Ingezonden brief
Amsterdam, 14 september 2002
Geachte redactie,
Het artikel van Rob Molin over Adriaan Morriën heb ik met plezier gelezen. Daarin staat echter een aantal onjuistheden die verband houden met de psychoanalyse. Aangezien dit onderwerp in het artikel een prominente rol speelt, wil ik het volgende graag onder uw aandacht brengen.
In de eerste plaats zijn er de verwijzingen naar Freud, die de indruk moeten wekken dat Morriën een volleerd analyticus was. Maar het vertalen van Freud staat niet gelijk aan het volgen van een psychoanalytische opleiding. Daar komt heel wat meer bij kijken. En wat moeten wij met een zin als ‘die brokstukken smeedde hij aan elkaar alsof Freud, de meester van de associatie, hem dicteerde’? Freud als een soort Jomanda die vanuit de hemel de auteur te hulp schiet? Verder beweert Rob Molin dat Morriëns ‘fixatie op de Ziektegeschiedenissen’ hem tot een ‘halve psychiater’ schoolde. Een ‘halve psychiater’ lijkt mij zoiets als iemand die een beetje zwanger is: dat bestaat niet. Nogmaals, het lezen van Freud is iets anders dan het volgen van een psychoanalytische opleiding, of zelfs het krijgen van inzichten in de psychoanalyse via een echte psychotherapie. Uit het feit dat Morriën gefixeerd is, blijkt overigens dat er van zelfinzicht geen sprake kan zijn.
In de tweede plaats zijn er opmerkingen die verwijzen naar de analytische setting. Morriën ‘geeft in zijn verhaal een zelfanalyse alsof hij op een Freudiaanse divan ligt’. Het paradoxale hier is dat ‘zelfanalyse’ iets is dat je zelf doet, terwijl de Freudiaanse divan een communicatiesituatie impliceert tussen analyticus en analysant. Daarbij - en dat is al heel lang bekend - is zelfanalyse onmogelijk, omdat de ‘analysant’ door weerstanden wordt tegengehouden om zijn eigen onbewuste conflicten op te sporen. Met andere woorden: je kunt je eigen diagnose - voor zover daarvan sprake is - niet vaststellen. Ook de zogenaamde ‘psychotherapie’ die Morriën bij zijn dochter Alissa volgt is een op z'n minst een merkwaardige zaak. Alissa, die ‘in verbazingwekkend korte tijd door de psycholoog Henk Jurriaans is genezen’ (hoe? waarvan?) neemt vervolgens haar vader in therapie. Een eigenaardig gegeven, aangezien zij daarvoor geen opleiding heeft gevolgd (zij werkt alleen ‘onder Jurriaans auspiciën’). Daarbij kun je bekenden, laat staan familieleden, onmogelijk behandelen, omdat ook hier allerlei psychische mechanismen werkzaam zijn die inzicht in onbewuste conflicten verhinderen. Van een echte ‘therapie’ of van ‘therapiegesprekken’ kan dus geen sprake zijn. Dit is doe-het-zelverij, incestueuze wilde analyse, zoals dat in de jaren '70 meer werd gedaan, overigens altijd zonder aanwijsbare resultaten. Dat is ook hier het geval, want Morriëns depressie en angsten worden uiteindelijk alleen onderdrukt met pillen en alcohol.
In de derde plaats wordt uitgebreid ingegaan op het Oedipuscomplex dat Morriën bij zichzelf constateerde, nadat hij ‘associërend en verklarend tot zelfinzicht probeerde te komen en zijn tweespaltigheid probeerde te overwinnen’. Weet de auteur