Ook inhoudelijk is de biografie niet onbelangrijk. De lezer maakt kennis met Bosmans' muzikale voorkeuren die zich in haar composities weerspiegelen: bijvoorbeeld Brahms, Grieg, Rachmaninof en Chopin, maar geenszins Schönberg; Ravel en Debussy, maar niet Poulenc. Ze heeft zich hartstochtelijk ingezet voor de erkenning van Nederlandse componisten en na de oorlog voor die van Benjamin Britten. Met Britten was ze een tijdlang intens bevriend - waarbij zij meer van de relatie leek te verwachten dan hij - en zijn werk leek op het hare: beiden waren wars van doorwrochte expressionistische klanken en hanteerden een heldere, welluidende schrijfstijl, aldus Metzelaar. Bosmans' grote voorbeeld was de pianiste Elly Ney, met wie zij vaak vergeleken werd.
Ook draagt de biografie bij aan de completering van een beeld van het muzikale decor van de eerste helft van de vorige eeuw, zoals de beschrijving van Bosmans' solistische optredens met dirigenten als Willem Mengelberg, Evert Cornelis, Pierre Monteux en Eduard van Beinum; haar ensembles, haar contacten met de cellist Marix Loevensohn, de componisten Willem Pijper en Matthijs Vermeulen. De biografie biedt bovendien een kijk op de kritische praktijk van muziekrecensies. Evenals in de literaire kritiek gebruikte men de sekse van de muzikant als criterium bij het beoordelen van muziekuitvoeringen door vrouwen, met opmerkingen als ‘ze speelt voor een vrouw bij het fabelachtige af’, of ‘ze speelt Brahms met mannelijke beheersing en vrouwelijke overgave’. Volgens Bosmans konden alleen optredende musici recenseren: welk recht, zei zij, hebben criciti om uitvoeringen te beoordelen als ze zelf geen kunstenaar zijn?
De titel van Metzelaars boek geeft aan dat een biografie van Henriëtte Bosmans bovenal een biografie van een muzikaal leven moet zijn. Muziek was niet alleen Bosmans' werk, ook in haar intieme, veelal turbulente relaties met mannen en vrouwen speelde muziek een hoofdrol, inclusief in haar hechte en conflictueuze verhouding met haar dominante moeder, de enige van wie Henriëtte pianoles heeft gehad. Muziek was haar leven; het huishouden en financiële en administratieve aangelegenheden liet ze graag aan anderen over.
Over haar eigen karakter was Bosmans niet lovend. Ze noemde zichzelf despoot en koppig, buitensporig, veeleisend en jaloers, iemand die nooit iets uit plicht heeft gedaan. ‘En ik verlang naar vrijheid en binding tegelijkertijd, en ook - ach, ik weet het niet precies, maar altijd iets óók’, schreef ze aan Britten. Die vrijheidsdrang herkende ze in Carmen. De dood hield haar regelmatig bezig: ze verlangde er in depressieve stemmingen naar en ze hield de mogelijkheid open dat gestorvenen een band met de levenden onderhouden, zo valt op te maken uit haar reactie op een stuk van Vestdijk over Pijper. De opera Carmen is, zoals bekend, doordrenkt met de dood. In de woorden van Bosmans: ‘in Carmen gebiedt de dood, hij beveelt, noodzaakt, veroorzaakt deze liefde, bestemd om te vernietigen, om ten gronde te richten en te gaan [...] misschien is het mysterie van de liefde, dat, zoals in Salomé gezegd wordt, “grooter is dan het mysterie van den dood”, wel één met de dood, voortkomende uit één bron’.
Is het mogelijk Bosmans' innerlijke conflict tussen vrijheid en binding, gekoppeld aan een fascinatie voor de dood, in verband te brengen met het