| |
| |
| |
Provinciaal en meningloos
Biografie van Antoon Coolen
Ronald Groeneweg
Antoon Coolen was tot diep in de jaren zestig een populair schrijver. Nu is hij nog slechts een jeugdherinnering van Brabantse veertigers en vijftigers. Een van hen, Cees Slegers, schreef een biografie over Coolen: Antoon Coolen 1897-1961. Biografie van een schrijver. Ronald Groeneweg las de biografie als betrokkene: hij schreef in 1992 een doctoraalscriptie over Coolen. Een recensie en een herinnering.
Maart 1992. Ik ben bezig met mijn afstudeeronderzoek. Ik bezoek de Brabantse letterkundige Carel Swinkels. Die heeft Coolen nog gekend of heeft een mening over hem. Swinkels woont in het Brabantse dorpje Nuland. Het regent en er is overal modder. Ik kom met de bus. In het dorp wandel ik rond en raak de weg kwijt. Ik bel aan bij een boerderij. Twee broers nemen mij vanachter glas langdurig op en wijzen mij naar verderop. Ik loop. Over een landweggetje en dan naar links, een terreintje op. Bomen en een soort van vakantievilla's. Op een tafeltje voor zijn villa heeft Swinkels een paar wijnglazen neergezet. Op het gras liggen drie lege flessen.
Swinkels opent de deur. Ik ben te laat. Hij moppert. Hij heeft zijn arm in het gips. Een stelletje donkere mannen heeft hem op een avond van zijn fiets geslagen. De hele nacht heeft hij in een greppeltje gelegen. De dokter heeft zijn arm in het gips gedaan. Na een tijdje kreeg hij vreselijke jeuk. De dokter zei: ‘Dat is altijd. Jeuk. Altijd.’ Maar Swinkels bleef aandringen en de dokter heeft het gips opengezaagd en wat kwam eronder vandaan: zo een bal van pus! Zo groot als een ei. ‘Mijn arm aan het wegrotten! En een stank, een stank...!’ Swinkels vertelt graag over zichzelf. Jammer dat ik over hem geen biografie schrijf, mompel ik. Het gesprek komt na een uur of twee op Coolen. Het is in de tijd van de televisieserie ‘De Brug’. Een serie losjes gebaseerd op een paar boeken van Coolen. Swinkels heeft met een paar maten vreselijk geprotesteerd tegen die serie. Die deed geen recht aan Coolen zijn werk. Hij stelde zelfs een zwartboek samen.
Swinkels heeft niet veel zin om over Coolen te praten. Hij laat een bandopname horen. De radio heeft hem een uur over Coolen geïnterviewd. Ik luister belangstellend. Maak aantekeningen. Steeds als de interviewer op de band een vraag stelt, voorziet Swinkels die honend van commentaar.
Het is al bijna donker als ik vertrek. Bij de deur wil Swinkels nog iets zeggen. Een beetje samenzweerderig. ‘Wist u eigenlijk’, vraagt hij, ‘wist u eigenlijk dat Coolen in de oorlog burgemeester wilde worden?
| |
| |
Antoon Coolen, Stijn Streuvels en Anton van Duinkerken, omstreeks 1958
Echt waar. Heeft hier in de krant gestaan. Heeft 'ie altijd verzwegen. Burgemeester in de oorlog. Toch vreemd, vindt u niet? Ik zal het voor u opzoeken.’
's Avonds, op een verjaardagsfeestje, deel ik mijn vrienden mee dat er schot zit in mijn onderzoek. Er lijkt zich zowaar iets te hebben voorgedaan in het leven van Coolen!
| |
Een biografie over Coolen
Het was schijn. Coolen wilde wel burgemeester worden, maar onder zijn eigen voorwaarden. En werd dus geen burgemeester. Coolen bleek een van die gevallen die je in zelfbeklag doen zuchten: ‘Arme, arme biograaf!’ Geen meeslepend leven, geen meningen, geen bloedstollende briefwisselingen, geen dagboeken, geen invloedrijk werk... helemaal niets! En nog een hekel aan biografen ook. In zijn ‘laatste interview’ in 1961 deelde hij mee te overwegen zijn persoonlijk archief te vernietigen: hij was bang dat ‘een of andere doctorandus’, met het doel een biografie te schrijven, zijn brutale neus erin zou steken.
Na mijn afstuderen was ik een tijdje die doctorandus. Tot 1993. Toen verkocht ik mijn Coolenverzameling voor tweehonderd gulden aan Cees Slegers. Een Brabander met beroepsmatige en persoonlijke interesse in de Brabantse cultuur. Bovendien een liefhebber van het werk van Coolen. En dus veel meer dan ik geschikt voor het schrijven van de biografie. In november verscheen hij dan, als proefschrift nog wel: Antoon Coolen (1897-1961), biografie van een schrijver. Een dik boek waarin niet alles staat wat je over Coolen zou willen weten. Maar wel alles wat je over hem kunt weten.
| |
Het schrijversleven van Coolen
Antoon Coolen legde de basis voor zijn succesvolle schrijverschap met zijn Peelromans. Tussen 1928 verschenen Kinderen van ons volk, Het donkere licht, Peelwerkers, De goede moordenaar en De schone voleinding. Boeken die spelen in dorpsgemeenschappen in de streek van zijn jeugd. Later in de jaren dertig publiceerde hij Dorp aan de rivier, De drie gebroeders en Herberg In 't misverstand. Ook schreef hij toneelstukken, verhalen, novelles, sprookjes, legenden en heiligenlevens. Tussen zijn laatste vooroorlogse en eerste naoorlogse roman verstreken vijftien jaren. In 1953 kwam De vrouw met de zes slapers uit. Daarna nog twee romans: De grote voltige en Stad aan de Maas. In 1961 overleed Coolen. Na zijn dood verdween hij al snel naar de marge van de literatuur. In handboeken komt zijn naam vaak niet meer voor. Of hoogstens als vertegenwoordiger van de streekroman. Eigenlijk is daarmee het hele verhaal verteld. Een leven als schelm,
| |
| |
als die andere beroemde streekromanschrijver Herman de Man, leidde Coolen niet. Hij schreef en woonde met zijn gezin in een groot huis. Slegers heeft het er ook niet gemakkelijk mee, met het nogal saaie leven van Coolen. Hij beschrijft het chronologisch. Wel zijn er een paar terugkerende thema's: Coolens vrienden, zijn provincialisme, zijn meningloosheid, de oorlog.
| |
De vrienden van Coolen
In Deurne is de jonge Coolen bevriend met dorpsonderwijzer H.N. Ouwerling. Die leert hem literatuur lezen en introduceert hem in de journalistiek. Later correspondeert Coolen met priester-student Wouter Lutkie over het geloof, de literatuur en de liefde. Die briefwisseling is eigenlijk de enige waarin Coolen meer uitwisselt dan oppervlakkige beleefdheden. In 1924 komt alles goed. Coolen, dan al begonnen met publiceren, ontmoet Anton van Duinkerken. Het is het begin van ‘een levenslange vriendschap’. De heren delen de liefde voor Brabant.
Van Duinkerken verlangt naar een ‘echt katholieke literatuur’ en wil ‘dat Coolen getuigt, het volk verheft en Brabant sterk maakt’. Bovendien moet Coolen ‘het katholieke geloof zijn vuur hergeven’. Dat laatste boeit Coolen niet. Hij schrijft over mensen in hun omgeving.
Kees Fens (de Volkskrant 16 november 2001) meent dat Slegers veel te negatief over Van Duinkerken schrijft. Inderdaad lees ik opmerkingen als ‘op pathetische toon, toch al zo eigen aan Van Duinkerken’ en ‘daar komt bij, dat Van Duinkerken een zekere naam heeft in slordig citeren’. Dat lijken me algemene bekendheden die Slegers niet hoeft te onderbouwen.
Tekenend voor de bemoeizucht van Van Duinkerken is het volgende verhaal. Op een dag, niet lang voor zijn dood, valt Coolen uit een rijdende trein. Hij weet niet hoe het is gebeurd. Van Duinkerken wel. Die vertelt hem precies hoe het gegaan is. Alsof het niet Coolen maar hemzelf is overkomen.
| |
Coolen en het provincialisme
Als zijn werk in Nederland en Duitsland begint te lopen, vestigt Coolen zich, tot dan toe journalist in Hilversum, in 1933 als beroepsschrijver in Deurne. Hij is blij thuis te zijn, terug in Brabant. Hij zal de provincie geestelijk nooit meer verlaten. Hij ‘bejubelt het zuiden’ in zijn rubriek in de Bossche krant. Als Van Duinkerken een prijs heeft gewonnen, schrijft hij: ‘Het zwaartepunt van onze beschaving is bezig zich opnieuw naar het Zuiden te verleggen.’ Over gewestelijke trots gesproken.
Slegers wil de ‘brabantsheid’ van Coolen nuanceren: ‘Steeds roept hij: hier hoor ik bij. Hier wil ik bij horen. Ik ben een van jullie. In werkelijkheid bestaat er echter toch distantie. (...) Hij voelt zich niet thuis bij carnaval, kermissen en andere massabijeenkomsten.’ Die ‘werkelijkheid’ kennen de meeste mensen niet. Het is dus de vraag om welke werkelijkheid het hier gaat.
Hendrik Marsman noemt Coolen al in 1932 een belangrijk voorbeeld van provincialisme. Niet zozeer omdat Coolens romans in de provincie spelen, maar omdat ze ‘geestelijke benepenheid’ uitademen. Het stuk van Marsman is het begin van een korte polemiek die bekend staat als ‘het provincialismedebat’. Herman de Man en Anton van Duinkerken
| |
| |
doen mee als tegenstanders van Marsman. Coolen zwijgt. Slegers: ‘In deze polemiek die binnen enkele weken in juni 1932 gevoerd wordt, is in feite het “definitieve” oordeel over Coolen als romanschrijver geveld. Hij zal altijd gekenschetst worden als schrijver van regionale romans.’ Het grappige is dat alle liefhebbers van Coolen, zonder uitzondering Brabanders of zonen van Coolen, sindsdien willen aantonen dat Coolen meer is dan een streekromanschrijver. Tot 2001 toe, als Cees Slegers zelf tijdens de verdediging van zijn proefschrift, opmerkt: ‘Als je de boeken van Coolen streekromans noemt, kun je ook wel zeggen dat Het slot van Kafka een kasteelroman is en Vestdijks De dokter en het lichte meisje een doktersroman.’ De vergelijking met Vestdijk en zeker met Kafka is tekenend voor de Brabantse overschatting van Coolen.
Na de oorlog wordt Coolen steeds Brabantser. Vanaf 1952 is hij redacteur Letteren van het tijdschrift Brabantia. Hij schrijft stukken als ‘Het Brabantse landschap’ en ‘Het Brabantse dorp’ in de provinciebundel Het nieuwe Brabant. Hiermee heeft, volgens Slegers, Coolen ‘zijn naam voorgoed gevestigd als dé kenner en beschrijver van Brabant’. Daaraan voegt de biograaf de volgende, merkwaardige zin toe: ‘Het regionalisme in zijn literaire werk heeft hij steeds als secundair gezien, omdat de literatuur zich niets aantrekt van de plaats waar de handeling zich afspeelt.’ Ik lees de omdat-zin zeven keer en begrijp niet wat er staat. Ik vermoed dat Slegers bedoelt: een roman is niet een streekroman alleen omdat hij zich in een streek afspeelt. Dat is zo. Maar of het van toepassing is op Coolen, betwijfel ik. Coolen is een streekromanschrijver, omdat hij over het algemeen wordt beschouwd als een streekromanschrijver. Niets aan te doen. Nog eens Slegers: ‘Coolen heeft steeds de opvatting bestreden dat zijn werk voor niet-Brabanders oninteressant zou zijn.’ Ik geloof niet dat Coolen dat met zoveel woorden gedaan heeft. Tijdens zijn leven werd hij ook buiten Brabant gelezen. Tegenwoordig bijna niet meer, denk ik. En dan dit: zijn biograaf is een Brabander, de uitgever van de biografie is Brabants en die paar honderd liefhebbers die de biografie kopen zullen Brabanders zijn. In oktober 2001 ben ik een weekje op vakantie in Oost-Brabant. Ik sla de Uiten recreatiekrant van de verzamelde VVV's in de Peel open. En zie een artikel met de titel ‘Streekromanschrijver Coolen vond inspiratie in de Peel’. Er is geen ontkomen aan.
| |
Coolen en de oorlog
Provinciaaltje of niet, Coolen blijft succesvol. Zijn beroemdste boek, Dorp aan de rivier, verschijnt in 1934. Coolen leest vaak voor in Duitsland. Hij is daar net zo geliefd als Rudi Carell tegenwoordig. Hij ziet niets in het nationaal-socialisme, maar is in de ogen van velen toch verdacht. Een beetje toegeeflijk is hij ook wel: hij laat toe dat de Duitse vertaling van Herberg in 't misverstand (1938) wordt gekuist van een pedofiele moord en de pedofiele zelfverminking. Meteen na de bezetting willen de Duitsers goede sier maken met Coolen. De schrijver slaat alle Duitse prijzen en uitnodigingen om op theevisite te komen af. Van de Kultuurkamer wil hij ook geen lid worden. Hij kiest een ander beroep: propa- | |
| |
gandist voor een linnenfabriek in Waalre. In 1943 doet Coolen een gooi naar het burgemeesterschap van zijn woonplaats Waalre. Een vreemde manoeuvre die Coolen altijd heeft verzwegen, tot in zijn oorlogsdagboek Bevrijd Vaderland aan toe. Waarom wilde Coolen burgervader worden? Om de tijd doden? Bijbaantje? Om te voorkomen dat een NSB'er burgemeester werd? Om het geld? Ook Slegers weet het niet. Uiteindelijk wordt de schrijver geen burgemeester: de Duitsers begrijpen dat hij ‘de Nieuwe Orde’ niet goed gezind is. Later in de oorlog duikt hij onder. Hij logeert her en der in Nederland. Op Dolle Dinsdag keert hij terug naar het Zuiden.
Na de bevrijding van Zuid-Nederland voert Coolen in de Deurnese pers van Deurne een heuse persstrijd met Hub. van Doorne, de oprichter van DAF. Deze heeft, meent Coolen, tijdens de oorlog veel te veel Duitse opdrachten binnengehaald. Coolen heeft het gevoel dat de schipperaars in het naoorlogse Nederland veel te gemakkelijk weer aan de bak komen. Het geval eindigt voor de rechtbank in de zomer van 1945-1946. Coolen en zijn medestanders krijgen een boete van duizend gulden wegens belediging. Een morele overwinning, want de rechter acht laster niet bewezen. Slegers besteedt in de biografie veel aandacht aan de persstrijd. Logisch, want Coolen was nooit eerder (of later) zo vol van een mening.
Na de persstrijd kwam, volgens Slegers, de spijt. Coolen beschouwde zijn gedoe met Van Doorne als ‘een verkeerde manier van reageren’, die vooral hemzelf heeft beschadigd. Slegers waagt zich zelfs aan een interpretatie: ‘Voelt hij toch dat hij met zijn burgemeesterssollicitatie te lang tegen zijn geweten is ingegaan? Beseft hij misschien dat ook hij “geschipperd” heeft en dat zijn woede eigenlijk niet helemaal oprecht is? Dan is zijn motivatie in de persstrijd niet helemaal zuiver?’ Het is een twijfelachtige interpretatie.
In 1947 komt de jongste zoon van Coolen (hij heeft er vier) om het leven, tien jaar oud. Het kind verdrinkt in een weilandput, onder het ijs.
Coolen schrijft na de oorlog vooral nonfictie: over de oorlog, over Brabant. Zijn literaire werk komt niet verder dan novelles. De lange stilte van Coolen als romancier valt tijdgenoten én historici op. Een eenduidige oorzaak of reden weet ook Slegers niet te noemen. De oorlog en de teleurstelling lijken er iets mee te maken te hebben. De dood van zijn zoon, zou ik zeggen, nog veel meer. Pas in 1953 verschijnt zijn volgende roman.
| |
Meningloosheid
Belangrijke karaktertrekken van Coolen zijn meningloosheid en afstandelijkheid. Van die meningloosheid zijn voorbeelden genoeg te noemen. Zo weigert Coolen in het Boekenweekgeschenk van 1933 een mening te geven over ‘de moderne tijd’. Slegers concludeert: ‘Coolen weigert dus mee te huilen met de wolven in het bos. Hij gaat buiten de rij staan, conformeert zich niet en houdt vast aan zijn standpunt dat er niet één waarheid is.’ Een kleurrijker omschrijving van kleurloze meningloosheid las ik zelden.
Ander voorbeeld: in 1947 verschijnt de eerste biografie van de schrijver door Anton van Duinkerken. Vooraf is er een briefwisseling. Slegers: ‘Het is heel duidelijk
| |
| |
dat hij (Coolen) vooral een beeld van zichzelf wil schetsen als letterkundige, met zo min mogelijk persoonlijke gegevens.’ En nog een keer Slegers: ‘Coolen behoort zeker tot een nieuwe stroming van meer humanistisch getint katholicisme, maar laat dit naar buiten toe niet blijken.’
Tja. Coolen stond niet bekend als een warme persoonlijkheid.
Zijn afstandelijkheid was bekend. Coolen zelf voelde zich eens geroepen deze te verklaren. In een brief: ‘Tegenover mensen, die me niet liggen kan ik me lelijk sluiten en als ik bij lezingen op een zekere nonchalance in de ontvangst en de verzorging stuit, bevries ik tot het nulpunt en word ik steeg. En de jovialen, die me in de pauze komen vertellen dat ze ook Brabanders zijn en daarmee een soort van wij-samen-weten-het-wel pretenderen, brengen me wat dat betreft helemaal van de kaart.’
Die afstandelijkheid is door sommigen uitgelegd als gebrek aan interesse in mensen, als gebrek aan interesse in de eigen motieven zelfs. Godfried Bomans schreef over Coolen: ‘Hij kiest voor zijn werk de onderwerpen waarbij hij zijn tekort aan mensenkennis en introspectie niet ter zake doet: streekepiek, sprookjes, kinderen.’ Slegers vindt dat Bomans hiermee Coolen onrecht doet. Ik vind van niet.
| |
Over de biografie
De biografie van Slegers is verhalend, niet thematisch. Dat lijkt me passend: het werk van Coolen was ook verhalend. Bovendien heeft een levensbeschrijving die verhalend (en chronologisch) is meer kans om tien jaar later nog leesbaar te zijn.
De biografie is een beetje dik. Ook dat is passend: Slegers neemt de veelbesproken breedvoerigheid van Coolen over. Het is geen onoverkomelijk bezwaar. Zelf sloeg ik veel passages over waarin Slegers de werken van Coolen navertelt. De draad van het leven raakte ik geen enkele keer kwijt. Ik zeg nu tegen Slegers wat mijn Amsterdamse vriend Lowie in 1992 tegen mij zei: ‘Wat knap dat je zo een dik boek hebt geschreven over zo een saai persoon.’
Slegers is niet onkritisch over de persoon Coolen. Dat doet me deugd. Alleen als hij het over de schrijver Coolen heeft, is hij ongemeen lyrisch. ‘Toppunt van vertellerstalent en inlevingsvermogen’, ‘hartverscheurend’, ‘nog steeds actueel’, schrijft hij alleen al op pagina 479. Zelfs voor wie wakker kan blijven bij een roman van Coolen is dat nogal overdreven. Logisch is de aandacht die Slegers besteedt aan Coolens boeken. De schrijver liet weinig pure autobiografie na. Als die pure autobiografie bestaat, dan ligt die veilig bewaard op de zolder van zoon Felix.
De belangrijke werken vertelt Slegers na. Dat bespaart ons de moeite die boeken zelf te gaan lezen. Ook vergelijkt hij drukgeschiedenissen. Slegers haalt veel over Coolen zijn leven uit Coolen zijn werk, veel meer dan hij waar kan maken. Vaak zijn zijn interpretaties erg vergezocht. Het interessantste geval daarvan leidt tot de conclusie dat Coolen een slecht huwelijk had. Coolen heeft na de oorlog een geheime vriendin, M. Blijkt uit een briefwisseling. Soms bezoekt hij haar. Alles heel kuis, dus zonder met haar in bed te duiken. Jammer voor de biograaf. Maar Slegers laat zich niet zo gemakkelijk uit het veld slaan. Hij legt een verband tus- | |
| |
sen de geheime liefde en de oorlogsverhalen die Coolen na de oorlog schreef. In die oorlogsverhalen, betoogt Slegers, komen erotiserende ontmoetingen tussen mannelijke en vrouwelijke verzetshelden voor. Slegers concludeert daaruit dat Coolen ook zoiets heeft meegemaakt. En schrijft: ‘Coolen heeft in die onderduiktijd in artistieke en intellectuele kringen vertoefd. De vluchtigheid en de losheid van de contacten in een tijd van spanning en de vele ontmoetingen brengen een sfeer teweeg die erotiserend kan werken. Het is zeer wel aan te nemen dat hij zelf een ervaring heeft gehad die moeilijk uitwisbaar is. De aanwezigheid, in een heel andere sfeer, van vrouwen, koeriersters, studentes en verpleegsters kan hem geconfronteerd hebben met verleidingen. Zijn positie als bekende schrijver, huisvader en katholiek maken het echter bijna onmogelijk om daar op in te gaan.’ Ik vind dit een aardige, beetje broeierige veronderstelling. Maar het is natuurlijk loos gebabbel. Met evenveel recht kun je zeggen dat Coolen zijn oorlogsverhalen van begin tot eind heeft verzonnen. De suggestie dat een ‘bekende schrijver, huisvader en katholiek’ min of meer impotent is, vind ik wat mal.
Toch zijn de interpretaties van Slegers nooit storend, het zijn dappere pogingen van een biograaf die door zijn held met weinig biografisch materiaal is verwend. Want zelfs Coolens brieven aan vrienden zijn, uitgezonderd die aan Lutkie, oppervlakkig en onpersoonlijk.
Slegers probeert zonder veel succes Coolen in de politiek van zijn tijd te plaatsen. Hij noemt hem een pacifist en een tegenstander van de verzuiling. Ook deze beweringen worden door de bronnen nauwelijks ondersteund. Je denkt: ‘Als Coolen een kerel met zulke deugdelijke opvattingen was, waarom gaf hij er dan zo weinig blijk van?’ Waarschijnlijk was Coolen niet eens in de politiek van zijn tijd te plaatsen. Slegers heeft één onhebbelijkheid: hij neemt citaten letterlijk over en zet dan [sic] achter de fouten. Een heel vervelende gewoonte. Daarom krijgt hij een koekje van eigen deeg. Ik citeer bladzijde 530: ‘Dat wat in zijn jeugd al bestond vind [sic] hij mooi.’
| |
‘Hoe kom ik ervan af?’
De biografie van Slegers is een aangenaam boek om kalmpjes een lange winter mee door te komen. Tegelijk laat het boek weinig indrukken na. Dat ligt meer aan Coolen dan aan Slegers. Coolen is een oninteressante man die een oninteressant leven leidde en oninteressante boeken schreef. Een schrijver kan misschien zonder persoonlijkheid, een biografie niet.
Zelf heb ik meer dan eens spijt gehad van mijn keuze voor Coolen als onderwerp. Ik vermoed dat ik aan literaire randfiguren als Louis de Bourbon, Albert Kuyle of zelfs Carel Swinkels meer lol had beleefd. Mensen van vlees en bloed. Niet zo bangelijk. Vaak vroeg iemand mij: ‘Anton Kolen? Hoe kom je eraan?’ Zo vaak dat ik zelf steeds dacht: ‘Hoe kom ik ervan af?’ Welnu, dankzij Cees Slegers is gelukt. Het boek is af en Coolen is geschiedenis: het vergeten, waar ik in de ondertitel van mijn doctoraalscriptie over repte, kan worden voltooid.
Cees Slegers, Antoon Coolen 1897-1961 Biografie van een schrijver (Tilburg, Stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg 2001).
|
|