| |
| |
| |
De politicus die een mens blijkt te zijn
Biografie van Willem Aantjes
P.W. Klein
Toen P.W. Klein de biografie van Willem Aantjes las werd hij met een nieuw en gunstiger beeld van de ook door hem verguisde politicus geconfronteerd. Toch wordt naar zijn smaak Aantjes te hard aangepakt door zijn biograaf. Bovendien schildert die een al te zwart-wit portret van de man die ooit door Loe de Jong ten val werd gebracht.
Ik heb de zeer voortreffelijk geschreven, bijzonder boeiende biografie van de politicus Willem Aantjes - die ongelukkige onheilsraaf - in één adem gelezen. Verbijsterd bleef ik achter. Ik had op me genomen het boek te recenseren, maar zoals zal blijken zaten mijn oordelen - en vooral vooroordelen - het schrijven van een goede recensie hinderlijk in de weg. Ik heb Aantjes namelijk altijd en al lang vóór zijn diepe val, een abject figuur gevonden, een kwezel, een schijnheil. Alleen al dat uiterlijk van die man met z'n onguur grijnzende tronie! Typerende representant van de partij van liederlijke mannetjesdwergen die zich onder de dekmantel van godvrezende vrome schurken als Kuyper en Colijn voordeden als stoere, jenever zuipende mannenputters. Bovendien heb ik behoord tot degenen die zo'n halve eeuw geleden wel oren hadden naar politieke vernieuwing en zuivering. Zelf was ik politiek nauwelijks actief. Dat kwam niet door mijn onwil - integendeel - maar omdat ik er totaal ongeschikt voor bleek te zijn. Ik was geneigd mijzelf daarmee te complimenteren. IJdelheid der ijdelheden, zeg ik nu vol berouw Prediker na.
Roelof Bouwman heeft mij met zijn boek over het politieke leven van Aantjes op de pijnbank van de zelfkritiek gelegd. Nauwkeurig, scherp en gedegen heeft hij mijn vooroordelen doorgeprikt. Weliswaar vind ik Aantjes nog altijd niet bijster aantrekkelijk en sympathiek, maar het is wel zo dat ik zijn doen en laten beter ben gaan begrijpen. Aantjes blijkt warempel een mens te zijn. In dat geval is begrip wel het minste wat hij verdient. Hij heeft er - laat ik eerlijk zijn - zelfs recht op.
Desondanks velt Bouwman alles bij elkaar genomen een hard oordeel over hem. Ontdaan van franje komt dat er op neer dat hij hem toont als de leugenaar die zijn SS-verleden hardnekkig geprobeerd heeft te verdoezelen. Wezenlijker is volgens mij toch dat Bouwman hem plaatst in ‘een clair obscur, waarvan afwisselend de schaduweffecten en de lichte kleurpartijen opvallen’. Dat is treffend en goed gezegd. Maar nog bevredigender zou het zijn geweest als Bouwman zich in zijn beeldvorming
| |
| |
niet zou hebben laten leiden door de, voor Nederlandse historici blijkbaar onweerstaanbare, behoefte de wereld de maat te nemen aan de hand van goed en kwaad. Sarcastisch en ironisch, zo nu en dan bitter, toont hij keer op keer aan dat zo gezien bijna niemand deugt. Links schiet tekort; rechts niet minder. Hier stinkt het en daar ruikt het niet lekker. Iedereen verraadt iedereen uit pure slechtigheid en malafide eigenbelang. Lafheid voert tot besmuikt zwijgen. Hartstocht en emoties sturen zelfs het orakel Loe de Jong de verkeerde kant op en die wil dat maar niet toegeven. Hoor Den Uyl drammen; zie de slang Van Agt glibberen en kronkelen; pas op: daar zit de sardonische Wiegel te wachten om op het juiste moment toe te kunnen slaan. Zo af en toe is iemand trouw. De roomse Luns is dat zeker niet. Prijs de Heer voor een man als de rechtzinnige Maarten Schakel: goed in de oorlog en goed nadien. Maar de rest? Macht, macht en nog eens macht - daar draait het om.
| |
Erfzonde
En inderdaad, wie zich masochistisch misselijk wil laten maken moet er Bouwmans beschrijving van de ellendige, slepende kabinetsformatie uit 1977 op nalezen. Schuld en onschuld, wit en zwart zijn de norm, zeker zodra de Tweede Wereldoorlog en zijn nalatenschap in zicht komen. De erfzonde drukt zwaar (Bouwman is gepromoveerd aan de Vrije Universiteit): tussen fout-zwart en goed-wit staat het onbestemde grijs van de aanpassing. Maar de werkelijkheid is natuurlijk kakelbont. Ze is rijk aan kleuren, tinten en schakeringen. Waarom niet eens geprobeerd het beeld fris en vrolijk in te kleuren zonder zich te bekommeren om goed en kwaad?
Bouwman heeft dat, althans tot op zekere hoogte, geprobeerd. Dat is in het moeilijkste genre van de geschiedwetenschap - de biografie - een bewonderenswaardig streven. Hij volgde het spoor terug, om die uitdrukking van de moraliserende zwart-wit-denker en verzetsheld J.B. Charles maar eens te gebruiken. Dat voerde Bouwman naar het rechtzinnige, langgerekte dijkdorp Bleskensgraaf te midden van de voormalige veenmoerassen van de Alblasserwaard tijdens de jaren 1920 en 1930. Kon daar iets moois opbloeien? ‘Godsdienst hing zwaar onder de hanebalken,’ zegt Bouwman de dichter Gerrit Achterberg na. Willem Aantjes is er geboren en getogen en daarmee was hij ‘voor het leven gestempeld’. Daar blijft het jammer genoeg bij, want Bouwman wil nadrukkelijk niet weten van psychologie, waarvan hij geen verstand zegt te hebben. Dat moge zo zijn, maar je vraagt je toch af of de Alblasserwaard uitsluitend antirevolutionaire klonen van het standaardtype Aantjes heeft voortgebracht. Maarten Schakel was er toch ook nog? Aantjes was ook - zoals Bouwman aantoont - begaafd, ijdel, zelfingenomen, zeker en onzeker van zichzelf, verlegen en gedreven, berekenend en kortzichtig, moedig en bang, vroom en schijnheilig, bescheiden en belust op macht, idealistisch en pragmatisch. Hij was en is, kortom, een mens en als zodanig een vat vol tegenstrijdigheden. What made - and makes - him tick? Bouwman laat na te proberen daarover uitsluitsel te geven. Dat is jammer, juist gezien zijn onmiskenbaar groot vermogen de geschiedenis tot leven te brengen. Ik zou willen dat hij zich niet zou hebben beperkt tot beschrijving, hoe ongemeen boeiend die ook is.
| |
| |
Nieuwsblad van het Noorden, 6 november 1978
| |
| |
| |
Kameleon
Maar goed: daar vertrekt de jonge Aantjes naar het gereformeerde gymnasium in Rotterdam, speelplaats van het fortuinlijke kroost van de gegoede burgerij en middenstanders. Hij komt er als boerenpummel en ongaar buitenbeentje. De kameleon Aantjes past zich echter wonderwel aan. Hij gaat met vork en mes eten. Intussen blijft hij wat hij is; een eenzame held die koketteert met de verboden vrucht van het nationaal-socialisme. Een jeugdzonde, niet de moeite van het vermelden waard, zou je zeggen. In 1942 verlaat hij de school: ‘klaar voor het Koninkrijk der Hemelen, maar niet voor het Koninkrijk der Nederlanden’. Zal Aantjes overeenkomstig zijn bedoelingen theologie studeren? Het komt er niet van. Waarom niet is nooit helemaal opgehelderd. Zeker is dat het iets met de oorlog te maken had. Aantjes wordt voor een paar weken postbode. Dan gaat hij via de Arbeitseinsatz - het is 1943 - naar Duitsland. Gedwongen of niet? Helemaal vrijwillig was het niet. Mogelijk heeft hij zich opgeofferd voor anderen. Dat is zelfs niet onwaarschijnlijk. Hij heeft het er niet slecht. Heeft hij er zich goed of fout gedragen? Daarover zou een stroom van geruchten de ronde gaan doen. Waarschijnlijk heeft hij geprobeerd zich er zo goed mogelijk doorheen te slaan. Hij paste zich aan, zo lijkt het, zoals hij zijn hele leven lang heeft geprobeerd zich aan te passen. Een soepele koorddanser, trouw aan zichzelf en zijn idealen, geneigd tot goed doen, zich al dan niet bewust van het kwaad dat hij aanrichtte. Door zich te melden als potentieel kandidaat voor de Germaanse SS - een politieke, niet een militaire organisatie - probeerde hij terug te keren naar Nederland. Eenmaal in Nederland weigerde hij werkelijk toe te treden tot deze Germaanse SS. Heeft hij politietaken in een strafkamp verricht, fungeerde hij - al dan niet gedwongen - als handlanger van de bezetter? Was hij zelf gevangene?
Alweer: de berichten die daarover tijdens de jaren zestig in steeds wijdere kring rond zoemden, liepen uiteen. Vast staat dat hij niemand ooit kwaad heeft berokkend. Aantjes verdiende het recht van de twijfel. Zelf bleef hij zwijgen over die twee fatale letters: SS. Dat was aanvankelijk ook wel te begrijpen. Hij vreesde niet te mogen studeren - rechten, geen theologie - als dat bekend werd. Of die vrees terecht was, doet er eigenlijk niet zo veel toe: hij zweeg en bleef zwijgen, ook toen hij later had moeten spreken. Hij kwam als jurist terecht in de christelijke bouwwereld - geen omgeving waar fatsoen, zoals men inmiddels weet, de toon zet. Aantjes deed het goed. In 1959 kwam hij in de Tweede Kamer. Een slangenkuil, zoals hij al gauw heeft ervaren. Dat gold niet in de laatste plaats voor het zootje van de antirevolutionaire kamerfractie. Aantjes transformeerde zich haastig tot brilslang en bleef trouw aan zichzelf: geroepen tot dienen in naam van de Heer. Was dat schijnheilig? Nee, dat was het niet. Hij handelde politiek. Hij handelde bekwaam. Aantjes was van nature (of door God) voorbestemd een politiek dier te zijn. Dat was zijn lot en het zou tot in het absurde toe ook zijn noodlot zijn. Kon hij de onbestendigheid der tijden beheersen? Was die zijn schuld? Nee, natuurlijk niet. Daar nadert het midden van de jaren zestig. Feilloos, maar waarschijnlijk zonder het zelf te beseffen, voelt het politieke dier Aantjes de wind draaien. Het oude politieke bestel heeft afgedaan. Hij blijft zichzelf trouw en metamorfoseert voor de zoveelste keer.
| |
| |
Deze keer schaart de rechtsorthodoxe conservatief zich trouwhartig in de voorhoede van de progressief-linkse beweging die heilig gelooft in de maakbaarheid van de samenleving. De barmhartige moet en zal de wereld verbeteren. De bevlogen idealist spreekt weldra zijn Bergrede uit en de tranen schieten hem oprecht in de ogen. De achterblijvers, die het voor hun ogen zien gebeuren maar de almaar naar hogere posities stijgende man zo gauw niet kunnen volgen, krabben zich achter de oren. Wil die man van de vrede soms de NAVO uit? De BVD begint met het aanleggen van een dossier, maar Koningin Juliana is tevreden.
Vreemd genoeg bracht hij het nooit tot minister. Was er soms wat met die man aan de hand? Jazeker, het was een openbaar geheim dat er met zijn politieke verleden in de Tweede Wereldoorlog iets mis was gegaan. ‘Willem,’ zeiden zijn politieke vrienden, ‘je moest maar niet in de wind gaan staan.’ ‘Ik begrijp het,’ antwoordde Willem, ‘ik had me destijds beter niet voor politiediensten kunnen melden, al heb ik er niets kwaads mee gedaan.’
Bouwman verwijt vooral linkse journalisten, maar ook politici, dat ze destijds niet hebben doorgevraagd. Politiediensten? Dat kon toch zeker alleen ‘fout’ zijn. Ging dan bij niemand de bel rinkelen? Zo is verzuimd de bal in het open doel te trappen, constateert Bouwman verontwaardigd. Maar het doel was niet open. Keeper Aantjes schermde het bekwaam af door openlijk uit te komen voor zijn jeugdzonde. In zijn woordenboek ontbraken de lettertjes SS.
| |
Leedvermaak
Tussen de bedrijven door begaat Bouwman een tweede vergissing. Hij denkt dat de nieuwe geest in de jaren zestig en zeventig een eigenstandig maaksel van de linkse geesten in Nederland was, in het bijzonder van Den Uyl en zijn doldrieste makkers van Nieuw Links die er van droomden met hun harde confrontatiepolitiek de confessionele partijen om zeep te helpen. Ik denk echter dat het dieper zat. Nieuw Links, D66, Boerenpartij, PSP, DS'70, Radicalen, NMP, de Centrumdemocraten en al die andere partijen, splinters en splintertjes tot en met Leefbaar Nederland en Pim Fortuyn toe waren één pot nat. Hun voedingsbodem was de fundamentele frustratie en onvrede van het verlichte volk. Dat wilde zich bevrijden van ‘de’ oude politiek en zijn onwezenlijke regentencultuur. Anders moest het, hoe dan ook anders. Raakte daardoor niet ook het plechtanker van de oude politiek op drift? Slecht en slechter verging het de confessionele partijen. Ooit had Colijn als schipper naast God aan het roer gestaan. Nu zonk het schip. Anders moest het. Hoe? Door de confessionele rijen te sluiten.
Aantjes zou Aantjes niet zijn geweest als hij niet een van de belangrijkste voorvechters en grondleggers van het nieuwe CDA zou zijn geweest. Maar hij wist dat hij daarmee niet klaar was. Fractievoorzitter moest hij worden om het schip de nieuwe - progressieve - koers te laten varen. De vrome katholieken draaiden Aantjes een loer. Frans Andriessen heette de nieuwe, niet zo vooruitstrevende, fractievoorzitter. Uiteindelijk lukte het Aantjes toch de fractie voor te zitten. Zijn haan scheen koning te kraaien. Besefte hij hoe wankel zijn positie wel was? Zijn politieke vrienden lieten hem vallen zodra ze de kans kregen. Het land werd overspoeld door hun krokodillentranen.
Het geweten van Nederland, Loe de Jong, was op de televisie verschenen.
| |
| |
De verbijsterde natie zag hem in zijn drievoudige rol van aanklager, rechter en beul. Ik was destijds bestuurslid van het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Wij waren niet blij met Loe, maar we verzuimden daaruit consequenties te trekken. Wij twijfelden niet aan zijn gelijk. Dat hadden we wel moeten doen, want een later ingestelde commissie heeft aangetoond hoe slordig en onzorgvuldig hij te werk was gegaan. Aantjes meende dat de commissie hem had gerehabiliteerd en dat was tot op zekere hoogte ook wel het geval. Hij vroeg eerherstel. Hij heeft het dank zij zijn politieke vrienden - Van Agt, Lubbers - nooit werkelijk gekregen. Voorzitter van de inmiddels al weer opgeheven Kampraad is hij geworden: een bron van vreugde en leedvermaak voor degenen die vonden dat hij zijn verdiende loon had gekregen. Aantjes heeft nooit begrepen hoe dat kwam.
Spaak liep het ook in zijn persoonlijke leven. Na tweeënveertig jaar huwelijk scheidde hij van zijn vrouw. Zijn biograaf bewaart daarover discreet zwijgen. Hij komt niet verder dan te zeggen dat Aantjes zijn gezin verwaarloosde, omdat hij voorrang gaf aan het politieke bedrijf. Een rare verklaring, want zo lijkt Aantjes een platte, eendimensionale persoonlijkheid zonder notie van de volheid van het leven. Zou het werkelijk? Hij heeft zich hoe dan ook herpakt aan de hand van een nieuwe vriendin met wie hij inmiddels is getrouwd.
Wat zou een recensent nog meer kunnen zeggen? Dat het hem niet is gelukt zijn oordeel over het boek te ontkoppelen van zijn oordeel over de man waarover het gaat. Dat is niet best. Winst is wel dat hij in het vat vol tegenstrijdigheden Aantjes een mens van vlees en bloed heeft herkend.
Roelof Bouwman, De val van een Bergredenaar. Het politieke leven van Willem Aantjes (Amsterdam, Boom 2002)
|
|