Simon Carmiggelt is na zijn ontslag bij de krant, om den brode, ook nog even perschef geweest bij het Residentie Tooneel in Den Haag, waar veel vrienden van hem werkten. Toen ik met de biografie bezig was, suggereerde iemand van het Theater Instituut me om bij het NIOD eens te kijken in het archief van het Residentie Tooneel. Daar kwam begin 1941 het moment waarop iedereen zich moest aanmelden voor de Kultuurkamer. En men zou zich kunnen voorstellen dat Carmiggelt zich daaraan, net als alle anderen, niet aan had onttrokken. Het zou weliswaar een piepklein smetje op zijn vlekkeloze oorlogsreputatie zijn geweest, maar wel heel menselijk. Per slot van rekening had hij daar een vrij onschuldig baantje. Het was begrijpelijk geweest als hij getekend had.
Maar wat vond ik? Een brief van het foute ministerie van Volksvoorlichting en Kunsten aan de directie van het Residentie Tooneel, begin 1941. Iedereen van het gezelschap had zich nu aangemeld, aldus de dienstdoende ambtenaar: de acteurs, de technici, de administratie, iedereen behalve de perschef S.J. Carmiggelt. En of de heren dat nog even in orde konden maken.
Welnu, uit andere bronnen wist ik dat Carmiggelt een week later bij het Residentie Tooneel is vertrokken. Hij was dus echt brandschoon. Niet omdat er in zijn leven een keerpunt optrad, maar juist omdat het paste in de logische lijn. Een keerpunt suggereert een wending die nauwelijks kan worden verklaard, terwijl een keuze voortkomt uit een bepaalde levensinstelling die door de biograaf onder woorden moet worden gebracht.
Ik vond die brief in het archief van het Residentie Tooneel een mooie vondst, die uit onverwachte hoek bevestigde dat mijn hoofdpersoon ook in oorlogstijd consequent was geweest. En misschien ben ik het daarom zo van harte oneens met Chris van der Heijden, volgens wie alles in de oorlog grijs is geweest. Mij lijkt dat een onzinnige stelling. Er bestond wel degelijk wit en er bestond ook zwart. Het was niet veel, maar het was er wel. Aan de ene kant stond Jacques van Tol en aan de andere kant Simon Carmiggelt. Niet voor niets vond Carmiggelt het in 1964 een onverteerbare gedachte dat Wim Sonneveld in zijn eerste onemanshow een nummer van Carmiggelt deed (‘Kroketten’) en óók, hoewel uiteraard anoniem, twee teksten van Van Tol: ‘Ome Thijs’ en ‘Haal het doek maar op’.
Sonneveld heeft in de oorlog gewoon doorgewerkt, als iemand uit het grote grijze middengebied. Carmiggelt en Van Tol hebben echter een duidelijke keuze gemaakt. Wie, zoals Van der Heijden, probeert dat kapot te relativeren, pleegt geschiedvervalsing. Maar dat is een ander onderwerp voor een andere bijeenkomst.