| |
| |
| |
Biografie Bulletin
Voorjaar 2002
| |
| |
| |
De schrijver als performing artist
Een documentaire over Gerard Reve
Tom Rooduijn
Ter voorbereiding op de documentaire Ze willen dat ik schrijf bracht Tom Rooduijn vier jaar geleden samen met Jop Pannekoek een week in het filmarchief van de NOS door. Daar bekeken zij televisieprogramma's waarin Reve vanaf de vroege jaren zestig optrad. Bij Reve thuis namen ze op vier verschillende locaties in totaal ruim drie uur interview op. Op het Crossing Borderfestival in Den Haag filmden ze een optreden: een fenomenaal voorgelezen selectie uit zijn Verzamelde Gedichten, waarbij Reve aan het publiek lachsalvo's en daverend applaus ontlokte.
Interview en optreden bleken achteraf van historisch belang te zijn. Het was waarschijnlijk het laatste vraaggesprek waarin Gerard Reve zich openhartig uitliet, adequaat op vragen reageerde en niet moest putten uit een ineengeschrompeld repertoire. Het Crossing Borderoptreden was waarschijnlijk ook zijn laatste voor een groot publiek. We schrijven 1998, het jaar ook waarin zijn waarschijnlijk laatste roman verscheen, Het Hijgend Hert.
Voor een verklaring van Reves talent als performing artist moeten we terug naar het jaar 1954, toen hij van 11 januari tot 7 maart bij de British Drama League in Londen een toneelcursus volgde. Het jaar daarop deed hij, met subsidie van The British Council, van 12 april tot 17 juni op hetzelfde instituut een vervolgcursus. In totaal een half jaar heeft Reve zich, met aspirant-acteurs, verdiept in de wetten van het drama en van het optreden, en in de wijze waarop met gebruik van mimiek, retoriek en motoriek een tekst voor het voetlicht moet worden gebracht. Reve was destijds vastbesloten als Engelstalige auteur verder te gaan, maar verkeerde in een impasse na het succes van De Avonden, Werther Nieland en De ondergang van de familie Boslowits. Hij wilde zich de grondbeginselen van het toneel eigen maken voor zijn werk als toneelschrijver en -vertaler. Het zou nog geruime tijd duren voor hij, als het vervolg op zijn romanwerk, de briefvorm vond van Op weg naar het einde en Nader tot U.
Over zijn verblijf in het toneelmilieu in Londen schreef Gerard Reve in Oud en Eenzaam een ontluisterend en deerniswekkend verslag. Van de kwaliteiten van de acteurs met wie hij optrok, had hij geen hoge dunk. De ‘tweeëntwintigjarige verrekijkacteur annex filmdoublure Jacky Beskeen’ wordt omschreven als ‘een gedrochtje’. Hij dichtte hem, hoewel afgestudeerd aan de Royal Academy of Dramatic Art, geen enkel talent toe. ‘Steeds als ik hem een rol zag instude- | |
| |
ren, viel het me op, dat hij wel mal praten en mal lopen had geleerd, en dat hij wel degelijk een soort hysterische dubbelganger van zichzelf tot uitdrukking kon brengen, maar dat hij niet de rol van een andere persoon overtuigend of ontroerend kon vertolken. Wel deed hij geweldig zijn best, en bracht hij enorm veel energie in het geweer, maar het bleef alles even ongenuanceerd als een stoomfluit, of een vioolspel zonder vibrato.’ Ook van alle ‘gebakjesnichten’ uit het toneel met wie Beskeens huisgenote, de actrice Jane Raleigh, zich omringde, kon Reve zich niet voorstellen dat zij ooit een geloofwaardige rol ten tonele zouden voeren. Het stuk waarin Reves kortstondige vriendin Jane Raleigh tenslotte optrad, hield volgens de schrijver ‘niets in dat met een echt conflict of een werkelijk menselijk drama te maken had’.
De toneelstukken die Reve zelf schreef mogen dan niet het gehoopte succes hebben gebracht, noch zijn ambitie hebben vervuld om Engelstalig schrijver te worden, het verblijf in Londen wierp wel degelijk zijn vruchten af. Reve dankte aan zijn lessen aan de British Drama League een bühneaanwezigheid die hem later als optredend schrijver uitstekend van pas kwam. In het interview voor de documentaire heeft hij die schatplichtigheid verklaard: hoe belangrijk het is bij een publiek optreden op de juiste momenten te pauzeren, de interviewer of zaal aan te kijken, duidelijk te spreken en een tekst goed te doseren en op te bouwen, tot de bevrijdende frappe.
De toneelschool bleek ook voor zijn schrijfwerk van belang te zijn. In de documentaire zei hij:
‘Die opleiding is heel goed geweest, want toen ontdekte ik dat de wetten van het toneel of van de film ook gelden voor het verhalend proza. Bij het schrijven van een boek is het verstandig om een schema te maken, waaraan je je moet houden. En er is een andere wet, dat er in een boek eigenlijk niets onverwachts mag gebeuren. Je kan beter zeggen: hij wist niet dat dan en dan dit en dat zou gebeuren, dan wanneer je met iets komt dat helemaal niet is aangekondigd. Dus het verbod van het onverwachte. Als het zover is in het boek, geven mensen een tik op tafel en zeggen ze: “Dacht ik het niet!” Dat is ook de bedoeling, en dat geldt ook voor het toneel. Dat heb ik in Engeland geleerd.’
| |
Performing artist
Reve kan als eerste schrijver worden beschouwd die besefte dat een schrijver niet alleen literatuur maakt, maar ook zijn werk met overtuiging moet kunnen uitdragen. Hij is de grondlegger van het nu algemeen geldende adagium, dat een schrijver zich óók voor zijn publiek moet kunnen presenteren. Hij omhelsde als eerste het medium dat daarvoor bij uitstek geschikt is: de televisie. Vanaf het prilste begin van de Nederlandse televisie is hij erin geslaagd een optreden voor ‘de verrekijk’ te verheffen tot Een Gebeurtenis. Het gemak en plezier waarmee hij bijna vier decennia optrad in talloze tv-programma's van uiteenlopende aard, vindt zijn oorsprong in de toneelcursus.
Gerard Reve trad het eerst voor de televisie op in 1961, in het programma Bij het scheiden van de markt onder regie van Herman Wigbold. Het zijn opnamen van gesprekken die Reve voerde op het met sluiting bedreigde Amsterdamse Waterlooplein. ‘Deze markt, zoals u haar hier gekoesterd in de zonneschijn van een mooie zomermorgen ziet liggen’, sprak Reve bij aanvang zijn onmiskenbaar eigen tekst, ‘zijn wij
| |
| |
Tom Rooduin en Gerard Reve. Foto: Jop Pannekoek.
enkele weken geleden onopgemerkt voor u gaan bespieden en beluisteren. Daartoe hebben wij 's morgens voor dag en dauw, toen het marktterrein nog verlaten lag, twee camera's verborgen opgesteld, elke camera in een met dekzeilen afgesloten marktkraam. En bovenin een reeds gedeeltelijk gesloopt huis hebben we een derde camera geplaatst. Door kleine openingen in het zeildoek hebben deze camera's voor u gekeken om u een laatste blik te gunnen op deze oude, overbekende Amsterdamse rommelmarkt, die door de afbraak van de oude jodenbuurt spoedig voor altijd zal verdwijnen.’ Volgden gesprekken met een marktkoopman (‘Zeg, die schoenen, deze hier, dat zijn allemaal enkele. Maar wie koopt er nou een enkele schoen?’) en een jongen die in een doos graait op zoek naar radiolampen (‘Bouwt u zelf radio's?’).
De toneelopleiding kwam Reve goed van pas bij zijn deelname aan het satirische VARA-programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer... Hierin speelde hij onder meer een verongelijkt Kamerlid dat moet wijken voor VVD-voorman Toxopeus: ‘Waarom ik juist, er zijn toch zeker genoeg kneusjes?’ Hij speelde vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en China, die beiden identiek antwoordden op de vraag van Jan Blokker hoe het aantal slachtoffers van de Vietnam-oorlog te beperken: ‘Dat is betrekkelijk eenvoudig: een einde maken aan de oorlog.’ Hoe, wil Blokker weten. ‘Vechten tot we gewonnen hebben, met luchtaanvallen, bommen, raketten, napalm, gas, enfin, noem maar op.’ Reves daarop volgende optredens werden altijd gekenmerkt door een zorgvuldig vermengen van ernst en luim, wat zijn succes bij een groter publiek mede moet hebben bepaald. Het leidde tot fascinatie, bijval, afschuw, maar altijd tot aandacht. In de talloze conflicten waarin hij verzeild raakte, glorieerde hij, door met provocatief-humoristische uitspraken de verwarring niet te bezweren maar juist te vergroten. In de VPRO-uitzending ter viering van de
| |
| |
P.C. Hooftprijs in de Allerheiligste Hartkerk in Amsterdam beantwoordde hij een vraag van Hans Keller, die hem daarna nog vele keren is gesteld: hoe kan een homoseksueel schrijver zich aansluiten bij een kerk waarvan de voorman homoseksualiteit veroordeelt? ‘De katholieke kerk is een heerlijke kerk, maar het is ook een poppenkast. En een poppenkast heeft een Jan Klaassen nodig. En die spreekt de mensen toe over het verderf in de film en op de televisie, en hoe de rokken van de dames steeds korter worden. Het is heel goed dat 'ie dat zegt, dat is noodzakelijk, de voorzienigheid wil dat zo, maar daar hoeft niemand zich ook maar iets van aan te trekken.’
In de literatuur van destijds gold het bijna als ontheiliging het werk van een schrijver als een kruidenier aan te prijzen. Reve schroomde er niet voor zijn boeken voor de camera op te houden en de prijs te noemen die men er ‘bij de erkende boekhandel’ voor moest betalen: ‘Ingenaaid, acht vijftig.’ ‘Kunst moet commercieel zijn, en een kunstenaar moet op zijn minst proberen zakenman te wezen’, zei hij bij de opening van een tentoonstelling van Frans Lodewijk Pannekoek. En in de Allerheiligste Hartkerk: ‘Je hebt een winkel en als je niet behoorlijk schreeuwt, dan blijven je wasmachines op magazijn staan.’
| |
Marktkoopman
Reve ontdekte ook dat het voor het verkoopsucces van belang kan zijn het publiek van je persoonlijke leven op de hoogte te houden. Zoals in een uitzending in 1963 van Literaire Ontmoetingen, over ‘het Betondorp’ waar hij opgroeide: ‘Over deze hele buurt, de huizen, tuinen, daken, straten, pleintjes, heeft altijd voor mij een sfeer gehangen van onpeilbaar diepe, onontkoombare weemoed. Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit.’ Bij Koos Postema verkondigde hij in 1971 zijn ‘huwelijk’ met Woelrat en Teigetje. Over zijn thematiek zei hij: ‘Bij de meeste romantisch-decadente schrijvers gaat het over van voren, bij mij gaat het over van achteren. Dat is het enige verschil.’
Kijken naar oude tv-fragmenten met Reve is kijken naar een marktkoopman, die onvermoeibaar zijn waren aanprijst. Bij het uitkomen van Lieve Jongens in 1973, met één hand op de schouder van een Maria-beeld: ‘Mijn boek is niets nieuws, in de zin dat het goed geschreven is, dat het boeiend is, dat je je niet verveelt, dat je niet bekocht bent. En dat je niet een soort van ge-urm en gezeur leest, geen intellectueel, cultureel gezeik, maar een boek op poten dat je leest voor je plezier. En natuurlijk komt er geweld in voor. Natuurlijk wil je degene van wie je houdt aftuigen. Natuurlijk wil je door degene van wie je houdt afgetuigd worden. Dàt is toch niks nieuws.’
In een ander programma zei hij over Lieve Jongens: ‘Er verschijnt in de week van het boek, in het Koninkrijk Nederland, in het jaar van Onze Heiland, 1973, niet één boek dat gaat over God, de liefde en de dood, niet één boek dat ergens over gaat, niet één boek waar iets in staat, behalve het mijne. Ik heb het rijk alleen. Of moet ik zeggen: mijn Koninkrijk is niet van deze wereld?’ In de documentaire hebben Pannekoek en ik maar een klein deel van de ruim honderd tv-optredens gebruikt. Je zou gemakkelijk een selectie van een uur kunnen maken, waarin je Reves publicaties, onderscheidingen en persoonlijke ontwikkelingen op de voet volgt. Daaruit komt een schrijver naar voren die zich niet willoos aan het medium
| |
| |
overgeeft, maar het doelbewust naar zijn hand zet. Zijn optreden in de Allerheiligste Hartkerk zou nu tot het domein van de stand-up comedian worden gerekend. De opeenvolging van one-liners en hilarische betoogjes hadden meer met een conference gemeen dan met een interview, met Hans Keller als aangever. Een ander hoogtepunt in het tv-oeuvre vormt De Grote Gerard Reve Show van regisseur Rob Touber uit 1974. Hierin glorieert de schrijver als komiek, kindervriend, acteur en romantisch-decadent volksschrijver. In de show wordt de vraag gesteld: ‘Die Gerard Reve, meent hij het nou of niet’, waarop het antwoord uiteraard niet wordt gegeven.
Reves geheim als performing artist is, parallel aan zijn oeuvre, de combinatie van gewichtigheid en snedigheid, die zijn optredens ongrijpbaar en intrigerend maakt. Eerder gebruikte ik het aan het toneel ontleende woord ‘repertoire’. Reve putte uit een grote hoeveelheid zinsneden, wisecracks en boutades, die in verschillende interviews en tv-optredens vrijwel letterlijk hetzelfde werden geformuleerd. Maar de wijze waarop Reve zich in zijn liefdesboeken een rol aanmat, en in talloze scènes jongens tuchtigde om die te offeren aan de gedroomde meedogenloze jongen, stoelt in diepste wezen evenzeer op een gedetailleerd scenario en een in grote lijnen uitwisselbaar repertoire. Op het verwijt dat Reve zich herhaalde, antwoordde hij: ‘Wie moet ik dan anders herhalen!’
| |
Interviews
Ook de interviews in dag- en weekbladen dienden zijn bekendheid als schrijver en de verkoop van zijn boeken. Bij mijn eerste interview met Reve, in 1975, vergezelde hij zich in het huis van Guus van Bladel te Weert van liefdesvriend Vincent Steinmetz, die hij ‘Wolfgang’ had gedoopt. De ramen aan de voorzijde waren witgekalkt, op een klein vierkantje na, bedoeld om jongens te bespieden, legde Reve uit, en om desgewenst het wonder aan zich te kunnen voltrekken. Verder waren aanwezig de twintigjarige Willeke aan wie boven een hobbykamer ter beschikking stond en een circa vijftigjarige man, ene kapitein Leegsma, die in hoog tempo limonadeglazen jenever tot zich nam. De sfeer, kortom, was aanzienlijk rommeliger dan ik me van latere interviews kan herinneren. Reve leek het bezoek van een verslaggever nog te beschouwen als een verzetje, dat, hoe openhartig hij ook was, meer in het verlengde lag van zijn privé-leven. Het artikel in de Nieuwe Revu leverde me een uitnodiging op om naar zijn geheime landgoed te komen, voor een vraaggesprek over de Blanke Macht. ‘Wilt u hem mijn lof overbrengen voor het vraaggesprek met de Grote Schrijver in uw nummer van 23 Mei?’ schreef hij mijn toenmalige hoofdredacteur. ‘Ik vind het geestig, intelligent, eerlijk en zeer onderhoudend. Echt kwaliteits- en vakwerk, zoals men vandaag de dag niet veel meer ziet: het is meestal zulk een dom, verwaten, onbeschoft en onbehouwen tuig, dat je ontvangen moet, en dat alles verkeerd en verdraaid en andersom en vervalst wedergeeft! Geef de jongen meer te doen, en opslag ook, moge ik U raden. Wilt U hem zeer hartelijk van mij groeten? (Ik zou dolgraag ook in zijn blonde vossehol etc. willen, maar dit terzijde.)’ Vriend en zaakwaarnemer Joop Schafthuizen, die in 1975 in Reves leven kwam, zorgde voor een noviteit in de Nederlandse televisiegeschiedenis: geld vragen voor interviews en tv-optredens. Hij redeneerde: ‘Als je een
artiest
| |
| |
betaalt die een lied komt zingen of muziek ten uitvoer brengt, waarom dan niet “schokken” voor de schrijver die zijn nummer uitvoert?’ Sindsdien bezocht Reve geen studio meer en betrad geen reporter meer diens woonhuis, zonder dat vooraf een honorarium was afgesproken. Schafthuizen regelde de condities voor latere interviews, voor de Haagse Post, de VARA-radio en NRC Handelsblad. Waren tijdstip, onderwerp en eventuele honorering geregeld, dan zorgde Matroos Vos hoffelijk voor koffie, boterhammen en wijn, en liet hij Reve tot slot boeken met opdracht voor de verslaggever signeren. Voor de misschien wel meest geïnterviewde naoorlogse Nederlandse schrijver was een vraaggesprek in toenemende mate een vorm van werk geworden, waarvan het resultaat hem meestal niet beviel. Toen Reve in 1982 door Wim Hazeu van De Prom een selectie uit de interviews ter publicatie kreeg voorgelegd, koos hij er zeventien uit (waarvan één met zichzelf), gepubliceerd tussen 1962 en 1982. ‘De afgekeurde rest is slap, of infamerend, of slecht, of drammerige herhaling’, schreef hij Wim Hazeu. ‘Het moet een normaal boek worden, en geen posthume bijbel waar alles in moet staan.’ Ik had de eer de bundel af te sluiten met mijn interview voor de Haagse Post uit 1982 onder de titel ‘De Koning van de Kalverstraat’.
| |
Oprechte pose
Toch, besefte ik later, kun je je afvragen hoeveel waarde de lof van deze geïnterviewde heeft. Heb ik hem geportretteerd zoals hij werkelijk is, of zoals hij zichzélf graag zag afgebeeld? Het is als met een geschilderd portret: de wijze waarop iemand zich bij voorkeur ziet, is meestal niet conform de werkelijkheid. Kortom: in hoeverre was Reve waarachtig, en in hoeverre was het een pose? Dat gold overigens niet zozeer serieuze bespiegelingen over het geloof, de thematiek, de inspiratiebronnen en het schrijverschap, maar veeleer de steeds meer opgesierde gebeurtenissen en anekdotes uit zijn leven. In een interview dat ik met hem had in 1991, bij de verschijning van Brieven aan mijn lijfarts, dichtte Reve zich een heldhaftige rol toe bij de verpleging van de zieken in het Hospital for nervous diseases in Londen. Prachtige, gedetailleerde herinneringen van een mannelijke Florence Nightingale die de stervenden bijstaat in hun laatste uren, maar hoe groot was het waarheidsgehalte? Het mooiste voorbeeld van zijn vermengen van fantasie en werkelijkheid dateert van nog niet eens zo lang geleden. Reve memoreerde via het ANP zijn optreden in Ons Indië, waar hij buitengewoon dapper onder Hare Majesteits vaandel had gediend. Menige kwaliteitskrant nam dit verzinsel klakkeloos over.
Mijn laatste interview, voor de AVRO-documentaire, bracht Reve met een grote krachtsinspanning tot een goed einde. De selectie uit het opgenomen materiaal was niet eenvoudig. Belangrijkste criterium was: wat heeft hij niet eerder verteld, ofwel: wat behoort niet tot het repertoire? Maar direct daarop volgde de vraag: hoe betrouwbaar waren de uitspraken, en in hoeverre waren ze gekunsteld of apocrief? Bijvoorbeeld het verwijt aan zijn broer, dat die in het ouderlijk huis alles verscheurde en belachelijk maakte wat Gerard schreef. We kozen onder meer voor een fragment waarin Reve vertelde over de moeizame strijd met zijn ontluikende homoseksualiteit die door zijn omgeving niet werd geaccepteerd. Begin jaren veertig had dat geleid tot een zelfmoordpoging en later tot het
| |
| |
consulteren van de psychiater C.J. Schuurman.
‘Ik zal je een geheim verklappen, dat ik niemand verteld heb. Ik heb maar een keer zelfmoord gepleegd. En dat is niet gelukt. Toen ben ik van een hele hoge brug afgesprongen. Maar ik was vergeten dat ik zwemmen kon. Zo zit dat.’ Wanneer was dat, vroeg ik. ‘Ik denk dat het 1940 was, of 1941.’ Wat waren zijn motieven? ‘Dat ik aldoor verliefd was op jongens. En dat ik wist dat het ongeluk was en dat het verschrikkelijk was. En dat ik zo niet meer door het leven kon. Er kwam politie aan te pas, want ik was uit het water getrokken. M'n moeder was overstuur, iedereen was overstuur. Toen kwamen ze op het idee, dat zei de huisarts ook, dat er een psychiater aan te pas moest komen. En toen kwam ik door Gods genade niet bij de Freudiaan Grewel - die zelf getikt was -, maar bij een Jungiaan, dr. Schuurman. Toen ik er bij hem mee voor de dag kwam, met zo'n vuurrood hoofd, zei hij: “Ik wist 't wel, maar het is beter dat u het zelf vertelt. Dat is een goed teken.” Hij zei alleen maar: “U moet schrijven. U moet schrijven en u moet niet in een hoekje gaan zitten. U moet zijn wie u bent.” En dat heeft me geweldig aangemoedigd.’ Het verhaal was authentiek, wisten wij, omdat ook zijn vader er in 1967, in een interview met Ischa Meijer, gewag van had gemaakt, zij het in meer relativerende bewoordingen. Zijn vader bracht de sprong in verband met de pesterijen op de Grafische School, waaraan Gerard ten prooi viel: ‘Enfin, op een dag begon het hem te vervelen. Hij werpt een zethaak naar een van de leerlingen en vlucht de school uit. Laat-ie zich nou daar (wijst naar buiten) van de brug afgooien. Onzin natuurlijk. Hij kon zwemmen als ik weet niet wat.’
Niet de beweegredenen, wel de woorden van vader en zoon vertonen opvallende gelijkenis. Daar ligt sowieso een opmerkelijke parallel: in De avonden beschrijft Frits van Egters zijn zich steeds herhalende vader, onder meer over het bankje in de textielfabriek dat hem als jongetje in staat moest stellen een grote machine te bedienen. Ook Van het Reve senior bediende zich blijkbaar van een mettertijd ineenschrompelend repertoire.
Ook kozen we voor een fragment waarin de schrijver vertelde over de dood van zijn moeder, die op haar ziekbed had gevraagd naar Gerard, die in Engeland verbleef. Gerard Reve vertelde spoorslags naar Nederland te zijn teruggereisd, waar zij niemand behalve hem nog wilde zien, en zei: ‘Ik heb op je gewacht’, waarna ze stierf.
‘De dood van mijn moeder was de zwaarste schok uit mijn leven. Ze had het aan haar hart, daar kon toen niks aan gedaan worden en dat werd steeds erger. Mijn vader wilde zij niet aan haar sterfbed hebben. En mijn broer, ja, die was meer op mijn vader dan op mijn moeder. Ik was toevallig niet in Londen maar in Midden-Engeland. Er werd getelefoneerd naar de mensen bij wie ik was - en ik moest voortmaken. Ik vloog van Edinburg naar Londen en van Londen naar Amsterdam. Mijn vader wou ze niet meer zien. En mijn broer is er waarschijnlijk ook niet frequent geweest. Ze was alleen. Eigenaardig en griezelig stond daar dat bed midden in zo'n grote gang. Toen kwam de zuster op me af en vroeg: “Bent u misschien de jongste zoon?” Toen ik dat bevestigde, zei ze: “Zij wacht op u. Zij sterft niet voordat u terug bent.” Mijn moeder had misschien wel een week op mij gewacht. Toen streek ik haar door het haar. Ze wilde nog iets zeggen, maar ze zei alleen maar: “Waarom duurde het
| |
| |
zo lang?” Toen kwam de zuster, die zei: “Nu sterft ze, nu u gekomen bent.” En ze stierf. In een kwartier.’
In 1975 had Reve zich over diezelfde gebeurtenis aanzienlijk luchtiger uitgelaten. ‘Als je zelf volwassen bent’, zei hij toen tegen mij, ‘is de dood van een oud familielid iets dat toch eens gebeuren moet. Je komt aan een sterfbed te zitten, je denkt: Wat heeft die persoon voor mij betekend? De uitwisseling is afgelopen. Wat in het contact nooit bereikt of gezegd is kan je niet meer voltooien. 't Rad draait door en op een goede dag kom jij ook aan de beurt.’ De manier waarop men terugblikt op ingrijpende gebeurtenissen in het leven heeft natuurlijk met stemmingen te maken, en met de leeftijd waarop men dat doet. Maar wat verklaarde een zo groot verschil tussen de uitspraken? En in hoeverre was het gegaan zoals de toen bijna vijfenzeventigjarige Reve het in de uitzending had verteld, of liever: zoals die gebeurtenis zich in zijn herinnering had genesteld?
| |
Authentiek of theater
Op de documentaire volgden verscheidene reacties van kijkers: van de man die Reve nog als jongetje had gekend tot iemand die de identiteit kende van de Mededogenloze Jongen uit Het Boek van Violet en Dood, die tijdens het zomerkamp van studenten aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen ‘helemaal alleen en ver van zijn moeder in een tentje lag omdat hij asthma had’. Maar het meest interessant was een stapel brieven en ansichtkaarten van Gerard Reve uit de periode 1959-1969. Degene die ze in bezit had en mij na de herhaling van de documentaire opbelde, was familie van mevrouw V. Met haar dochter had Wim Schuhmacher, ofwel Wimie, een verhouding in de tijd dat Reve Schuhmacher ontmoette. Met deze ‘schoonouders’ van zijn vriend bleek de schrijver tien jaar lang een hartelijke correspondentie te hebben onderhouden. Uit een van de brieven, gedateerd 22 september 1959, bleek de gedeeltelijke authenticiteit van zijn relaas in de documentaire, maar ook de bevestiging van zijn gevoelens, verwoord in 1975.
‘De dood van mijn moeder heeft me wel aangepakt, maar toch had ik er vrede mee toen ik er bij zat. Ik kreeg het nieuws in Suffolk, waar we net op Angus Wilson zijn landgoed waren aangekomen. De volgende ochtend vloog ik terug en vond haar nog bij volle kennis, alleen kon ze niet meer spreken. Ze was, geloof ik, erg blij me nog te zien. De zaalzuster beweerde zelfs dat ze op mij gewacht heeft, omdat het sterven Woensdag al was begonnen. Het zuiver fysieke gebeuren van het sterven greep mij niet erg aan, omdat ik het zo vaak al gezien had. Ik was verlicht, toen de coma inzette - dat was 's avonds omtrent zes uur. Iedereen huilde en was van streek, behalve Hanny en ik. (Mijn moeder, vreemd genoeg, wilde niemand anders bij zich hebben dan mijn broer, Hanny en ik; niet mijn vader, wat wel aanleiding gaf tot pijnlijke momenten; maar het was een eigenzinnige vrouw, die tot het laatst toe dezelfde is gebleven.) Dus ik hield me heel goed, ook al omdat ik om een uur of zes er uit gewipt was om een paar borrels te drinken - wat de familie wel schijnt te hebben bevreemd, maar ik vond het iets zeer natuurlijks, terwijl mijn moeder het me zeker niet kwalijk zou hebben genomen. Maar de volgende ochtend, alleen in huis, begon ik opeens hard te janken. Niet zo zeer over het verlies van mijn moeder, maar door een gevoel van waar heeft al dat getob toe geleid? Hoe
| |
| |
futiel, alles! Diezelfde aanvechting kreeg ik in de aula op Westerveld weer, en begon daar opeens ook woest te snikken. Nu sorteer ik dingen uit, bij mijn vader thuis, en word telkens zo vreemd als ik doosjes, boekjes, tasjes, een half leeggemaakte fles Vermouth, etc., in mijn handen neem. Maar met het sterven zelf heb ik vrede, want ze was heel moe en ziek, en had niet veel anders dan ellende, ook in het huwelijk. (...) Wat me in het bizonder goed deed was, dat ze volstrekt niet bang was voor de dood - een in wezen, zonder dat ze het zelf wist, zeer religieuze vrouw, geloof ik.’
De vergelijking tussen brieffragmenten of andere authentieke bronnen met interviewfragmenten is niet alleen van belang voor Reve-vorsers, maar voor makers van documentaires en voor biografen in het algemeen. In hoeverre wordt wat de ondervraagde in verschillende fasen van zijn leven vertelt, gekleurd door de herinnering? En: hoezeer is de geportretteerde zélf als bron voor een levensschets betrouwbaar? Dit raakt de wezenlijke vraag: portretteer je iemand zoals hij zijn leven zelf herinnert en graag ziet afgebeeld? En indien je daarmee geen genoegen neemt: hoever kan je van dat gedroomde beeld afwijken, en toch zorgen dat de geportretteerde met het eindresultaat genoegen neemt?
In het geval van Reve was het nog gecompliceerder: je moest niet alleen in toenemende mate waakzaam zijn welk deel authentiek was en welk deel theater, maar ook welke passages de goedkeuring van zijn grillige levenspartner wegdroegen. In een brief aan Josine Meyer verzuchtte Reve profetisch: ‘Ik benijd mijn biografen niet.’
|
|