| |
| |
| |
Leef-schrijven
Een nieuwe biografische encyclopedie
Rudolf Dekker
In de Verenigde Staten verscheen een nieuwe encyclopedie, waarvoor de term ‘life writing’ werd uitgevonden. Hoewel in dit tweedelig naslagwerk biografieën uit de hele wereld aan de orde komen, ligt de nadruk op boeken en onderwerpen uit de Engelssprekende wereld. Toch is dit boek ook voor de Nederlandse liefhebber van levensbeschrijvingen van grote waarde.
De encyclopedie bloeit als genre meer dan ooit. Met de toenemende productie van wetenschappelijke kennis en tijdschriften is ook de behoefte aan geordende, beknopte en leesbare overzichten van wetenschappelijk kennis sterk gegroeid. Verschillende uitgeverijen hebben zich in het genre gespecialiseerd, zoals Fitzroy Dearborn, de uitgever van de Encyclopedia of Life Writing. Autobiographical and biographical forms. ‘Leef-schrijven’ is een lelijk woord, maar wel een handige term, die alle autobiografische en biografische tekstvormen, dus zowel egodocumenten als biografieën, omvat. Het verschijnen van dit boekwerk is alleen al organisatorisch een bijzondere prestatie. De redacteur, Margaretta Jolly, heeft 372 auteurs bij elkaar gebracht die ruim zeshonderd lemmata schreven. Samen vullen die meer dan duizend bladzijden. 372 artikelen handelen over personen, een tweede groep bijdragen betreft landen, regio's en taalgebieden, en een derde groep gaat over allerlei andere thema's en invalshoeken, zoals ‘children's life writing’, ‘authenticity’, en ‘memory’. Binnen de artikelen wordt meestal een chronologische opbouw aangehouden. De beide delen worden voorafgegaan door lijsten waarin de artikelen nogmaals thematisch, geografisch en chronologisch gegroepeerd zijn. Dat is geen overbodige luxe, want er is gestreefd naar alomvattendheid in de aloude encyclopedische traditie.
| |
I-novel
Als eerste valt de geografische reikwijdte op. Lange tijd werd de biografie gezien als een westers genre, waarvan de opkomst samenhing met het groeiend individualisme sinds de Middeleeuwen. Er zijn onder andere artikelen opgenomen over de Arabische biografie, de biografie in Turkije, China, Korea, Thailand, Franssprekend Afrika, en over ‘aboriginal life writing’ in Canada en ‘indigenous life writing’ in Australië. De meeste aandacht krijgt Japan, waar vanaf 800 een traditie van autobiografisch schrijven bestond, die in vijf chronologische artikelen behandeld wordt. Een apart lemma is gewijd aan de moderne Japanse ‘I-novel’. Voor wie vooral met de westerse traditie bekend is, vormen deze bijdragen een ware eye opener. Tegelijkertijd wordt het beeld bevestigd dat veel culturen weinig open
| |
| |
stonden voor dit westerse genre. De artikelen over boeddhisme, hindoeïsme en confucianisme bevestigen dat binnen deze geestesstromingen het individu ondergeschikt werd gezien aan een groter geheel, of dat nu het gevolg was door een geloof aan wedergeboorte of door het gebod van strikte gehoorzaamheid aan voorouders. Een artikel over Gandhi bevestigt dit, want uit de aanhef van zijn autobiografie blijkt dat hij iets deed wat beslist on-Indiaas was. Hier herinnert Gandhi aan Jean-Jacques Rousseau, die zijn Confessions begon met de aankondiging dat hij zijn leven ging beschrijven zoals dat door geen enkel mens voor hem was gedaan. Uiteindelijk heeft in alle taalgebieden en culturen de westerse biografie een sterk stempel gedrukt. Dat gebeurde in Japan rond 1900, en in de Arabische wereld en Afrika wat later, in de loop van de twintigste eeuw.
Omgekeerd hebben ook niet-westerse invloeden op het genre ingewerkt, zoals orale tradities. Inmiddels hebben sommige niet-westerse teksten een klassieke status bereikt, zoals de autobiografie van de Indiaanse medicijnman Zwarte Eland (Black Elk speaks uit 1932). Tegelijkertijd werd het westerse model van de biografie verruild voor experimentele varianten door auteurs als Marcel Proust, Roland Barthes, en Gertrude Stein. In de aan personen gewijde lemmata vinden we in de eerste plaats de usual suspects, van wie Augustinus, Rousseau, Goethe en Franklin de lijst van meest geciteerde auteurs aanvoeren. Andere bekende namen zijn Abelard, Casanova, Cellini en Chateaubriand, en onder de meer modernen Sarte, Perec en De Beauvoir. Vooral literaire autobiografen en dagboekschrijvers hebben individuele aandacht gekregen. Van de zuivere biografen kregen slechts enkelen een eigen artikel, onder wie John Lockart (1794-1854), Lytton Strachey (1880-1932), Leon Edel (1907-1997) en Richard Ellmann (1918-1987). Moderne biografen krijgen relatief weinig aandacht, ook al zijn ze belangrijk voor de opleving en vernieuwing van het genre, zoals Peter Ackroyd en Richard Holmes.
Bij de afzonderlijk besproken autobiografen vallen een aantal onverwachte namen op, waaronder Charles de Gaulle, Eva Peron, de vrouwelijke cross-dresser Charlotte Charke en de Amerikaanse circusdirecteur P.T. Barnum. Ook Adolf Hitler wordt besproken, en terecht, want Mein Kampf is nu eenmaal de meest invloedrijke autobiografie geweest. Opmerkelijk groot is het aantal nog levende schrijvers dat een eigen lemma heeft gekregen; onder hen Jill Ker Conway, Kamala Das, Janet Frame, Gathuru Mugo, Eva Hoffman, Jamaica Kincaid, Maxine Hong Kingston, Rigoberta Menchu, Sally Morgan, Elisabeth Plessen, Elena Poniatowska en Claire Martin. Over al deze levende en dode, bekende en minder bekende auteurs is een schat aan analytische informatie bij elkaar gebracht, aangevuld met een beknopte levensbeschrijving en een nuttige literatuuropgave. Alleen als wegwijzer voor geïnteresseerde lezers is het boek waard van kaft tot kaft doorgenomen te worden, want ook in de geografische en thematische artikelen worden honderden auteurs genoemd, waarvoor ik meteen naar boekwinkel of bibliotheek wilde gaan.
| |
Confessions
Hoewel in dit boek de hele wereld aan bod komt, gaat verreweg de meeste aandacht uit naar de Engelssprekende wereld. Groot-Brittannië, Ierland, de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland kregen samen tweehon- | |
| |
derdvijf lemmata toebedeeld, Frankrijk en de hele francofone wereld bij elkaar slechts vierenvijftig, terwijl Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Nederland - ze zijn bij elkaar gegroepeerd - het met tweeënvijftig artikelen moeten doen. Het artikel over Nederland en België is geschreven door Sabine Vanacker. In twee bladzijden weet zij de hoofdlijnen goed samen te vatten. Ze vermeldt de recente opleving van de recente biografie, met als voorbeelden die van Frederik van Eeden (Jan Fontijn), Slauerhoff (Wim Hazeu) en Lodewijk van Deyssel (Harry Prick); de door historici als R. Lindeman aan het licht gebrachte bloei van het egodocument sinds de zestiende eeuw (zoals David Beck, Willem van den Hull, Alexander van Goltstein), en de populariteit van de autofictie van Jef Geeraerts tot Connie Palmen.
Slechts twee Nederlandse schrijvers hebben een eigen lemma, Erasmus en Anne Frank, hoewel de eerste vooral een Europeaan was en de tweede als stateloos meisje stierf. Elders zijn nog een paar sporen van Nederlanders te vinden. Etty Hillesum komt ter sprake bij Anne Frank. In het artikel over de bekeringsgeschiedenis wordt melding gemaakt van Pieter van der Meer de Walcherens Dagboek uit 1917, vanwege een referentie aan Augustinus. Overigens typeerde G. Kalff jr. dit boek in Het Dietsche dagboek als een literair werk.
In het lemma Zuid-Afrika komt uitsluitend Engelstalig werk ter sprake, en bij het lemma ‘apartheid’ is alleen de titel Nederlands. Wel komt bij ‘war diaries’ Tant Alie of Transvaal, Her Diary 1880-1902 uit 1923 ter sprake. Ook in het lemma ‘Indonesia’ zijn verwijzingen naar de koloniserende mogendheid te vinden. Hier wordt onder meer Letters from Kartini: An Indonesian Feminist 1900-1904 besproken. Dit boek is oorspronkelijk in het Nederlands geschreven. Het recente boek van Elisabeth Keesing wordt niet vermeld.
De geografische ordening maakt het mogelijk om verschillen en overeenkomsten tussen de verschillende landen te ontdekken. Eigenlijk is het hierdoor voor het eerst mogelijk het genre in vogelvlucht waar te nemen. In het artikel over Portugal wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat het land nauwelijks een biografische traditie bezit, terwijl in Spanje de biografie eerst bloeide, daarna vrijwel verdween om in de negentiende eeuw weer op te leven. Waar Zwitserland als onooglijk aanhangsel van Duitsland wordt beschreven, heeft Denemarken niet alleen een eigen lemma, maar ook afzonderlijke artikelen over Johannes Ewald, Meir Goldschmidt, Johannes Luise Heiberg, Johannes Jörgensen, Sören Kierkegaard, Leonore Christina en Adam Oehlenschlaeger. Italië vertoont daarentegen weer het patroon van Spanje. De veronderstelde tegenstelling tussen protestant Europa, waar de schriftelijke zelfbeschouwing tot bloei kwam, en rooms-katholiek Europa, waar men naar de biechtstoel bleef gaan, wordt dus niet bevestigd. Maar het is nog te vroeg om alternatieve lijnen en patronen te ontdekken. De aandacht voor Denemarken lijkt meer een gevolg van redactionele besluitvorming te zijn. Hetzelfde geldt voor de veronachtzaming van Zwitserland, waar, blijkens een lopend, maar niet vermeld, systematisch onderzoek van Kaspar von Greyerz aan de Universiteit van Basel al vanaf 1500 op dit gebied geschreven werd.
Hiermee komen we onvermijdelijk op het eerste gebrek van deze encyclopedie, de af en toe willekeurig ogende keuzen. Waarom bijvoorbeeld een apart artikel
| |
| |
opgenomen over Carl Zuckmayer (1896-1977)? Waarom geen artikel over Kaspar Lavater, een Zwitser, die in 1773 zijn Unveränderte Fragmente aus dem Tagebuche eines Beobachters seiner Selbst publiceerde, dat enorme invloed in heel Europa zou uitoefen op het dagboekschrijven? Iedere lezer zal zijn persoonlijke lijstje kunnen maken van auteurs die een eigen lemma hadden verdiend. Om nog een schrijver van mijn lijst te noemen: de in Nederland woonachtige Uriel Dacosta, die een aangrijpende en in vele talen vertaalde korte autobiografie heeft geschreven.
Omgekeerd kun je je afvragen of de positie van Augustinus niet eens ter discussie had moeten worden gesteld. Te pas en te onpas worden de kerkvader en zijn Confessiones aangehaald als de basis van het autobiografisch schrijven in de afgelopen vijftien eeuwen. Wie verder kijkt dan het handjevol teksten dat de literaire canon uitmaakt, merkt al snel dat de invloed van Augustinus in de praktijk vrijwel nihil is geweest. Hier is nu eens werkelijk sprake van een literaire constructie.
Ten slotte zijn er de thematische artikelen over kwesties als ‘authenticity’, ‘ethics’, ‘gender’, ‘identity’, ‘the Self’, ‘time’, ‘memory’, ‘narrative’, stuk voor stuk belangwekkende en interessante beschouwingen. Onder het kopje ‘testimony’ wordt bijvoorbeeld de kwestie ‘wat is waarheid’ aangesneden. Als voorbeeld wordt dieper ingegaan op de discussie rond het autobiografisch werk van Rigoberta Menchu, waarin een schrijnend beeld van de burgeroorlog in Guatamala geschetst wordt. De schrijfster ontving hiervoor in 1992 de Nobelprijs, maar al snel werd aan de waarheid van haar verhaal getwijfeld. Uit getuigenissen van kennissen, buren en andere bekenden kwam een ander beeld van de werkelijkheid naar voren. Haar verdediging was dat zij wel de hoofdpersoon van het boek was, maar niet de schrijfster. Literatuurwetenschappers zullen nog jarenlang hun hoofd over deze uitspraak kunnen breken.
| |
Liegen
De artikelen over de biografie zijn opgedeeld in enkele deelaspecten en een algemeen overzicht, waarin Ruth Hoberman enkele fundamentele vragen stelt, zoals: is het genre een ‘craft’ of een ‘art’? Moet het werk los van de persoon worden bestudeerd? Hoever mag een biograaf gaan bij het wroeten in iemands persoonlijk leven? Waar ligt de grens tussen debunking en gooien met modder? In de in deze encyclopedie verkondigde versie van de geschiedenis van de biografie worden Leon Edel (Henry James, 1953-1972) en Richard Ellmann (James Joyce, 1959) ter zijde gestaan door Jean-Paul Sartre (Flaubert, 1971-1972), met Lytton Strachey, de uitvinder van de ‘New Biography’, als voorloper. Tegenwind kreeg het genre door de opkomst van de New Criticism in de jaren twintig van de vorige eeuw, een stroming die zich tegen de biografie keerde. De hernieuwde opbloei van de laatste decennia is geen terugkeer naar de oude vormen, zoals de Victoriaanse stijl (‘life and times’ boeken), maar een verbreding in thema's en subjecten, en een verdieping in de benaderingswijzen.
In het lemma over biografie en geschiedenis bespreekt Alun Munslow de ‘post-modern challenge to truth’. Het leuke van deze encyclopedie is dat elders zulke zaken - soms ongewild - weer worden gerelativeerd, bijvoorbeeld waar een uitspraak in een brief van de Duitse salonière Rahel Varnhagen
| |
| |
Simone de Beauvoir, 1954
(1771-1833) geciteerd wordt: liegen is heerlijk als we het willen en een belangrijk deel van onze vrijheid. Maar er zijn grenzen, want bij ‘authenticity’ schrijft G. Thomas Couser: ‘gefingeerde autobiografie is geen autobiografie.’ Toch blijven er genoeg twijfelgevallen over. Bij de autobiografie van Timur Lenk staat: ‘misschien vervalst’. Frauduleuze biografieën en gefingeerde autobiografieën hadden best een eigen lemma verdiend. Met de vervalste dagboeken van Hitler en de zogenaamde holocaustherinneringen van Wilkomirski (fictie?) weten de auteurs nergens raad. Over deze materie kan men beter te rade gaan bij Richard Holmes' artikel ‘De uitvinding van de waarheid of: de verzinsels van de biograaf’ in het zesde nummer van Biografie Bulletin uit 1996.
Net als bij de biografische lemmata kan de keuze van de onderwerpen ter discussie worden gesteld, en zijn er evidente leemtes. Het debat over de vie romancee bijvoorbeeld komt slechts terloops ter sprake, terwijl die in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw toch heftig woedde, althans op het continent en zeker in Nederland. De paar keer dat Emil Ludwig ter sprake komt staat in geen verhouding tot zijn populariteit en zijn langdurig voortleven in antiquariaten. Merkwaardig is ook dat ‘military autobiography’ niet vóór 1800 schijnt te beginnen, terwijl Julius Caesar - ten onrechte geen eigen lemma - een van de aartsvaders van het genre is. Bovendien stamt bij ‘war diaries’ de eerst vermelde tekst reeds uit 1633, het door Captain Henry Hexham geschreven Journal of the Taking of Venlo. Bij het doortrekken van lijnen naar het heden zijn alle auteurs trouwens voortvarend en accuraat. De categorie ‘war diaries’ wordt afgesloten met Zlata Filipovic's, Zlata's Diary: A Child's Life in Serajevo uit 1994 en het werk van Dubravka Ugresic.
In de literatuurlijstjes, hoe nuttig ook, schittert een aantal belangrijke boeken door afwezigheid. Een lemma ‘time’ zonder verwijzing naar het boek waarin Stuart Sherman uitlegt hoe de verspreiding van de klok en die van het dagboek hand in hand gingen, is beslist onvolledig. En hoe kan het overzichtsartikel over dagboeken geschreven worden zonder vermelding van G.R. Hocke's Das europaeische Tagebuch, lange tijd de enige studie op dit gebied? Hier wreekt zich het sterk Anglo-Amerikaanse karakter van de encyclopedie. Terwijl Franse studies nog enigszins bij de auteurs zijn doorgedrongen, kennen zij de Duitstalige nauwelijks. Naar schatting is tachtig procent van de genoemde boeken uit Amerika en Engeland afkomstig. Dat George Misch, auteur
| |
| |
van de belangrijkste studie over autobiografieën en dagboeken, geen eigen lemma heeft is verbazingwekkend. Dat hij volgens het register slechts een keer genoemd wordt is diep treurig, ook al komt hij in feite twee keer ter sprake, want de index is helaas bijzonder onvolledig. Voor Nederlands onderzoek op dit gebied geldt dit natuurlijk nog sterker. Ook al is er niet zoveel, Jan Romeins studie De biografie is nog altijd een van de interessantste boeken op het terrein (er schijnt een Duitse vertaling te zijn). Jacques Presser, uitvinder van de term egodocument, die thans een inburgeringproces in Engels, Duits en Frans doormaakt, wordt evenmin genoemd.
Bij de beschouwing over ‘women's autobiographies’ komt geen vrouw van buiten Engeland en de Verenigde Staten voor, met uitzondering van Simone de Beauvoir. De memoires van Glikl Hamel, een uniek Jiddisch levensverhaal uit de zeventiende eeuw, worden hier noch elders genoemd, evenmin als de studie over Glikl van Natalie Davis, die, naast historici als Carlo Ginzburg en Emmanuel le Roy Ladurie het genre van de microgeschiedenis uitgevonden heeft, waarbinnen het biografische element prominent aanwezig is. Ook het ontbreken van Marina Warner, die in haar Jeanne d'Arc pionierde in het combineren van geschiedenis en antropologie, valt op. Toch blijft deze Encyclopedia of Life Writing een prachtig uitgangspunt voor wie zich verder wil verdiepen in alles wat met ‘leefschrijven’ te maken heeft, tot en met actuele thema's als ‘television and life story’ en ‘computers and life writing’. Wanneer de volgende editie als interactieve cd-rom verschijnt, zijn we helemaal tevreden.
Margaretta Jolly, (red.), Encyclopedia of Life Writing. Autobiographical and Biographical Forms. 2 dl. (Chicago, Fitzroy Dearborn 2002)
|
|