| |
| |
| |
Schrijvershuizen
De Hölderlintoren in Tübingen
Monica Soeting
Als het heet is in Tübingen, en de kleine straatjes door toeristen verstopt dreigen te raken, dan is er maar één plek waar je op adem kunt komen: de Hölderlintoren. In die toren, waar de dichter Friedrich Hölderlin zevenendertig jaar woonde, is het koel en rustig, en vanuit de ramen aan de voorkant kun je op je gemak van een van de mooiste uitzichten in de stad genieten. Vóór je stroomt het groene water van de Neckar. Achter de rivier rijzen de hoge bomen van het Neckareiland op, en zie je een deel van de Schwäbische Alp. Omdat je vanachter het dikke glas het gegil en geschreeuw van de mensen in de Stocherkähne niet kunt horen, completeren de bootjes het romantische beeld. Draai je je om, dan kun je je laven aan de gedichten van Friedrich Hölderlin zelf, die op grote plakkaten aan de muren zijn aangebracht. Heb je alle brieven, tekeningen en manuscripten bekeken, dan kun je naar de tuin van het Evangelische Stift - de theologische faculteit - lopen, een andere geheime tip. Weliswaar is het voor buitenstaanders verboden om de tuin te betreden, maar als je je rustig gedraagt, en het liefst nog een boek in je hand hebt, zal niemand je lastig vallen. Vanuit de tuin van het Stift is het uitzicht zo mogelijk nog mooier. Komende van de Hölderlintoren ben je dan al langs de Alte Aula, een van de oudste Tübinger universiteitsgebouwen, gewandeld, en heb je kunnen zien waar zich ooit de middeleeuwse stadbaden bevonden. Vanuit de Stiftst kijk je uit op de rivier en op een deel van het oude slot. En omdat je vanaf dit punt ook een deel van de negentiende-eeuwse wijk kunt zien, heb je in één blik alle eer en glorie van deze Zuid-Duitse universiteitsstad bij elkaar: in het Stift woonde en studeerde Hölderlin samen met Georg Hegel, Johann Gottlieb Fichte en Friedrich Schelling, en aan de overkant van de rivier woonden de filosoof Ernst Bloch en de
literatuurwetenschapper Hans Meijer.
| |
Gevoelens
Hölderlin, die in 1770 in Lauffen am Neckar geboren werd en in het nabijgelegen Nürtingen opgroeide, leefde een groot deel van zijn leven in Tübingen - eerst als student en later als patiënt. In 1799 schreef hij een ode aan de Neckar. In de eerste strofe wordt meteen duidelijk welke rol de rivier in zijn leven speelde: ‘In deinen Tälern wachte mein Herz mir auf / Zum Leben, deine Wellen umspielten mich / und all der holden Hügel, die dich / Wanderer! Kennen, ist keiner fremd mir.’
| |
| |
Friedrich Hölderlin, 1793
Hölderlin ging, toen hij in Tübingen studeerde, in de vakanties het liefst te voet naar huis. Stap voor stap maakte hij zich dan los van het strenge Stifsleven en probeerde hij in de natuur op te gaan: ‘Auf ihren Gipfeln löste des Himmels Luft / Mir oft der Knechtschaft Schmerzen’, staat er in de tweede strofe. Tübingen was in Hölderlins studententijd verre van idyllisch. ‘Ik kan me geen beeld vormen van de ellendige, nauwe, stinkende plaats uit die tijd, want oud en smal zijn voor mij mooi’, schrijft Peter Härtling in een geromantiseerde biografie van Hölderlin. Maar stinken deed de stad. Voor de meeste huizen lagen mesthopen, waar het schimmelde en broeide. 's Nachts was er geen licht op straat, en als de arme boeren, handwerkslieden en arbeiders hun kans schoon zagen, legden ze de vaak rijke en verwende studenten letterlijk zo veel mogelijk obstakels op hun weg.
In het Stift was het leven niet beter. In Hölderlins tijd golden strenge huisregels, die het doen en laten van de studenten tot in de details bepaalden. Hölderlin zelf was al jaren gewend aan onderdrukking en mishandeling. Vóór hij in 1788 in Tübingen ging studeren, had hij op twee internaten gezeten, waar hij met straffe hand op de universiteit voorbereid werd. Tijdens zijn studie kreeg hij ook met politieke onderdrukking te maken: als overtuigd republikein hoorde hij met Hegel en Schelling tot een studentengroep die zich tot de idealen van de Franse revolutie bekende. Zelf hield hij zich verre van politieke acties, maar sommige van zijn vrienden zagen zich gedwongen uit het conservatieve Württenberg naar het progressievere Noorden te vluchten.
Na het halen van zijn examen in 1793 besloot Hölderlin geen predikant te worden. Hij weigerde zich ook nog eens aan de regels van de kerk aan te passen. In hetzelfde jaar kreeg hij op voorspraak van Schiller, die een aantal van zijn gedichten had gelezen, in Franken een aanstelling als huisleraar bij het gezin van Charlotte von Kalb, een vriendin van Wolfgang von Goethe. Deze eerste baan was geen succes. Hölderlins leerling was een neurotisch jongetje, dat zijn omgeving het bloed onder de nagels vandaan haalde. Hölderlin zelf kreeg last van toevallen en waanvoorstellingen. Na een korte verhouding met de gezelschapsdame van Von Kalb, verliet hij de familie. Te voet trok hij naar Stuttgart en Tübingen, waar hij zijn studievrienden bezocht. Met hen maakte hij, eveneens te voet, een pelgrimage naar
| |
| |
De Neckar in Tübingen. Op de achtergrond de Hölderlintoren en de Stiftsgebouwen.
Foto Monica Soeting
Zwitserland, een van de eerste Europese republieken.
Een jaar later vond Hölderlin een nieuwe aanstelling bij een rijke koopmansfamilie in Frankfurt. Hier leek hij in een ideale situatie terechtgekomen: de kinderen waren lief en leergierig, en hij kreeg volop tijd om zich aan het dichten te wijden. Helaas staken zijn gevoelens een spaak in het wiel. Toen hij tijdens een Franse aanval op Frankfurt zijn arbeidgeefster en haar kinderen op de vlucht naar een veiliger oord begeleidde, begon hij met haar een verhouding. Een tijdlang ging dat goed, en vonden de geliefden diepe voldoening in hun clandestiene ontmoetingen. Maar toen de huisheer van de verhouding lucht kreeg, werd Hölderlin prompt ontslagen.
| |
Waanzin
Een tijd van korte aanstellingen, lange omzwervingen, aanvallen van waanzin, maar ook van grote productiviteit begon. In 1799 publiceerde Hölderlin het tweede deel van Hyperion, dat hij aan zijn geliefde opdroeg. Een paar jaar later verscheen zijn vertaling van de tragedies van Sophocles. Hij nam banen aan in Zwitserland en Frankrijk, maar hij hield het nergens langer dan een paar dagen uit. Onderdak vond hij steeds bij zijn studievrienden, die hem ook van geld voorzagen. Een van hen bezorgde hem een baantje als bibliothecaris, maar dat werd hij slechts in naam. Hölderlin kreeg vervolgingswaan, hallucineerde en ten slotte kwam hij nauwelijks nog zijn kamer uit. Hij at en dronk onregelmatig en omdat hij zich niet meer verzorgde, was het een verschrikking hem in zijn kamer te bezoeken.
In 1806 ging het zo slecht met hem dat zijn vrienden hem naar zijn moeder stuurden. Die liet hem na korte tijd in de kliniek van de arts Autenrieth in de Alte Burse opnemen, destijds een van de modernste klinieken voor geestesge-
| |
| |
Friedrich Hölderlin, 1823
stoorden. Na zeven maanden onderzoek werd Hölderlin in het gezin van de timmerman Ernst Zimmer geplaatst. Zimmer was een groot bewonderaar van Hölderlins gedichten, en zag het als een eer de inmiddels beroemde dichter te verzorgen. Enkele jaren eerder had hij toestemming gekregen op een deel van de oude stadsmuren langs de Neckar een torentje te bouwen, waarin hij met zijn gezin was gaan wonen. Hölderlin kreeg een kamer op de eerste etage van de toren, met uitzicht op de Neckar. ‘Ik ben er vaak geweest, heb vaak uit het raam gekeken, op de intussen uitgedunde lanen, op de Spitzberg en op de Alp. Dit is zijn uitzicht’, schrijft Härtling. ‘Ze zijn bekoorlijk, zegt men vaak van landschappen; ze lijken door kinderen getekend te zijn: zonder enige pathos, een beetje krom en een beetje te klein uitgevallen, maar licht en luchtig.’
Of Hölderlin ook zo van het uitzicht heeft genoten, is de vraag. Hij leed niet alleen aan angstaanvallen, maar ook aan veel lichamelijke kwalen. Toch bleef hij schrijven, soms om zijn vele bezoekers een plezier te doen, maar meestal voor zichzelf. De meeste schrijfsels verdwenen als de vermeende producten van een waanzinnige in de prullenbak.
| |
Museum
Hölderlin stierf op 7 juni 1843, drieënzeventig jaar oud. Hij werd begraven op het nieuwe kerkhof aan de noordkant van de stad. Lotte Zimmer, die na haar vaders dood de verzorging van Hölderlin op zich had genomen, nam de condoleances van een groot aantal Hölderlinbewonderaars in ontvangst. Hölderlins moeder was toen al dood, en zijn broer en zuster hadden geen contact meer met hem. Lotte Zimmer bepaalde in haar testament dat het torenkamertje bleef zoals Hölderlin het had bewoond. Dat gebeurde. In 1984 werd de toren gerestaureerd en nam de Hölderlinvereniging, waarvan Härtling voorzitter is, haar intrek in het gebouw. Sindsdien is de toren een museum.
Het belang van Hölderlins werk voor de Duitse literatuur staat al sinds zijn leven buiten kijf. Maar over de vraag of Hölderlin werkelijk gek was of niet, wordt nog steeds gediscussieerd. Sommigen, zoals de Hölderlinbiograaf Gunter Martens, verdedigen de roman- | |
| |
tische stelling dat Hölderlin zich met zijn vreemde gedrag vooral tegen de gevestigde orde weerde. Dat hij zijn bezoekers steevast met ‘uw eerwaarde’ of ‘uwe hoogheid’ aansprak, beschouwen ze als het bewijs daarvoor: hij wilde met dergelijke grappen alle regels en normen belachelijk maken.
Härtling ziet het anders. Hij beschrijft ‘der liebe Holder’, zoals Hölderlin door de familie Zimmer genoemd werd, als een briljante, maar overgevoelige man, die aan de eisen van zijn omgeving niet kon voldoen.
De Hölderlintoren is open van dinsdag tot en met vrijdag van 10.00 tot 12.00 en 15.00 tot 17.00 uur; op zaterdag, zon- en feestdagen van 14.00 tot 17.00 uur.
Adres: Bursagasse 6, 72070 Tübingen
Telefoon: (00-49) (0)70 71 - 2 29 48
| |
Literatuur:
Peter Härtling, Hölderlin (Kiepenheuer & Witsch, Keulen 1997) |
Gunter Martens, Friedrich Hölderlin (Rohwolt Taschenbuch Verlag, Reinbek bei Hamburg 1996) |
|
|