trouw hart, walsend en quick-steppend, op weg naar de keuze van haar leven.’ Een constatering die geen onverdeeld genoegen is.
Hoe pijnlijk vanzelfsprekend het voor Anna is dat het standsbesef altijd het laatste woord heeft, blijkt uit het bezoek van vier Engelse officieren. In 1918 worden zij als krijgsgevangenen bij de familie Bentinck ondergebracht. Als zij na acht maanden weer vertrekken ligt Anna 's avonds stiekem te huilen om een van hen, Tommy. Bang dat haar moeder het ziet, vindt ze zichzelf ‘ook wel erg kinderachtig. Ik heb me er nu dan ook helemaal overheen gezet’. Bij zijn vertrek laat Tommy een opmerkelijk kleine fooi achter. Dat is de aanleiding voor een lang gesprek over stand en afkomst. Anna hoopt vurig dat hij nog geld zal nazenden, want, ‘ik geloof dat Papa anders niets meer van hem wil weten en de vriendschap helemaal zal afbreken’. Hoe vervelend haar dat ook lijkt, ze accepteert het op voorhand.
In december 1922 laat Co den Tex Anna weten dat hij haar als een serieuze huwelijkskandidaat beschouwt. Dit toch zeer vleiende aanzoek is voor haar geen enkele reden zich te verliezen in dagdromerijen. Zeer beheerst en bedachtzaam zoekt ze het juiste antwoord op wat voor haar geen romantisch voorstel, maar een moeilijk vraagstuk is: ‘Als ik al erg oud was kon ik uit grote sympathie trouwen, maar op mijn leeftijd verwacht men nog liefde. Voor 't ogenblik voel ik zelf dat ik die nog niet heb.’ Pas nadat ze hem, een maand later, haar ja-woord heeft gegeven, staat ze zichzelf wat losbandigheid toe. ‘Er gaat een stroom van liefde en hartstocht door me heen die steeds woester en onstuimiger wordt.’ Verbaasd constateert ze dat ze nooit had gedacht ‘zoveel gevoel te hebben’. Tegelijk beseft ze dat een vrouw elke drang naar vrijheid dient te onderdrukken: ‘Bij een man wordt bijna alles vergeven, bij een vrouw niets.’
Door de oorlog ervaart Anna Bentinck aan den lijve wat het leven als adellijke mevrouw haar aan vrijheden heeft onthouden. In 1942 wordt Co den Tex, samen met een groot aantal andere Nederlandse prominenten, door de Duitsers geïnterneerd in Sint Michielsgestel. Deze situatie, constateert Anna niet zonder tevredenheid, is voor hem veel erger dan voor haar, want zij heeft haar volle vrijheid en ‘nu ik geheel mijn eigen baas ben nog meer vrijheid dan anders!!!’. Ze was duidelijk opgetogen over deze nieuwe situatie, ondanks de ontberingen waaraan ook zij blootgesteld was - na de oorlog woog ze nog slechts 42 kilo. Ze genoot een ongekende vrijheid, die ze nooit meer helemaal in zou leveren.
Standsbesef was voor de adel bijna net zo vanzelfsprekend als het bestaan van God voor de gelovige; altijd onzichtbaar, maar overal onbetwistbaar aanwezig. In Anna's aantekeningen hoort Den Tex vaak de ‘akelig kritische stemmen’ van Anna's ouders. ‘Zo moet ze zijn opgevoed; zo voedde ze ook haar kinderen op. En die opvoeding zat diep in haar verankerd.’
Geen enkel mens, hoe kritisch en alert ook, kan zich volledig aan de gevolgen van een rigide opvoeding onttrekken. Dat geldt voor Anna's ouders, voor Anna Bentinck en uiteraard ook voor Ursula den Tex zelf.
Den Tex komt herhaaldelijk terug op het standsbesef en hoe diep dat in iemands wezen grijpt, maar gaat niet in op de gevolgen van haar eigen opvoeding. Dat behoorde niet tot de opdracht die zij zichzelf had gesteld. Toch vraag je je af hoe vaak zij de ogen van haar ouders in haar rug voelde en