noemd? Geert komt van Gerardus’): anekdotes die telkens worden rechtgezet door Schafthuizen. Maar de Reve die eigenzinnig en geestig geschreven heeft over Liefde & Dood, die houdt van het volk en niet van geleerden, zich heeft afgezet tegen het communisme en socialisme van zijn jeugd, zich gewend heeft tot de mystiek van het katholieke geloof - die Reve is allerminst verdwenen. Een voorbeeld: ‘De Avonden is een heel belangrijk boek. Al die ellende, ik hoefde alleen maar in mijn eigen familie te kijken. Mijn vader was slecht, mijn moeder stierf van verdriet. En dan die nare broer van me met zijn nare lucht. Een Karelslucht. Hij scheurde alles wat ik schreef stuk. Maar ik laat het rusten en bovendien is hij dood. Als ik de tijd heb, wil ik wel voor hem bidden, maar ik heb de tijd niet.’
Het wordt weliswaar steeds moeilijker om Reve op zijn woord te geloven, maar een biograaf zal al zijn uitspraken door middel van andere bronnen op hun waarheidsgehalte moeten natrekken. Het waren en zijn ‘revelaties’, de titel van een bundel gesprekken die Tom Rooduijn met Reve voerde tussen 1975 en 2000 en die bij wijze van alternatief een biografie vormen. Aan de bundel heeft Rooduijn de voorbereidingen van Ze willen dat ik schrijf toegevoegd, en drie nooit eerder gepubliceerde correspondenties: citaten uit brieven die Reve richtte tot mevrouw V., de moeder van Truusje V., de ex-verloofde van Wim Schumacher, Wimie, met wie Reve van 1957 tot 1962 was ‘getrouwd’ in een tijd waarin het homohuwelijk nog niet officieel bestond; brieven aan zijn zoon R., die na naspeuring van Rooduijn Robert B. blijkt te zijn en op wie Reve in 1966, toen hij met Teigetje (Willem Bruno van Albada) in Greonterp woonde, koortsachtig verliefd was, en citaten uit brieven aan Willem L., de ‘Mededogenloze Jongen’, die hij in 1968 op een Nijmeegs studentenkamp had ontmoet. Het geheel wordt afgesloten met een beknopte biografie, waarin de feiten van zijn leven onder elkaar worden gezet. Dat is geen overbodige luxe, want de lezer van Revelaties raakt wel eens het chronologische spoor bijster in de wirwar van relaties en woonplaatsen die in de gesprekken worden genoemd. Het is verwarrend dat Rooduijn tussendoor vanuit het heden op een ontmoeting lijkt terug te blikken, waardoor je niet altijd weet wie Rooduijn becommentarieert: de gesprekspartner van Reve of de schrijver van dit boek. Ook is het jammer dat de correspondenties niet integraal zijn opgenomen, maar in de vorm van citaten, ingebed tussen toelichtingen van de nog in leven zijnde geadresseerden en parafrases van Rooduijn. Ik had de brieven liever zonder selectie van anderen gelezen, wat bijvoorbeeld wel had gekund in de vorm van een geannoteerde
brieveneditie.
Revelaties laat indirect zien hoe het geheugen van Reve steeds fantasierijker wordt, hoewel de teneur van zijn verhalen onveranderd blijft. Rooduijn verwoordt dat mooi: ‘Het was alsof Gerards “Grote Bouwmeester” de schakelaar plotseling van stand vijf naar stand drie had gezet. De hoeveelheid witte plekken in zijn geheugen was in korte tijd verveelvoudigd. De verhalen die ik kende, werden in een gebrekkige variant herhaald. De grilligheid van zijn gedachten leidde soms tot rake, soms tot bizarre observaties, die hij door een terugval in woordenschat elementair formuleerde. Er kwamen nieuwe verhalen, mengsels van waarheid en verdichting. Het leek of in zijn geest de fantasie de beslissende slag had gewonnen.’