige families rond de eeuwwisseling. Ook de leefwijze van het echtpaar Wieseman, met hun kinderen en schoonkinderen, herinnert aan een inmiddels verloren gegane wereld. Zij voerden een grote staat met partijen en diners, opdrachten aan kunstenaars, en een eigen loge in de schouwburg. Frits Wieseman had een lijfarts die een vast salaris kreeg, onder de voorwaarde dat hij tegenover zijn patiënt kwam wonen. Maar de Broeses waren vooral bijzonder omdat zij zich inzetten voor de vrouwenbeweging, zich schaarden achter initiatieven die de wereldvrede wilden bevorderen, het Esperanto propageerden, het Montessori-onderwijs in Nederland introduceerden, de Nieuw-Malthusiaansche Bond ondersteunden en contacten onderhielden met progressief-liberale politieke stromingen in het land. Het was voor Wolter Broese vanzelfsprekend dat ook zijn dochters een beroepsopleiding kregen, opdat zij, indien nodig, in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. De meesten van hen ontwikkelden zich in kunstzinnige richting. De oudste, Mien, werd toneelspeelster, wat voor een meisje uit haar milieu geen voor de hand liggende keuze was. Twee anderen kregen een zangopleiding, van wie er één bovendien een boekhoudkundige akte behaalde, zodat zij haar vader kon assisteren bij het beheer van de Indische onderneming. De Broese-vrouwen ontmoetten in 1908 op het congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in het Amsterdamse Concertgebouw
Wereldburger Wolter Broese van Groenou zaait ondermeer vooruitstrevendheid, sociale verbeteringen en vrouwenkiesrecht. Tekening A. v.d. Valk
Aletta H. Jacobs en dit leidde tot een hechte vriendschap tussen de Broeses en dr. Jacobs, die tot Aletta's dood in 1929 standhield. Het laatste jaar van haar leven woonde Aletta Jacobs zelfs in het huis van Mien en haar echtgenoot Richard van Wulfften Palthe op de Tobias Asserlaan in Den Haag.
Door Aletta Jacobs raakten de Broeses nauw betrokken bij de strijd voor het vrouwenkiesrecht en Jacobs' inzet voor de vredesbeweging zal hun enthousiasme ook in deze richting zeker hebben gestimuleerd. Een groot ‘vrouwenvredescongres’ dat op initiatief van Jacobs na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog plaatsvond in het gebouw van de Haagse dierentuin, kwam mede door de organisatorische kwaliteiten van de Broese-dames tot stand.
In de Eerste Wereldoorlog verleenden
| |
| |
de Broeses gastvrijheid aan de Belgische Paul Otlet, die in Brussel grootse plannen had ontwikkeld voor het realiseren van een documentatiesysteem dat alle kennis van de wereld zou moeten gaan bevatten. Zijn drijfveer was het individu bewust te maken van zijn plaats in de wereld, met als uiteindelijk doel de verbetering van de internationale verhoudingen en het vestigen van de wereldvrede. Het was een ideaal dat precies aansloot bij de opvattingen van de Broeses.
| |
Eigenzinnige persoonlijkheden
Het eerste Montessori-klasje in ons land werd op instigatie van de tweede Broese-dochter Miel in 1914 gehuisvest in de tuinkamer van haar ouderlijk huis ‘Hejmo Nia’ (Esperanto voor ‘Ons Huis’) aan de Parkweg 9A in Den Haag. Dat betekende het prille begin van het brede netwerk aan Nederlandse Montessorischolen en van een lange vriendschap van vooral Miel met Maria Montessori.
De Broeses hadden een voorliefde voor eigenzinnige persoonlijkheden met al dan niet wereldvreemde idealen. Zo werd de recalcitrante feministe en toneelspeelster Mina Kruseman, die de laatste jaren van haar leven in behoeftige omstandigheden sleet in Boulognesur-Seine nabij Parijs, financieel door Wolter Broese gesteund. Ook Raden Mas Noto Soeroto, een Javaans aristocraat en voorstander van een onafhankelijk Nederlands-Indïe, ontving geldelijke steun van de familie. De joods-Russische anarchiste Emma Goldman, die in de loop van haar leven in steeds meer landen tot ongewenste vreemdelinge werd verklaard, logeerde enkele malen bij Miel en werd door Miels echtgenoot Willem Coops hoffelijk naar het Staatsspoor Station gebracht, toen zij in november 1933 door de politie Nederland werd uitgewezen, omdat zij in enkele lezingen had geprotesteerd tegen het opkomend fascisme. Otto Neurath, bekend filosoof van de Wiener Kreis, was om politieke redenen in 1934 gedwongen Oostenrijk te verlaten. Tot zijn vele Haagse relaties behoorden ook de Broeses, die hem en zijn vrouw hulp verleenden.
Wolters oudste zoon, Dolf Broese, werd architect. Hij bouwde een aantal villa's, in een aan Berlage verwante stijl, aanvankelijk vooral voor zichzelf en zijn familie in Wassenaar en Den Haag, later ook complexen arbeiderswoningen en het Haagse flatgebouw ‘Zorgvlied’. In 1921 kwam het grote landhuis ‘Groenouwe’ bij Loenen op de Veluwe gereed, waar Dolfs ouders, zijn broers en zusters met hun kinderen, plus het talrijke personeel tegelijk konden logeren. Enkele jaren later ontwierp hij op het landgoed ook een mausoleum voor de Broeses, die als vanzelfsprekend voorstanders waren van crematie.
De economische crisis in de jaren dertig van de vorige eeuw en de Tweede Wereldoorlog betekende een belangrijke cesuur in hun leven. Het landhuis op de Veluwe konden ze zich financieel niet langer veroorloven. Het werd verpacht als hotel. In de Tweede Wereldoorlog deed het dienst als lazaret voor de Duitsers. Vlak voor het einde van de oorlog ging het huis ten gevolge van nonchalance van de bezetters in vlammen op. Wat restte waren enkele bijgebouwen en het mausoleum. Het markeerde het einde van de gloriejaren van de Broeses.
| |
Groepsbiografie
Het begrip ‘groepsbiografie’ associeer ik in de eerste plaats met boeken als van Juliet Barker over de Brontës, Im Netz
| |
| |
der Zauberer van Marianne Krüll en Eine andere Geschichte der Familie Mann. Deze families telden meerdere beroemde personen, die ieder afzonderlijk vaak al eens met een biografie waren bedacht, of over wie in ieder geval al veel was geschreven. De groepsbiografen konden daar op terug vallen en tot op zekere hoogte de inhoud als bekend veronderstellen. Wie over het Brontëgezin schrijft of over de familie Mann is niet verplicht ‘alles’ over Charlotte, Anne en Emily, Thomas, Erica, Heinrich, Golo en Klaus op te nemen, maar kan zich concentreren op de familieband of het gebrek daaraan, onderlinge ruzies, sociaal milieu en wederzijdse beïnvloeding.
Ik ken nauwelijks Nederlandse voorbeelden van een grote familiebiografie. Over de Toorop/Fernhout familie verschenen wel een kort proefschrift en een paar catalogi met korte biografische schetsen, maar een allesomvattende groepsbiografie over de drie generaties laat nog op zich wachten.
In 1986 promoveerde C. Smidt op de geschiedenis van het geslacht Teding van Berkhout. Een ‘zuivere’ biografie is dit echter niet. De ondertitel luidt niet voor niets ‘een sociologische benadering’. Als promotor trad de socioloog Johan Goudsblom op en het boek bevat een ‘vermogensstamboom’. Met andere woorden, het ging de auteur primair om de vraag hoe de Tedings van Berkhout hun vermogen hadden opgebouwd en geconsolideerd. Dat gold eveneens voor het boek van Johan Elias uit 1937 over zijn familie en ook voor, de titel zegt het al, Het Handelshuis Van Eeghen. Proeve eener geschiedenis van een Amsterdamsch handelshuis (1949) van Jan Rogge.
Mijn boek verschilt hiervan omdat ik mij niet en détail in de financiële situatie van de familie heb verdiept. Bovendien hield de rijkdom van de Broeses geen eeuwen, maar hoogstens vijftig jaar stand. Er is echter ook een zekere overeenkomst tussen bovengenoemde sociologische werken en mijn boek. Het betrof steeds families die belangwekkend waren, maar onder hun geledingen geen grote figuren telden, van wie al individuele biografieën waren verschenen.
Dat gold in zekere zin ook voor de voorname familie Bentinck, waar Ursula den Tex kort geleden over publiceerde. Haar boek is in de eerste plaats een intiem portret van haar moeder Anna Bentinck, dat zij samenstelde aan de hand van herinneringen en puttend uit dagboeken en brieven van haar moeder. Zij vertelde ook over haar eigen jeugd, en gaf zo een beeld van een adellijk milieu en een adelijke levensstijl in de eerste helft van de twintigste eeuw.
Haar boek is tegelijk een autobiografie, biografie en tot op zekere hoogte familiegeschiedenis.
Een dergelijke werkwijze was voor mij met betrekking tot de Broeses niet weggelegd. Ik behoor niet tot de familie Broese en de leden van de familie, die ik beschreef, zijn overleden. Ondanks dat had ik er voor kunnen kiezen één Broese centraal te stellen en van hem of haar een biografie te schrijven, waarin de anderen niet in de hoofdrol, maar in bijrollen zouden optreden. Maar er was onder de Broeses niet een duidelijke hoofdpersoon en niet één met wie ik meer affiniteit voelde dan met de anderen. De familie is als collectief belangrijk, en de individuele leden hadden weliswaar ieder hun grote verdiensten, maar waren ook weer niet van dusdanig statuur dat een aparte biografie van hen gerechtvaardigd is.
Uit de briefwisselingen in het archief
| |
| |
tussen de Broeses onderling en met derden putte ik slechts mondjesmaat. Het paste niet in het stramien van mijn boek er diep op in te gaan en over de naar mijn idee belangrijkste correspondentie had ik trouwens al in 1992 geschreven. Het betreft de ruim tachtig brieven die Aletta Jacobs aan de familie stuurde gedurende de ruim twintig jaar van hun vriendschap. Ik publiceerde een selectie uit deze collectie, zonder de antwoorden overigens van de Broeses, die helaas niet bewaard zijn gebleven.
| |
Kunstenaarscollectieven
Groepsbiografieën worden niet alleen van families geschreven, maar ook van bijvoorbeeld groepen wetenschappers of kunstenaarscollectieven. Van de leden van de Wiener Kreis, de Bloomsbury-groep of de schilders uit Worpswede en Barbizon verschenen afzonderlijke biografieën, maar ook groepsportretten. In Nederland schreef Lien Heyting over de schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum, en over de Bergense kunstenaars publiceerden Willem van Toorn en Adriaan Venema. De laatste had trouwens een voorliefde voor het genre. Ook aan de Belgische ballingen in de Eerste Wereldoorlog, de Amsterdamse Joffers, de schildersgroep ‘De Ploeg’ en de Nederlandse schilders in Parijs wijdde hij boeken.
In Biografie Bulletin en de ‘Werkgroep Biografie’ gaat tot nu toe weinig aandacht uit naar de groepsbiografie. Het groepsportret van journalisten van Piet Hagen werd in 2002 besproken, maar in de voorafgaande jaargangen vond ik slechts één artikel waarin het woord ‘groepsbiografie’ voorkomt. Op de laatste pagina's van nr 2 in 1996 staat Koen Hilberdinks bespreking van het boek van Buck Goudriaan, Het Leidse literaire leven tijdens de Tweede Wereldoorlog, over een groep literaire vrienden.
Deze beperkte aandacht is begrijpelijk. Bij een biografie denkt men nu eenmaal primair aan de levensbeschrijving van één persoon. Toch zou ik er voor willen pleiten de groepsbiografieën niet te verwaarlozen. Ze zijn er, zoals hierboven al bleek, in soorten en maten, en stellen speciale eisen. De groepsbiograaf zal, sterker nog dan bij het schrijven van een biografie van één persoon, keuzes moeten maken en zich beperkingen moeten opleggen. Hij kan minder aandacht schenken aan kleine persoonlijke details en aan de psychologische ontwikkeling van de groepsleden. Er is immers niet één hoofdpersoon, maar meerderen, het accent ligt op de sociale context, het maatschappelijk belang en op groepsprocessen. Ook als er briefwisselingen zijn, dagboeken misschien, dan nog kan daar slechts mondjesmaat uit worden geput. De biograaf moet verder, er zijn nog zoveel anderen van de familie of het collectief die op hun beurt wachten en niet onvermeld mogen blijven.
Wil de groepsbiograaf van zijn boek niet een levenswerk maken, dan zal hij moeten kiezen. Of, zoals ik deed, niet al te zeer ingaan op het persoonlijk leven van de geportretteerden, maar het accent leggen op de sociale rol van een familie of groep en zich beperken tot een uiterlijk portret; of hij doet er verstandig aan, als er beroemde persoonlijkheden in het collectief voorkomen, te wachten tot van hen biografieën zijn verschenen, waarop hij voort kan bouwen. Wie over drie generaties Toorop en Fernhout wil schrijven, wachte op gedegen biografieën van Jan, Charley, Edgar en John.
| |
| |
| |
Literatuur:
Juliet Barker, The Brontës (Londen, Weidenfeld and Nicolson 1994) |
Marja Bosma (red.), Vier generaties. Een eeuw lang de kunstenaarsfamilie Toorop/Fernhout (Utrecht, Centraal Museum 2001) |
N.J. Brederoo, Een familie van kunstenaars. Charley Toorop en Edgar Fernhout (proefschrift Leiden 1985) |
A. Fleischer en A. Valeton (red.), De maaltijd der vrienden. Kunstenaars in Bergen 1930-1935 (Amsterdam, Valeton 1994) |
Piet Hagen, Journalisten in Nederland. Een persgeschiedenis in portretten 1850-2000 (Amsterdam/Antwerpen, de Arbeiderspers 2002). |
Lien Heyting, De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920 (Amsterdam, Meulenhoff 1994) |
Marianne Krüll, Im Netz der Zauberer. Eine andere Geschichte der Familie Mann (Zürich, Arche Verlag 1991) |
Friedrich Stadler, The Vienna Circle. Studies in the Origins, Development, and Influence of Logical Empiricism (Wien/New York 2001). |
Ursula den Tex, Anna baronesse Bentinck 1902-1989. Een vrouw van stand (Amsterdam, Balans 2003) |
Willem van Toorn, ‘Er moeten nogal wat halve-garen wonen’, schrijvers in en over Bergen (Amsterdam, Querido 1988) |
Adriaan Venema, De Bergense school (Baarn, Het Wereldvenster 1976). |
Inge de Wilde, ‘Er is nog zooveel te doen op de wereld’. Brieven van Aletta H. Jacobs aan de familie Broese van Groenou (Zutphen, Walburg Pers 1992) |
Inge de Wilde, De familie Broese van Groenou. Haagse idealisten (Den Haag, ‘De Nieuwe Haagsche’ 2002) |
|
|