| |
| |
| |
Lezen en leren
Twee Soekarno-biografieën
Lambert J. Giebels
Van één figuur, beweerde Lambert Giebels in een vorig nummer van Biografie Bulletin, zijn tientallen biografieën te schrijven. Ook betoogde hij dat alle biografieën over een en dezelfde persoon altijd van elkaar zullen verschillen. Aan de hand van twee Soekarno-biografieën laat hij zien welke verschillen hij op het oog heeft.
Een historische figuur over wie tientallen biografieën geschreven zijn is Soekarno, zij het dat zijn talrijke Indonesische levensbeschrijvingen veelal het karakter hebben van hagiografieën. Ik wil in dit artikel twee Soekarno-biografieën met elkaar vergelijken. De ene is mijn biografie Soekarno: Nederlandsch onderdaan, 1901-1950, die in 1999 bij Bert Bakker verschenen is en waarvan in 2001 een Indonesische vertaling is uitgegeven door Gramedia. De andere is Soekarno: Founding Father of Indonesia, 1901-1945 van Bob Hering, die op 28 oktober 2002 is gepresenteerd door het kitlv in Leiden. Vergelijking van deze twee biografieën laat zien dat elk tot een ander genre behoort en ook dat ze geen doublure vormen, doch tezamen de lezer een completer beeld van Soekarno bieden. Deze of gene zal wellicht opmerken dat als de twee biografieën complementair zijn de auteurs beter samen één biografie hadden kunnen schrijven. Dat was, op voorstel van Hering, aanvankelijk ook inderdaad het plan. De gedachte was dat we, de een geschiedschrijver, de ander geschiedvorser, elkaar zouden kunnen aanvullen. Zo werkt het echter niet, althans niet bij ons. Weldra bleek dat we elkaar niet aanvulden, maar in de weg zaten. Ieder is zijn eigen weg gegaan. Achteraf blijkt dit alleen maar winst. Ik heb het levensverhaal van Soekarno geschreven, en Bob Hering heeft een indrukwekkende bronnenstudie van Soekarno en zijn tijd bezorgd.
| |
Naslagwerk
Zowel Hering als ik hebben de pretentie een ‘wetenschappelijk verantwoorde biografie’ te hebben geschreven. Met wetenschappelijk verantwoord bedoel ik dat we onze biografieën hebben gebaseerd op literatuurstudie, archiefonderzoek en oral history, en dat we de gegevens die we in deze bronnen vonden zoveel mogelijk hebben geverifieerd. Wat dat ‘zoveel mogelijk’ betreft had Hering een duidelijke voorsprong op mij. Doordat hij Indonesisch, Soendanees en ook enigermate Javaans beheerst, kon hij bronnen in die talen raadplegen, die voor mij voorzover ze niet waren vertaald, ontoegankelijk waren. Hering was begin jaren zeventig met zijn bronnenstudie begonnen in Australië, toen hij daar aan de Cook universiteit in North Queensland directeur was van het Centre of Southeast
| |
| |
Studies en hoofdredacteur van het tijdschrift Kabar Seberang. In Australië heeft Hering over Soekarno en over het Indonesische nationalisme talrijke bronnenstudies gepubliceerd, die de grondslag vormen van zijn Soekarno-biografie. Hij begon te schrijven toen hij zich na zijn pensionering begin jaren negentig in Stein in Zuid-Limburg had gevestigd.
Met wetenschappelijk verantwoord bedoel ik ook dat we beiden Soekarno in de historische context van zijn tijd hebben geplaatst. Is dit voor een biografie van een politicus sowieso een vereiste, voor Soekarno geldt deze eis in het bijzonder. In mijn voorwoord heb ik het aldus geformuleerd: wie een biografie van Soekarno schrijft moet een dubbelbiografie schrijven, want het levensverhaal van Soekarno is tegelijk het verhaal van ontstaan en opkomst van Indonesië - een notie die bij Hering is terug te vinden in de titel van zijn biografie.
Hoewel we beiden, zoals de meeste biografen plegen te doen, de chronologie van Soekarno's leven volgen, schuilt in ons beider aanpak van de dubbelbiografie een wezenlijk verschil. Ik ben van Soekarno uitgegaan, Hering heeft de historische context vooropgesteld. Ik heb mij geconcentreerd op algemene verschijnselen van die context. Zo heb ik in mijn boek de partijenproliferatie beschreven die de nationalistische beweging, waaruit Soekarno is voortgekomen, kenmerkte (en die Indonesië nog steeds kenmerkt), de verzuiling die traditioneel is voor de Javaanse samenleving, en het oratorische geweld van Soekarno in woord en geschrift waarmee hij de nationalistische beweging in non-coöperatieve richting stuwde. Hering signaleert deze verschijnselen niet alleen, maar analyseert ze ook grondig. Hij beschrijft gedetailleerd alle groepen, bladen en personen die de partijenproliferatie heeft opgeleverd; hij gaat op zoek naar het historische fundament van de aliran (zuilen) waaruit de Javaanse cultuur is opgebouwd en hij geeft vrijwel alle redes en geschriften van Soekarno weer. Het resultaat is dat Herings biografie, veel meer dan de mijne, een naslagwerk is geworden. Bij de lange uitwijdingen over de historische context verdwijnt de antagonist van zijn boek echter dikwijls uit beeld. Het gevolg is dat Soekarno als persoon bij hem minder dan bij mij tot leven komt, zoals recensenten, onze biografieën vergelijkend, hebben opgemerkt.
| |
Anekdote
Dat Soekarno bij Hering niet tot leven wil komen, is ook het gevolg van enkele beperkingen die hij zich heeft opgelegd. Omdat een voorwoord, inleiding of nawoord in zijn boek ontbreekt, blijft ongewis wat zijn intenties zijn geweest. Mijn indruk is dat Hering zich heeft willen beperken tot een politieke biografie. Hij wijdt daarom bijvoorbeeld geen woord aan Soekarno als architect en schilder. Ik heb daaraan wel aandacht besteed, omdat Soekarno's architectonische kwaliteiten en die van amateur-schilder de veelzijdigheid van de man illustreren, maar ook omdat Soekarno, eenmaal president, zich intensief bemoeide met de architectuur en stedenbouw in zijn land, en een uitgebreide schilderijenverzameling opbouwde - over de overdracht daarvan aan de staat onderhandelt momentaan de huidige president, Soekarno's dochter Megawati, namens de familie met de Indonesische regering, met haar zelf dus. In Herings opvatting van een politieke biografie past waarschijnlijk ook de angstvalligheid waarmee hij de anek- | |
| |
dote mijdt, terwijl hij gezien de indrukwekkende lijst van interviews, waaronder met Soekarno zelf, bijna zijn hele familie en verscheidene intimi, menige anekdote over bung Karno moet hebben gehoord. Het is waar, de anekdote is als historisch feit vaak speculatief. Ik gebruik hem niettemin graag. Ik voel mij wat dat betreft verwant met de Engelse historicus A.J.P. Taylor, van wie H.L. Wesseling in Onder historici opmerkt: ‘Bij Taylor was het altijd zo dat, als hij de keus had het accuraat maar saai te zeggen of minder accuraat maar leuk, hij voor het laatste koos.’ De anekdote geeft soms een goed beeld van de kant van de politicus. Ik heb dan ook menige anekdote die ik opving opgetekend, vooral over bung Karno's soms wat puberale seksuele fantasieën - zo verklapte hij aan zijn ‘autobiografe’ Cindy Adams dat hij als puber fantaseerde over ‘overwhelming white
girls and making them want me’. De vele anekdotes die van bung Karno zijn overgeleverd weerspiegelen het beeld dat de omgeving had van de Big Bad Bung, zoals Cindy Adams haar held graag noemde. Deze beeldvorming is een voorafspiegeling van de latere president die met zijn seksuele obsessies zijn prestige ondermijnde in het buitenland - waar bijvoorbeeld een Duits boulevardblad de vernietigende kenschets van Soekarno gaf: ‘Bordellschreck aller Kontinenten, der nebenbei President ist.’
Men zal dit soort observaties bij Hering tevergeefs zoeken. Hij registreert zonder te oordelen, maar is daarbij wat selectief; observaties die het beeld van zijn held aantasten negeert hij. Dat neemt niet weg dat onze biografieën een zelfde bewondering aan de dag leggen voor de gedreven nationalistische leider zonder wie de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring
Soekarno met vrouw en kind
op 17 augustus 1945 niet denkbaar was geweest. Divergentie in onze waardering van Soekarno zal waarschijnlijk pas blijken wanneer Hering Soekarno's presidentschap ter hand neemt, zoals ik in mijn tweede deel heb gedaan.
| |
Vernisje
Een wezenlijk verschil tussen Hering en mij is onze karakterisering van het verschijnsel Soekarno. In mijn voorwoord heb ik Soekarno ‘een halve Nederlander’ genoemd. Ik bedoel daarmee dat hij door zijn grondige Nederlandse opleiding (op de lagere school, op de hbs en aan de th van Bandoeng) Nederlands, dat wil zeggen westers, was gaan denken - waarmee hij overigens ook zo'n geduchte tegenstander werd van het koloniale bewind. Ik leid Soekarno's westerse denken af uit zijn redevoeringen en geschriften. Een spre- | |
| |
kende illustratie daarvan is de befaamde verdedigingsrede voor de Landraad van Bandoeng op 1 december 1930: ‘Indonesië klaagt aan!’ De rede is geheel op ideeën van westerse denkers en schrijvers gebaseerd, en doorspekt met (maar niet gebaseerd op) beelden van de wajang. Soekarno's jongste zoon Guruh bevestigde mijn indruk van Soekarno. Hij vertelde dat de wijze waarop zijn vader in intieme kring sprak en zich gedroeg westers was; hij wees mij erop dat de metaforen uit de Ramajana en Mahabharata, die de orator graag in zijn redevoeringen gebruikte, louter waren bestemd om toehoorders te manipuleren, zoals Guruh het omschreef.
Hering ziet Soekarno, zoals ook E. Locher-Scholten in haar recensie van Herings biografie in NRC Handelsblad constateert, als de Javaan en moslim bij wie de Nederlandse opleiding slechts een westers vernisje heeft achtergelaten. Deze heel andere benadering dan de mijne is niet onbegrijpelijk. Hering, geboren op een suikerplantage in Pasoendan in West-Java, sprak Soendanees voordat hij Nederlands leerde en voelt een verwantschap met de Javaan die ik als Nederlander ten enenmale mis. Ondanks het feit dat zijn Indomilieu het Indonesisch nationalisme en Soekarno als een bedreiging van haar bestaan zag, identificeerde Hering zich van jongs af aan met dat nationalisme. Een van de vooroorlogse leiders Husrin Thamrin, een nationalist, was een huisvriend van zijn grootvader. Ook raakte hij al vroeg door Soekarno gefascineerd. Hering ontmoette hem voor het eerst toen hij als KNIL-officier de bij de Tweede Politionele Actie gevangengenomen president begeleidde naar het vliegveld in Djokjakarta, waar hij op een vliegtuig werd gezet naar zijn verbanningsoord op Sumatra. Na de soevereiniteitsoverdracht is Hering verbonden geweest aan de Militaire Missie, die tot 1953 in Indonesië achterbleef. In die tijd moet het idee zijn ontstaan om een biografie te schrijven van Soekarno, die hij ter wille daarvan, blijkens een bijlage in zijn boek, toen al heeft geïnterviewd. Hering heeft weliswaar niet gekozen voor het Indonesische staatsburgerschap, maar zijn identificatie met Indonesië en zijn fascinatie voor Soekarno heeft hij steeds behouden. Herings Soekarno-biografie is in feite de eerste wetenschappelijke biografie die vanuit Indonesisch standpunt is geschreven. Vooral daarom noem ik zijn biografie en de mijne complementair.
Het verschil in ons beider landsaard is van invloed geweest op aandachtsvelden in onze biografieën. Als Nederlands auteur was ik nieuwsgierig naar gebeurtenissen en ontwikkelingen die Soekarno's carrière in het Nederlandse en Nederland-Indische kamp hebben begeleid, terwijl Hering, schrijvend vanuit een Indonesische optiek, gebeurtenissen en ontwikkelingen aan die zijde uitvoeriger belicht. Een voorbeeld is de muiterij op de Zeven Provinciën in februari 1933. Ik heb aan deze tragikomedie, die voordat hij gewelddadig werd beëindigd, een weeklang voortduurde, enkele pagina's gewijd, omdat de Nederlands-Indische overreactie een spanning creëerde die bijdroeg tot het besluit van gouverneur-generaal B.C. de Jonge om de non-ko leider Soekarno, die hij als een gevaarlijke agitator beschouwde, te verbannen. Bij Hering is de muiterij niet meer dan, letterlijk, een voetnoot. Een ander voorbeeld is de rede van koningin Wilhelmina van december 1942 in Londen, waarin vage beloftes werden geformuleerd voor enige autonomie van de overzeese
| |
| |
gebiedsdelen na de oorlog. Ik heb ontstaan en inhoud van de rede en de reactie erop, mede uit bezet Nederland, besproken, omdat ik de te late en vage belofte zag als een bedrijf in wat J. de Kadt treffend zou omschrijven als ‘het treurspel der gemiste kansen’. Hering vond het loze Londense gebaar vanuit Indonesisch standpunt bezien historisch kennelijk van zo weinig betekenis, dat hij de koninklijke rede niet eens vermeldt. Daarentegen geeft Hering uit Indonesische en Japanse bronnen finesses over Soekarno's coöperatie met de Japanse bezetter, die mij onbekend waren.
| |
Lezerspubliek
De inhoud van een biografie wordt vaak beïnvloed door specifieke kennis en interesses van de auteur. Hering heeft zijn schooljaren doorgebracht in wat toen nog Batavia heette. Ik heb de Indonesische hoofdstad eerst leren kennen toen ik er begin jaren zeventig, kort na Soekarno's overlijden, als plannings-adviseur op een Indonesisch departement werkzaam was. Herings beschrijving van Batavia en later Djakarta uit de tijd van Soekarno is daarom uitgebreider en nauwkeuriger dan die van mij. Als oud-officier heeft Hering een betere analyse kunnen geven van militaire operaties tijdens de pacific war dan ik dat kon. Anderzijds heb ik als jurist van opleiding wat meer aandacht voor juridische aspecten. Een voorbeeld hiervan is de Indonesische grondwet van 1945, die nog steeds van kracht is. Hering heeft over het ontstaan van de grondwet uit niet vertaalde Indonesische bronnen bijzonderheden boven water gebracht die mij ontgaan waren. Hij gaat echter niet in op de inhoud van de grondwet. Ik heb dat wel gedaan en de fascistoïde grondslag van de Indonesische constitutie laten zien - wat momenteel hoogst actueel is in Indonesië, nu een felle discussie wordt gevoerd tussen degenen, zoals president Megawati, voor wie de grondwet van 1945 heilig is en een oppositie van progressieve intellectuelen die vindt dat het fascistoïde relict uit Soekarno's verleden door een nieuwe constitutie moet worden vervangen. Ik meen mijn Soekarno-biografie te kunnen typeren als een narratieve biografie, die van Hering als een feitenbiografie. Het genre van je biografie bepaalt in hoge mate welk lezerspubliek je ermee bereikt. Auteurs worden allemaal gedreven door een zelfde impuls als Multatuli, die zei: ‘Ik wil geléézen worden!’ We koesteren waarschijnlijk allemaal de illusie dat een brede lezerskring naar ons boek uitziet. De markt voor biografieën is evenwel beperkt; wanneer je een oplage van twee- à
drieduizend exemplaren haalt, mag je dik tevreden zijn. De afzet van een biografie lijkt voornamelijk door de bekendheid van de gebiografeerde te worden bepaald. Een biografie van Mulisch zal neer afnemers vinden dan van Ter Braak, van Drees meer dan van Beel, van Cruyf meer dan van de wielrenner Schulte. Dat wil niet zeggen dat kwaliteit en bekendheid van de auteur onbelangrijk zijn voor de afzet van een biografie. Wanneer een bekende Nederlander een bekende biograaf krijgt kan dat de oplage zeer ten goede komen. Een recent voorbeeld is de Wilhelmina-biografie van Cees Fasseur, waarvan de oplagecijfers naar het schijnt al dik boven de honderdduizend liggen. Is het daarom niet verstandig om een bekende Nederlander als onderwerp te kiezen wanneer je een biografie wilt schrijven? Je moet echter wel, wat wordt genoemd, empathie voelen met degene die je kiest. Na mijn Beel-biografie stelde Geurt Gaarland
| |
| |
van Uitgeverij Balans me voor om samen met Jan Tromp de biografie Juliana Politica te schrijven. In diezelfde tijd werd ik benaderd door toenmalig directeur van Bert Bakker-Prometheus, May Spijkers, met het voorstel een biografie van Greet Hofmans te schrijven. Ik had wat ik over de twee vrouwen te vertellen wist verwerkt in mijn Beel-biografie, maar verder ging mijn belangstelling niet. Gelukkig vond Spijkers een biografie van Soekarno door Hering en mij samen geschreven een next best keuze. Samen spoorden we naar Stein, waar Spijkers zijn zegen uitsprak over ons project. Nadat we uiteen waren gegaan had Spijkers wat meer fiducie in een narratieve biografie van de grote bung dan in een feitenbiografie.
Mij stond als lezer van mijn Soekarno-biografie de gevormde leek voor ogen. Ik dacht aan lezers die geïnteresseerd zijn in Soekarno en in onze contemporaine koloniale geschiedenis, zonder dat zij van de Indonesische geschiedenis bijzondere studie hebben gemaakt. Ik verwachtte deze lezers te kunnen bereiken door de verhalende trant te kiezen, die mij ligt. Hering moet een heel ander lezerspubliek voor ogen hebben gehad. Zijn Engelstalige Soekarno-biografie richt zich onmiskenbaar op de ingewijde indonesianist, in binnen- en buitenland. Daarvan getuigen zijn gedetailleerde, met Indonesische begrippen en talloze namen gelardeerde beschouwingen: geen gemakkelijke kost voor wie niet vertrouwd is met het Bahasa Indonesia. Daarvan getuigt ook het uitgebreid notenapparaat, waarin de studax naast de in de tekst genoemde literatuur een schat aan verwijzingen naar additionele literatuur vindt. Van genoemde intentie getuigt ook de polemiek die de auteur in zijn boek herhaaldelijk voert met andere indonesianisten, waarbij hij niet nalaat auteurs te kapittelen die hij betrapt op onnauwkeurigheden of op zijn inziens verkeerde interpretatie van de bronnen - nederig voeg ik daaraan toe dat ik degene ben die het vaakst wordt gekapitteld (met als goede tweede Loe de Jong).
Kom ik ten slotte tot een samenvattende karakterisering van onze beide Soekarno-biografieën, dan meen ik de mijne te kunnen omschrijven als een leesboek, die van Hering als een leerboek. Het dient gezegd: leerboeken gaan vaak langer mee dan leesboeken, en ook: geschiedvorsers kunnen wel zonder geschiedschrijvers, maar geschiedschrijvers niet zonder vorsers. Mocht het ooit tot een heruitgave komen van mijn Soekarno-biografie, dan zal ik dankbaar mijn voordeel doen met het leerboek van de geschiedvorser Hering. Ik hoop daarom ook van harte dat de vijfenzeventigjarige, die van het Jappenkamp ernstige lichamelijke handicaps heeft overgehouden, de energie zal vinden zijn Soekarno: Founding Father of Indonesia te complementeren met een even grondig gedocumenteerde bronnenstudie over Soekarno's bewogen, omstreden en kleurrijke presidentschap.
| |
Literatuur:
Lambert J. Giebels, Soekarno: Nederlandsch onderdaan (1901-1950) (Amsterdam, Bert Bakker 1999) |
Lambert J. Giebels, Soekarno: President (1950-1970) (Amsterdam, Bert Bakker 2001) |
Bob Hering, Soekarno: Founding Father of Indonesia, 1901-1945 (Leiden, Koninklijk Instituut voor Taal, Land- en Volkenkunde 2002) |
|
|