dichter, die ons met zijn prachtige gedichten verleidt, ook een prachtig mens moet zijn geweest, en dat een mooie stem alleen maar uit een mooie ziel kan voortkomen.
Rimbaud zelf, die beweerde dat ‘moraliteit een zwakte van de geest is’ vond dit een kinderlijk, romantisch idee. De ‘ik’ die de poëzie maakt, is onderdeel van de fictie. ‘JE est un autre’ schrijft Rimbaud in een brief aan zijn geliefde schoolmeester. ‘Ik ben me bewust van het ontstaan van mijn gedachten: ik kijk en luister ernaar. Op de slag van mijn dirigeerstokje zet het symfonieorkest zich vanuit de diepte in beweging en marcheert het podium op.’
Als Rimbaud gelijk heeft, zouden ook biografen morele nihilisten zijn, of op z'n minst moreel neutraal. Zij zouden hun eigen biografische stem moeten wantrouwen. Zij zouden moeten weten dat de biograaf ook ‘iemand anders’ is. Maar bovenal zouden zij bereid moeten zijn hun theorieën op te offeren voor iets belangrijkers, dat wil in dit geval zeggen, voor inzicht en kennis.
Eigenlijk is Berrichons opgewekte biografie ook een soort criminele daad. Niet alleen vervalste hij de brieven, maar hij beweerde ook dat Rimbaud de resterende exemplaren van Une saison en enfer had vernietigd.
In werkelijkheid had Rimbaud de rekening van de drukker nooit betaald. Hij had de exemplaren gewoon bij de drukkerij in Brussel laten liggen. Toen ze in 1901 werden ontdekt, trachtte Berrichon, samen met een vriend, de man die ze had gevonden, te overreden ze te verbranden. De marktwaarde van zijn eigen zeldzame exemplaren zou anders immers flink dalen.
Vaak wordt door biografen beweerd dat het vele jaren werken aan een biografie vergelijkbaar is met het hebben van een echte relatie. Ik dacht altijd dat dat waar was, maar zie het nu meer als een verkooptruc of als een metafoor. Het is namelijk helemaal niet zoiets als een echte verhouding. De biograaf heeft geen daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor zijn onderwerp - zijn enige verantwoordelijkheid is de waarheid vertellen. Een echte verhouding waarbij een van de partners voortdurend de volle waarheid over de ander probeert te vertellen, zou niet lang standhouden. Ik wil echter niet zeggen dat bijvoorbeeld het beschrijven van de dood van de gebiografeerde niet aangrijpend is, want dat is hij wel degelijk. Wanneer een schrijver niet gepassioneerd betrokken is bij het onderwerp, ontstaat een ronduit saaie biografie. Maar uiteindelijk moet de honger naar informatie al het andere overheersen. Zo was ik verheugd, maar ook geschokt, toen ik ontdekte dat Rimbaud vierendertig opschrijfboeken had vernietigd, die de memoires van het leven van iemand in Abessinië bevatten, en dat hij dat had gedaan ten overstaan van 's mans weduwe. Het treurige daarvan was niet zo zeer wat dat over Rimbauds persoonlijkheid zei, maar meer dat deze memoires waarschijnlijk waardevolle informatie bevatten over de periode ten tijde van de ‘Strijd om Afrika’.
Ik vind dat een biografie over Rimbaud - en wellicht over ieder individu dat consistent afwijkend gedrag vertoont - zeer asociaal mag en moet zijn. Ik vind ook dat de biograaf de kant moet kiezen van de protagonist - hoe laakbaar diens gedrag ook is - tegenover de samenleving. Zo'n biografie moet dingen verklaren, het individu van elke blaam zuiveren en zijn criminele kanten onderhoudend en aantrekkelijk presenteren. De biograaf moet bijvoorbeeld aantonen dat Rimbauds