‘Achterin is alleen een lijst opgenomen van geraadpleegde archieven en geïnterviewde personen - en voor een serieus boek kan dat eigenlijk niet.’ Het ontbreken van noten maakt het boek dus niet serieus, lees ik hieruit - een mening die ook de redactie van de BMGN schijnt te delen, want mijn boek werd niet opgenomen in de kroniek van de bijna duizend in 2002 verschenen boeken en bundels op het terrein van de Nederlandse geschiedenis. Vermoedelijk wegens de afwezigheid van een notenapparaat. Ik vraag mij overigens af of de eerder genoemde recensente ook een dergelijke kritiek had gehad als de auteur niet als een historica maar als bijvoorbeeld een ‘journaliste’ geafficheerd was.
Al die jaren dat ik aan het Van Leerboek werkte heb ik mij de vraag gesteld of ik wel met een echte biografie bezig was. U zult dat woord dan ook nergens op of in mijn boek aantreffen. Ik had wel veel over Van Leer te vertellen - over zijn achtergrond, over zijn onderneming, over het circus, over de oorlog, over zijn terugkeer naar Nederland - kortom, een levensverhaal kon ik wel schrijven. Maar over wat de man bezielde, wat hem bewoog, kwam ik bitter weinig te weten. Hij was tenslotte een man van de daad, niet van het woord. De mensen die ik ernaar vroeg zeiden allemaal hetzelfde: ‘Tja, daar kwam je niet achter, over zulke dingen liet hij zich nooit uit, niemand kende die man echt.’
De meesten van de vijftien recensenten, die zich tot nu toe over mijn boek hebben gebogen, (allemaal mannen op twee na, maar dat zal wel aan het onderwerp liggen) hebben dat punt overigens niet aangekaart. Blijkbaar vinden ze het een biografie, en sommigen geven mijn boek al meteen een plaats binnen het genre. ‘Het is verheugend dat er nu een zakenbiografie is verschenen’, lees ik. En elders: ‘Eindelijk weer eens een Nederlandse corporate biography.’
De recensent van NRC Handelsblad, Harm van den Berg, snijdt dit punt wel duidelijk aan: ‘Terwijl de man Van Leer centraal staat [...] blijft hij tegelijkertijd een vreemde. Het boek als geheel blijft te dicht bij de beschrijving van een levensgeschiedenis als een opeenvolging van losse gebeurtenissen.’ Later zou ook de criticus van het Financieele Dagblad iets dergelijks schrijven: ‘Nergens wordt duidelijk wat Van Leer zelf dacht; hij blijft een vreemde voor de lezer.’ Dat het laatste wel meevalt blijkt uit de volgende zin, waarin hij schetst hoe Van Leer op hem overkomt. Dat doet hij feilloos.
Ook de recensent van FEM/De Week vindt het nadelig dat de auteur door dicht bij de feiten te blijven een afstand schept tussen lezer en geportretteerde. Anderzijds heeft dat volgens hem als voordeel ‘dat ze zich niet bezondigt aan gemakzuchtige speculatie of psychologie van de koude grond’.
Mijn held was ‘een mindere god’, om de circulaire van dit symposium te citeren. De naamsbekendheid van Van Leer bleek, zo moest de uitgever tot zijn spijt vaststellen, kleiner dan verwacht. Het waren vooral de ouderen, voor wie de naam een bekende klank had. Toch heb ik over aandacht in de pers niet te klagen gehad, zij het dat de wat linksere pers (de Volkskrant, Het Parool, Vrij Nederland, De Groene, HP/de Tijd) het en masse liet afweten. Wellicht was het beroep van mijn hoofdpersoon daar debet aan. Misschien ook was het toeval en had het niet bespreken van mijn boek te maken met het feit dat het vrijwel gelijk verscheen met ‘de nieuwe’ van Hella Haasse, Donna Tart, Van Dis,