| |
| |
| |
Voor een ingestorte brug
Biografie van Multatuli
Willem van den Berg
Zelden heeft een proefschrift zoveel pennen in de dag- en weekbladpers in beweging gebracht als Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker, waarop Dik van der Meulen in september 2002 in Leiden promoveerde. Die stortvloed aan beschouwingen valt volgens Willem van den Berg licht te verklaren. Na alle gedateerde, mislukte, lang aangekondigde, maar nimmer verschenen biografieën van de zo geroemde negentiende-eeuwse auteur ligt eindelijk een lezenswaardige biografie ter tafel.
| |
Media-hype
In de stroom aan recensies over Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker, een vuistdik boek van in totaal 912 pagina's, overheerste de waardering. De toon werd gezet door Brandt Corstius in NRC Handelsblad en Blokker in de Volkskrant, beiden critici die nog al eens zuinig uit de hoek kunnen komen. Brandt Corstius vond het boek weliswaar zowel te dik als te dun, maar hij had het wel in één ruk uitgelezen. Al zijn aanmerkingen ten spijt (te veel vraagtekens, soms te oubollig, op het eind te gedetailleerd) achtte hij het de beste Multatuli-biografie ooit, hoewel dat volgens hem ook weer niet alles zei, gezien de kwaliteit die voorgangers hadden geleverd. Blokker was vooral gecharmeerd van de aangename losheid van stijl en de heldere compositie van het boek in 26 hoofdstukken, onderbroken door een vijftal ‘tussenstanden’ en een ‘eindstand’. Hij prees voorts Van der Meulens zorgvuldigheid en omzichtigheid in het ingenieus lostornen van ‘Wahrheit und Dichtung’, al had ook Van der Meulen de vinger niet kunnen leggen op dat beslissende moment waarop Douwes Dekker achter Multatuli schuilging. Recensenten in andere landelijke en provinciale bladen sloten zich in hun waardering voor de biografie grotendeels bij dit tweetal aan. Roet in het eten gooiden eigenlijk alleen Atte Jongstra en Nop Maas. Jongstra's kritiek op het boek spatte al af van de titel van zijn bespreking in Vrij Nederland: ‘De overmoed van de boekhouder’. De ‘eindeloze slagen om de arm’ die Van der Meulen zich veroorloofde, wekten zijn irritatie. Die behoedzaamheid zou gaandeweg het boek zijn uitgegroeid tot een ‘zelfbeschadigende’ gewoonte. Sinds de Tweede Wereldoorlog, aldus een pesterige Jongstra, was Multatuli in handen gevallen van ‘literatuurhistorici, literaire boekhouders, “pluizers”,
kommaneukers’. Hun aandacht voor marginale feiten en cijfers zou ook het boek van Van der Meulen ontsieren. Waarom had de auteur geen eigen hypothese gelanceerd rond die veelbesproken ‘raadselachtigheid’ van Multatuli? Kortom: Van der Meulen schreef geen schrijversbiografie,
| |
| |
maar zette slechts Multatuli's leven op een rijtje.
Maas stoorde zich in het Leids dagblad aan de gehanteerde terminologie. Van der Meulen karakteriseerde zijn boek als een ‘schrijversbiografie’, maar gezien de nadere toelichting (‘wat is de invloed van Multatuli/Douwes Dekker op zijn geschriften met annex de vraag in hoeverre gebruikt Multatuli zijn leven als bron’) zou men eerder over een ‘biografische studie’ moeten spreken. Maas signaleerde ook bepaalde stukken, waarin de auteur zonder het werk daarin te betrekken het leven van Multatuli centraal stelt. Het boek kreeg daardoor weer meer het karakter van een biografie. Zijn conclusie is dan ook dat Van der Meulen te zeer op twee gedachten hinkt.
Al met al had Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker iets van een media-hype, nog verder aangezwengeld door de talrijke interviews die Van der Meulen, veelal zittend afgebeeld op de chaise longue van Multatuli, zich liet welgevallen.
| |
Voetangels en klemmen
Nu de drukte rond deze biografie wat is geluwd, past de vraag of de kwaliteit van het boek die uitgebreide en veelal positieve aandacht wettigt. Mijn antwoord is ja, al heb ik een aantal bedenkingen. De allergrootste verdienste is dat Van der Meulen, na zo vele halve biografieën, het hele leven van Multatuli in kaart heeft gebracht. Zijn biografie werd geen boek voor de Multatuli-pluizers waar Jongstra zo tegen gekant is. Van der Meulen wil een breder publiek bereiken, dat weliswaar het nodige van Multatuli gelezen heeft, maar geen zin of tijd heeft om de nog altijd wassende stroom aan secundaire literatuur rond Multatuli bij te houden. De bijna duizend bladzijden vormen dan ook een compendium van veel wat Multatuli zelf en anderen over hem geschreven hebben. Dat is geen geringe prestatie: wie in staat is uit de zesentwintig delen dundruk die het verzameld werk uitmaken en de duizenden artikelen en tientallen boeken die over Multatuli geschreven zijn, een zodanige keuze te maken dat er een samenhangend geheel ontstaat, moet goed thuis zijn in de Multatuliliteratuur. Hij moet ook weten te selecteren. Zo'n keuze is natuurlijk ook een standpuntbepaling van de biograaf.
Al vrij snel wordt het duidelijk dat Van der Meulen zich noch in het kamp van de multatulianen noch in dat van de antimultatulianen ophoudt. Hij houdt het rustig en laat zich bijvoorbeeld niet verleiden tot uitputtende beschrijvingen van Multatuli's omgang met vrouwen. Alleen zijn bewondering voor Multatuli's schrijverschap verleidt hem tot evaluatieve opmerkingen. Hij berijdt in zijn selectie wel eigen stokpaardjes. Multatuli's politieke opvattingen, zijn zwalken tussen de liberalen en de conservatieven, worden breed uitgemeten. En ook zijn godsdienstige ontwikkeling van doopsgezind tot atheïsme krijgt het volle pond. In dat verband weet hij ook enkele retouches aan te brengen op het bestaande beeld dankzij eigen onderzoek in het archief van de Amsterdamse doopsgezinde gemeente, zoals hij ook elders door eigen naspeuringen meer duidelijkheid weet te verschaffen.
Een ander sterk punt vormt de leesbaarheid die zelden in proefschriften valt aan te treffen. Van der Meulen schrijft, zoals Blokker al opmerkte, met een losheid van toon, die dit omvangrijke boek zeer toegankelijk maakt. Die toegankelijkheid wordt versterkt door een hechte structuur en een overzichtelijke compositie.
| |
| |
Leven en werk vormen in deze biografie de hoofdmoot, maar Van der Meulen weet daar op een gelukkige wijze een contextueel kader aan te geven. Hij geeft Multatuli letterlijk de ruimte door niet alleen als het zo uitkomt de politieke, economische en maatschappelijke situatie te schetsen, waarbinnen zijn leven zich voltrekt, maar ook door tijdgenoten het woord te geven als Multatuli er zelf het zwijgen toe doet. Wanneer bijvoorbeeld Douwes Dekker voet aan de grond zet in Batavia, wordt uit reisverslagen van anderen duidelijk wat de beginnende ambtenaar gezien moet hebben. Dergelijke sfeertekeningen duiken geregeld op wanneer de steeds verkassende Dekker in Indië of Europa weer eens ergens neerstrijkt, en openen op suggestieve wijze de ogen van de lezer voor wat Dekker gezien moet hebben.
In de inleiding legt Van der Meulen omstandig zijn kaarten op tafel en maakt hij het zich niet gemakkelijk: geen biografie tout court, maar een waarin leven en werk op elkaar betrokken zijn, een zogenaamde schrijversbiografie. Het centrale probleem van zijn boek is ‘de invloed van het leven van Multatuli/Douwes Dekker op zijn geschriften’, waarbij onder ‘leven’ ook het schrijven zelf en voorts de maatschappelijke veranderingen moeten worden betrokken. Daar blijft het niet bij. Van der Meulen wil ook nagaan in hoeverre Multatuli zijn eigen leven als bron voor zijn werk gebruikte en hoe dan vervolgens dat werk gegevens kan leveren voor de levensbeschrijving. Juist omdat er in de loop der tijd zoveel materiaal verloren is gegaan, zegt hij dapper, mag de biograaf zich niet veroorloven het weinige dat er is, ongebruikt te laten liggen. Vandaar dat hij bijvoorbeeld de geschiedenis van Woutertje Pieterse wil gebruiken om wat hij noemt ‘de stemming in en rond het ouderlijk huis van Eduard Douwes Dekker en over het Amsterdam van zijn schooltijd’ nader te komen.
Het is een werkwijze vol voetangels en klemmen, zoals hij zelf maar al te goed beseft. Het dient gezegd dat hij in het leggen van de relatie werk-leven met grote omzichtigheid te werk gaat. De vraag is in hoeverre hij dit plan van onderzoek in de ruim zevenhonderd bladzijden tekst die volgen, ook uitvoert. Hij doet dat even trefzeker als voorzichtig, wanneer hij, met vele slagen om de arm, de geschiedenis van Woutertje Pieterse relateert aan de jeugdjaren van Dekker en ook, wanneer hij de romanfiguur Max Havelaar in verband brengt met de schrijver Multatuli.
Maar een uitsluitende schrijversbiografie is het boek niet geworden. Daarvoor staan er te veel stukken in, waar leven en werk niet op elkaar worden betrokken. Van der Meulen erkent dat gedeeltelijk zelf, wanneer hij in de vijfde tussenstand opmerkt dat in 1877 zijn studie ‘ten einde [zou] moeten zijn’. Niettemin volgt er nog een uitvoerig hoofdstuk, waarin het sterven, de crematie en de reacties op Multatuli's dood aan de orde komen.
| |
Psychologische duiding
In het leggen van de relaties tussen werk en leven hanteert Van der Meulen herhaaldelijk de term ‘invloed’. Een problematisch begrip, zeker in het geval van Multatuli, een man met zo'n gecompliceerd karakter, wiens persoonlijk ‘ik’ steeds meer gevoed leek te worden door zijn schrijvend ‘ik’. In zo'n geval lijkt enige psychologische duiding onvermijdelijk, maar Van der Meulen wil daar, jammer genoeg, niet aan. Hij
| |
| |
volstaat keer op keer met het vermelden van Multatuli's zelfkarakterisering ‘een vat vol tegenstrijdigheden’, maar aan vorm en inhoud van dat vat waagt hij zich niet. Ik kan zijn huiver wel begrijpen. Er zijn sinds Swart Abrahamsz' Eduard Douwes Dekker (Multatuli), een ziektegeschiedenis, die Multatuli vastprikte op een neurasthenisch gestel, herhaaldelijk minder geslaagde pogingen gedaan de schrijver psychologisch te verklaren. Niettemin mag men van een biograaf die de complexe verhouding van leven en werk thematiseert, verwachten dat hij voor enige psychologische duiding niet terugschrikt. Van der Meulen waagt er zich principieel niet aan en daarmee krijgt zijn schrijversbiografie een zekere vlakheid, ingeslopen kwalificaties als ‘excentriek karakter’, de ‘zenuwachtige Multatuli’ en formuleringen als ‘veelzeggend voor zijn karakter’ ten spijt.
Biografieën laten zich gewoonlijk door de chronologie leiden. Ook Van der Meulen houdt zich aan die regel, maar vanwege de nauwe koppeling van leven aan werk kan er niet altijd sprake zijn van synchronie. Zo introduceert hij vrij vroeg in zijn boek de geschiedenis van Wouter om witte plekken uit Dekkers jeugd in te vullen, en later de Max Havelaar om meer zicht te krijgen op de eerdere Indische jaren. Het kan moeilijk anders, maar dat stoeien met chronologie bevordert de overzichtelijkheid niet.
Wie anno 2002 een levensbeschrijving van Multatuli geeft, moet zich door een rijstebrij van primaire en secundaire literatuur eten. In zijn selectie gaat Van der Meulen marginalia en trivialia vakkundig uit de weg, al is hij niet vies van hier en daar een smeuïge anekdote. Als het ‘brandende kwesties’ betreft die al meer dan een eeuw Multatuli-vorsers verdeeld
Multatuli, 1875
houden, laat hij beide partijen ruimschoots aan het woord en kiest dan soms partij. Hij had dat, wat mij betreft, vaker moeten doen. Hij is mij vaak al te voorzichtig. Typerend vind ik wat hij opmerkt over het kastekort in Natal. Eerst vermeldt hij het oordeel van hen die Dekker van fraude vrij pleitten, dan van degenen die hem er van betichtten. Hij eindigt met ‘Een derde groep koos de verstandigste weg en onthield zich van een oordeel’, waaronder de biograaf. Van der Meulen maakt genoegzaam duidelijk dat, alle overstelpende documentatie ten spijt, er veel vragen over blijven. Naar mijn smaak cultiveert hij die voorzichtigheid te zeer. Niet het uitroepteken, maar het vraagteken abondeert in deze biografie. Men zou wensen dat hij zich meer aan provocatieve uitspraken had gewaagd, al was het
| |
| |
alleen maar om toekomstige Multatuli-onderzoekers beweringen in handen te geven om zich tegen af te zetten.
| |
Reddingsacties
Al met al is het boek een volle biografie geworden, waarin ook Multatuli's familie, zijn vrienden, al dan niet gevallen vrouwen, schuldeisers, tegenstanders, aanbidders en uitgevers en ook de locaties, waar hij zich kortere of langere tijd ophield, figureren. Een personenregister en een topografisch register brengen, voor wie het wellicht gaat duizelen, uitkomst.
Alle overvloed ten spijt, vond ik de informatie over Multatuli's lectuur en de mogelijke invloed daarvan op persoon en/of werk aan de magere kant. Zeker, Van der Meulen noemt Rousseau en De Lamartine, zegt dat Lafontaine de auteur is geweest die de meeste invloed heeft uitgeoefend op Multatuli's gemoed; vermeldt dat hij zich graag spiegelde aan de hoofdpersoon van Eugène Sue's roman Les mystères de Paris, maar daar blijft het zo'n beetje bij. De betekenis van met name Sue had meer geaccentueerd mogen worden. De hoofdpersoon van deze enigszins larmoyante roman is Rodolphe von Gerolstein, een prins incognito, puissant rijk en omschreven als een man van een ‘zonderling karakter, driftig en vastberaden.’ Rodolphe, behept met een ‘ridderlijke overdrijving tegenover alles wat hij als rechtvaardig beschouwt en wat de plicht vereist’, biedt meer dan alleen de helpende hand aan mooie vrouwen in de goot. Begrijpelijk dat Dekker hem taxeert als zijn alter ego. Aan Tine laat hij in december 1845 weten dat hij zo graag de Rodolphe, ‘die overal doet wat regt is (of wat hem zoo toeschijnt)’ zou willen spelen. Tine's terloopse opmerking dat hij wel iets van die Rodolphe heeft, wordt gretig door hem opgepakt. Aan Kruseman laat hij weten dat hij in Holland niet alleen haring wil eten, maar ook ‘De Rodolphe uithangen’. En dat heeft hij gedaan in zijn talrijke reddingsacties van vrouwen in nood, met dit verschil dat hij de financiële middelen miste, waarover zijn alter ego in zo ruime mate beschikte.
Van der Meulen heeft de neiging nogal badinerend te doen over de Nederlandse samenleving en de daar geproduceerde literatuur in contrast met de flamboyante verschijning van Multatuli na zijn Indische jaren. Daarmee sluit hij aan bij een toch wel achterhaalde beeldvorming. Eén staaltje: ‘Tot in de braafste Hollandse stadjes werden de ramen door de plotselinge windvlaag (bedoeld is de revolutie van 1848, wb) opengerukt, woeien de zware overgordijnen uiteen en keken de deelnemers aan leeskransjes en naaiavonden met knipperende ogen naar het felle schijnsel van de liberale revolutie.’ Te neerbuigend spreekt hij ook over de almanakkenpoëzie. Het mag zo zijn dat in de tweede helft van de negentiende eeuw de almanakken langzamerhand afgleden naar grote soeperigheid, om met Multatuli te spreken, maar zeker tot in de jaren veertig werden ze door onder anderen Potgieter en Bakhuizen van den Brink zeer ernstig genomen en beschouwd als graadmeters van de actuele literatuur. Ieder zich respecterend auteur wilde wel in de vooraanstaande almanakken staan en niet alleen met poëzie, maar ook met prozaschetsen. Als Van der Meulen opmerkt dat Multatuli zich trachtte te ontworstelen aan ‘het negentiende-eeuwse keurslijf van terughoudendheid en kruideniersfatsoen’, dan doet hij schrijvers als Bilderdijk, Geel en de Schoolmeester, om er slechts enkelen
| |
| |
te noemen, onrecht.
De voorzichtigheid die Van der Meulen in acht neemt als het om Multatuli zelf gaat, maakt plaats voor een zorgeloosheid als het er op aan komt hem of zijn werk literair-historisch te duiden. De etiketten ‘romantisch’ en ‘verlicht’ laat hij herhaaldelijk aan stuivertje wisselen. Ik geef een paar voorbeelden. Op pagina 196 heet Holm een ‘typisch derivaat van de Romantiek’; Multatuli zelf is een bladzijde verder een ‘vertegenwoordiger bij uitstek van een romantische cultuur van duelleerzucht en morele lichtgeraaktheid’, maar op pagina 323 is hij weer een ‘product van westers verlichtingsdenken’. Op pagina 453 heet hij ‘erfgenaam van het achttiende-eeuwse verlichtingsdenken’, op pagina 459 wordt beweerd dat de Ideeën het stempel dragen van het ‘achttiende-eeuwse verlichtingsdenken’, maar op pagina 479 wordt van een uitweiding in een brief aan Mimi gezegd dat die geheel past in de literatuur van de negentiende-eeuwse Romantiek.
Bij een ‘vat vol tegenstrijdigheden’ kan men veel verwachten, maar dit klakkeloos opereren met semantisch gedevalueerde termen zorgt voor weinig helderheid.
| |
Dekker en Multatuli
Van der Meulen is er veel aan gelegen het moment te bepalen waarop Dekker Multatuli werd, achter de schaduw van de ambtenaar de schrijver naar voren trad of, zoals hij het formuleert, de ‘nauwelijks benoembare combinatie van, laten we zeggen, welsprekendheid, gedrevenheid, humor, verontwaardiging, pathetiek, romantiek, zelfbeklag, “schrijven in tussenzinnen” niet te vergeten’ zichtbaar werd. In zijn taxatie is dat alles al vroeg aanwijsbaar, maar de ware schrijver openbaart zich volgens hem toch pas eerst in de Max Havelaar. Dat houdt in dat hij de betekenis van de brieven aan Tine, weliswaar door hem als ‘letteroefeningen’ bestempeld, en met name de fameuze brief aan Kruseman uit 1851, voor sommigen een schrijversmanifest bij uitstek, afzwakt. Zijn argumentatie, veelal in vragende vorm gegoten, vind ik niet sterk. Hoe zou het geweest zijn wanneer de aan Kruseman meegezonden brief van tweeëndertig kantjes aan zijn broer Jan, die hem veel nader stond dan Kruseman, bewaard was gebleven, vraagt hij zich af. Dat lijkt me een niet ter zake doende vraag. Dekker benaderde Kruseman niet zomaar, maar als zijn mogelijke uitgever. Met de potpourri aan oude en recente teksten, bijeengehouden door praat op heterdaad, wil Multatuli indruk maken en laten zien wat hij als schrijver vermag. Hij loopt in dit fascinerende, rapsodische epistel over van schrijversambitie. Het is de sollicitatiebrief van een schrijver die klaar is met zijn vingeroefeningen en zijn uitgever wil imponeren. Het is ook een cri de coeur van iemand die ‘zwanger van denkbeelden’ is. Kruseman was van deze vierenveertig kantjes tellende brief niet ondersteboven, meent Van der Meulen, want hij schreef niet terug. Het ligt eerder voor de hand aan te nemen dat Kruseman er zo van ondersteboven was, dat hem zwijgen wijselijk leek. Even onbewezen acht ik de opmerking dat Kruseman niet in staat was de ‘literaire
kracht van de brief te zien’ en later de observatie, dat de uitgever niet kwalijk genomen mag worden dat Multatuli tot iets meer in staat was dan het gemiddelde almanakproza. In de volgende ‘Tussenstand’ distantieert Van der Meulen zich nog verder van de brief aan Kruseman. Het speuren naar ‘vooruitwijzingen’ van Multatuli's
| |
| |
schrijverschap doet hij af als een ‘twijfelachtige bezigheid’. Stel dat deze brief nu eens niet bewaard was, poneert hij. Dat is geen argument. De brief is er, want Kruseman heeft hem niet verscheurd, maar zorgvuldig bewaard en mag dan ook een rol spelen in het nagaan van de ontwikkeling van Multatuli's schrijverschap. Van der Meulen is volgens mij te zeer uit op het ontdekken van de cesuur die de overgang van Dekker naar Multatuli markeert. Het is zinniger om het volwaardig schrijverschap van Multatuli niet zo nadrukkelijk aan de Max Havelaar te koppelen, maar de verlovingsbrieven aan Tine en vooral de brief aan Kruseman te beschouwen als vroege erupties van dat schrijverschap.
Van der Meulen maakt terecht veel werk van de berooide staat waarin Multatuli vrijwel permanent verkeerde: voortdurend in geldnood, met schuldeisers die hem op de hielen zitten, zijn ergernis over de veelal mislukte pogingen om hem een dragelijk inkomen te verschaffen. Wat ik in dat verband mis, is een globale raming over de inkomsten die Multatuli aan zijn viertal lezingencycli overhield. Dat moet al met al toch een fors bedrag zijn geweest. Het is bekend dat J.J. Cremer, een van de meest succesvolle lezingenhouders, per jaar wel vierduizend gulden opstreek. Verging het Multatuli beter of slechter?
Van der Meulen besteedt ook aandacht aan de contemporaine receptie van het werk van Multatuli. Daar vindt men ook de anekdote van de scholier voor wie het lezen van de Max Havelaar gelijk stond aan ‘het genot van 1 K.G. droog roggebrood van 10 weken oud, zonder drinken binnen een half uur op te eten’. Dat herinnert mij aan een gesprek met de moeder van een andere scholier, Willem Alexander geheten, die mij eerlijk toevertrouwde dat haar zoon ook niet door de Max Havelaar heen kon komen...
Van der Meulen werkt in zijn biografie begrijpelijkerwijze toe naar de hoogtepunten van Multatuli's oeuvre: de Max Havelaar, de Minnebrieven en de bundels Ideeën. Als die de revue hebben gepasseerd, valt naar mijn smaak zijn verslaggeving een beetje terug en krijgt ze iets obligaats. Het valt ook niet mee om steeds weer het patroon van herhalingen te moeten beschrijven: wel geld, geen geld, ruzies met vrijwel iedereen, schrijfdrang en schrijfblokkade. Het laatste deel van deze biografie oogt dan ook wat mat, ook al kom je als lezer nog maar betrekkelijk weinig vraagtekens van de auteur tegen.
Brandt Corstius schreef dat hij geen feitelijke fouten had kunnen ontdekken. Schoolmeester als ik ben, kwam ik er, en dat is op een boek van bijna duizend bladzijden vrijwel te verwaarlozen, slechts twee tegen: op pagina 504 staat dat Van der Palm ‘in 1863 het halve-eeuwfeest van de Nederlandse bevrijding had bezongen’. Dat moet natuurlijk 1813 zijn. En op pagina 593 noemt hij Funke de ‘ideale adressant’ in plaats van de ‘ideale adressaat’.
In zijn inleiding verwijst Van der Meulen naar de befaamde biograaf Richard Holmes die in 1964 Robert Louis Stevenson nareisde en stokte voor de restanten van een oude brug, waarover Stevenson de rivier was overgestoken. Holmes' besef dat je zulke bruggen niet meer kan oversteken, ‘net zo min als iemand nog letterlijk in het verleden kan stappen’ spreekt Van der Meulen aan: ‘Een biograaf is een historicus en staat - in tegenstelling tot de literatuurschrijver - altijd voor een ingestorte brug’. Ter afronding wil ik dat beeld nog even vasthouden als slottypering van zijn eigen Multatuli-biografie.
| |
| |
Hij heeft, voorzichtig springend van de ene overwoekerende stomp op de andere, soms uitglijdend en dan weer met vaste voet aan de grond, gesteund door eerdere biografen en de buitenissige Multatuli zelf, toch maar de overtocht gewaagd. Hij zal de eerste zijn om toe te geven dat hij de overkant niet heeft bereikt, maar hij is niet in het water gevallen en kwam verder dan eerdere waaghalzen.
Dik van der Meulen, Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker (Nijmegen, SUN 2002)
|
|