| |
| |
| |
Schrijvershuizen
Het huisje van Annie M.G. Schmidt
Joke Linders
Eindeloos hadden we er naar gezocht, naar het huisje van Annie M.G. Schmidt. Een adres hadden we niet. Alleen een naam: Beaumêles (‘mengeling van moois’?) Het idee voor een bezoek was spontaan opgekomen toen we ontdekten dat we niet zo ver van Le Rouret af zaten. Telkens als we bij een spaarzame passant informeerden, volgde een blik van herkenning en een vage aanduiding in rad Frans. Tot we er ineens pats, boem voorstonden: een wat rommelige verzameling optrekjes op de terrassen die zich onder onze voeten uitstrekten. Overal oude olijfbomen, oleanders, lavendel, mimosa en krekels; op de brievenbus in onbeholpen handschrift ‘Schmit/Groot’. (afb. 1, 2, 3) Dat de spelling niet helemaal correct was, kon het probleem niet zijn. De vraag was of ik zou durven aanbellen? Ik had mijn komst op geen enkele manier aangekondigd.
Afb. 1
Afb. 2
Afb. 3
| |
| |
Afb. 4
Ja dus. Bob van Tol, een van de leden van de leesclub van Annie M.G. Schmidt, deed open. We kenden elkaar niet, maar na enige toelichting en ampele overwegingen liet hij ons binnen. Iemand die gepromoveerd was op Annie's werk, vond hij, mocht gerust zien waar Annie zo veel tijd had doorgebracht. Via een jaren vijftig keukentje kwamen we in een tamelijk donkere, ontroerend eenvoudige kamer. Zeil op de grond, een paar boekenplanken met veel Penguin pockets, een smal en gammel tafeltje, drie kerkstoelen. (afb. 4) In een alkoof twee bedden. Opzij daarvan twee uitgezakte banken met kussens en een kleedje erover. Geen enkele luxe of comfort. Niets dat aan glamour, succes of sterrendom deed denken. Integendeel, alles even simpel. Primitief bijna. Zo was Annie, het kon haar allemaal niet schelen. Als het maar genoeglijk was en ze af en toe wat mensen kon spreken. Lekker roddelen, lachen en discussiëren. Een kale slaapkamer, een douche en een toilet waar ik even
Afb. 5
later opgelucht mijn blaas kon legen. Mijn billen op dezelfde plek als die van Annie M.G...
Parel op de kroon was het terras. ‘Hier gebeurde het allemaal,’ vertelde Van Tol. Aan deze houten tafel zat Annie het liefst, met haar crypto, haar pakje Camels en haar witte wijn. (afb. 5) ‘Hier kwamen we elke avond om vijf uur bij elkaar. George en Anke Groot die zomers vaak in het schrijfhuisje logeerden; Flip, Mies en Jonathan vanuit de verbouwde ruïne even verderop en willekeurig wie er verder maar logeerden. Eindeloos ouwehoeren en drinken tot we allemaal dronken waren en iemand met een plan kwam om wat te eten.’
Ik durfde er bijna niet te gaan zitten, in Annie's stoel. Het uitzicht waar ze zo van had genoten, drong met moeite tot me door. (afb. 6) Waar ooit leegte en wildernis heersten, ontwaarde ik tussen het groen het rood van daken en huizen. Van het zwembad en het hek, beide door Flip aangelegd, was praktisch niets te zien. Gelukkig maar, ze was er altijd op tegen geweest.
| |
| |
Afb. 6
Bob nam ons mee over het paadje waarlangs Annie 's morgens vroeg naar haar schrijfhuisje liep, precies vijftig voetstappen. (afb. 7) En toen stonden we op deze plek waar Wat een planeet, Water bij de wijn en Foxtrot ‘geconcipieerd’ waren, maar ook Waaidorp, Het fornuis moet weg, Otje en al die brieven aan vrienden en collega's in Nederland. Het Kleine Huis was nog basaler dan het woonhuis; op het door wijnranken overdekte terras een tafel en een paar stoelen. (afb. 8)
Schuin achter het schrijfhuis en daar min of meer aan vastgebouwd het stulpje van
Afb. 7
Odette, nog eenvoudiger en nog primitiever, maar met water en elektriciteit en conform de voorschriften. Dick en Annie hadden het laten bouwen als toevluchtsoord voor hun Franse werkster toen die had moeten vluchten voor haar gestoorde zoon. Ze bleef er tot aan haar dood, twintig jaar later: ze voerde de katten en lette op huis en haard als Annie naar Nederland was.
Dit met voorzichtige teugjes proeven van andermans leven voelde als trespassing en thuiskomen tegelijk: de geuren van het Franse platteland, maar ook de afgeslotenheid waar Annie zo onder kon lijden. Had ze de rust en de stilte, de bezoekjes aan de markt, de rijkdom aan kruiden en groente aanvankelijk alleen maar opgehemeld, toen het wat langer begon te duren, begon er ook ongenoegen in haar brieven door te klinken. In 1972 schreef ze aan John de Crane: ‘Ik was erg gelukkig met je brief. Hij kan mij nooit lang genoeg zijn, vooral in zo'n regentijd met alsmaar druipende olijven om je heen en overal kleine gutsende beekjes die ruisseleren van elke sombere rots en
Afb. 8
| |
| |
hier en daar een verpieterde mimosa, en Dick maar zagen in de huiskamer. [...] Ik zit hier nu ruim zes weken en beschouw dit als een soort van test: kan ik hier echt wonen zonder me dood-eenzaam te voelen. Kan ik hier echt werken, voldoende inspiratie opdoen en kan ik mezelf zijn? Ik weet het nog steeds niet.’
| |
Puzzelen
Dick, Annie's man, had al jaren aangegeven dat hij naar Frankrijk wilde. Op aanraden van Wim Sonneveld, die er zijn domicilie had, hadden ze eind jaren vijftig al eens een stukje grond gekocht in de Var, dat overigens totaal onbruikbaar was gebleken. De verleiding deed zich opnieuw voor toen Annie in 1962 samen met Fiep Westendorp en Wim Hora Adema in Roquefort-les-Pins (Alpes Maritimes) logeerde. ‘We zaten daar in een prachtige olijfboomgaard en ik dacht: “Hier zou ik, hier wil ik, oh, wat mooi, heerlijk.”’ (Vogel p. 168)
Een paar weken later gingen Annie en Dick er serieus op zoek. Met Wim Sonneveld én dit keer voor de zekerheid ook maar een makelaar. Het aanbod was overvloedig, overal olijfboomgaarden die niks opbrachten en die de Fransen graag aan Hollanders verkochten. Annie en Dick vielen voor een plek in Le Rouret, volstrekt onbedorven met in de wijde omtrek niks of niemand te zien. Ook hier geen water en licht, maar wel met de mogelijkheid om die aan te leggen. Vlak bij een ruïne in een bos waar ooit een non had gewoond. Die zouden ze er later bij kopen voor Flip. In 1963 werd er gebouwd. In 1964 trokken ze in het huis. Aanvankelijk alleen voor de zomermaanden of een paar weekjes in voor- en najaar. Vanaf 1972 als officiële inwoners van Le Rouret, compleet met registratie bij de Mairie. Voor hun bezoeken aan Nederland konden ze terugvallen op de bungalow in Berkel Rodenrijs.
Al gauw ontstond er een routine. Annie stond vroeg op. Om vier, vijf of zes uur ging ze na een sigaret, een kop koffie en even puzzelen aan het werk in haar schrijfhuis. Dick, die nooit voor negen uur uit zijn bed kwam, liet via een belletje in Annie's schrijfhuis weten als de koffie klaar was. Na dat ontbijt ging Dick aan de arbeid - knutselen, zagen, schilderen, tuinieren - en ‘mocht’ Annie nog een paar uur terug. Op die manier hoefde ze Dick niet zo te confronteren met haar werk. De avonden brachten ze samen door, lezend, pratend.
Er waren ook periodes waarin ze alleen maar luierde en haar handen vol had aan tuinieren - boomknarren uit de grond rukken -, man, zoon en puzzelen. Ze dreigde eraan verslaafd te raken. ‘Puzzels, stapels van die boekjes: Denksport-parade, Denksport-dorado, Denksport-revue en maar oplossen: Doorloper, hersenbrekers, monsterkoppelraadsel, magische vierkant, Verborgen Wijsheid, honingraat, Doe het Zelvers en cryptogrammen. Urenlang over één puzzel, en de oplossing is dan: kennis is macht. Het geeft een diepe bevrediging en ik kan het iedereen aanbevelen.’ (brief aan Frits Bromberg, 13 juni 1974)
Onder de ironische toonzetting knaagde de vraag of de verhuizing wel zo'n goed idee was geweest. Wat Dick blijkbaar niet deerde, benarde haar zeer: ‘het verscheurd zijn tussen twee landen, twee huizen. En het gemis aan contacten hier. Dick is een kluizenaar: ik wil wel 's lekker
| |
| |
ouwehoeren en kan dat moeilijk in 't Frans.’
Er gingen weken voorbij dat ze niemand zagen ‘en daar kan ik dan erg treurig van worden’. (brief aan Frits Bromberg, 8 augustus 1973)
| |
Le soleil n'échauffe pas
Problematisch was dat het schrijven niet meer zo makkelijk en vanzelfsprekend ging als vroeger. Kwam dat doordat ze te ver weg zat en vervreemd raakte van de taal, de mensen en de Zeeuwse klei? Of was ze domweg oud aan het worden? Eeuwigdurende twijfel. En dan die rare hoofdpijnen. ‘Zoveel mensen uit het Noorden,’ zei een geconsulteerde neuroloog in Grasse, ‘vaak oude of middelbare echtparen, komen hierheen voor de zon. Ze zijn zielsgelukkig hier, genieten van het klimaat en de rust en de wijn. Maar na een poosje krijgen ze iets. Ze krijgen het Wapperen, of een variant daarvan.’ Uitingen van kou, want de zon verwarmt niet van binnen. ‘Wie geen wortels heeft, wordt niet meer warm. [...] U zit met een navelstreng vast aan uw land. De navelstreng is de taal. U blijft Hollandse kranten lezen, Hollandse brieven schrijven en af en toe trekt u naar Nederland. Door de verre reis heen en weer per vliegtuig of per auto wordt de band gerekt als een elastiek, veel te vaak en te snel, in en uit, heen en weer. Dát is het. U bent gezond, er is niets aan de hand. U hebt enkel het heen en weer.’ (Vogel, p. 152)
Het kinderboek waaraan Annie na Het fornuis moet weg! begonnen was (en dat uiteindelijk Otje zou worden), wilde maar niet lukken. ‘Weer pak ik m'n mislukte kinderboek-manuscript in om mee te nemen naar Frankrijk. Eigenlijk moest ik het weggooien en helemaal opnieuw met 'n ander idee beginnen, maar ik kan er geen afstand van doen en ga in elk geval de krenten er uit plukken. En dan OM die krenten heen een nieuwe pudding maken. Gek dat ik werk altijd met eten blijf vergelijken.’ (brief aan Tine van Buul en Reinold Kuipers, 14 oktober 1975)
Pas na het overlijden van haar man zou ze toegeven dat ze zich in Frankrijk nooit echt gelukkig had gevoeld. ‘Mijn man was ongelooflijk jaloers op mijn werk. Ik ben door hem nooit erg gestimuleerd, integendeel. Veel mannen hebben dat volgens mij. Hij hield niet van mijn vrienden uit de theaterwereld. Hij wilde me het liefst helemaal weg hebben uit Amsterdam. Eerst moest ik dus met hem mee naar Berkel Rodenrijs, en daar heb ik het heerlijk gehad, echt heerlijk, maar ik was wel wég uit de stad, wég uit de kennissenkring. Daar was het hem ook om begonnen. Het werkte niet echt zoals hij het bedoeld had, want na een tijdje kwamen ze naar mij toe, helemaal naar Berkel Rodenrijs, en dus was dat niet ver genoeg meer en moesten we weer verhuizen - ditmaal naar Frankrijk. Het werd allemaal heel rationeel voorgesteld. Ik kreeg daar een eigen werkhuisje en mijn man zei dat ik daar toch ook kon werken en schrijven, dat het eigenlijk niets uitmaakte. Het werd heel zorgvuldig verpakt. Maar Frankrijk was geen land voor mij, ik had heimwee, ik miste mijn sociale contacten, en schrijven kon ik daar niet.’ (Brunt, 1986)
Dat ‘niet kunnen schrijven’ moeten we met een korreltje zout nemen - en de jaloezie van haar echtgenoot misschien ook wel - want er vloeiden die Franse jaren maar liefst acht theaterstukken,
| |
| |
twee cabaretprogramma's, een televisiestuk, een toneelstuk, een vertaling, twee kinderboeken, acht schoolboekjes en een prentenboek uit haar pen. Geen onverdienstelijke score voor iemand die de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Maar dat ze er niet echt lekker zat, kunnen we concluderen uit het feit dat ze zich twee jaar na Dicks dood op 25 februari 1983, in het bevolkingsregister van Amsterdam liet inschrijven. Verblijfplaats: Vossiusstraat 38, een royale zonnige woning met uitzicht op het Vondelpark. ‘Eindelijk weer thuis.’
Na de dood van Dick was Annie nog een keer alleen naar Beaumêles geweest, waar ze ‘als een inerte zeekoe’ op haar lauweren had liggen rusten. Dat was voor geen meter bevallen, waarna het besluit voor de verhuizing naar Amsterdam snel was genomen. Sindsdien kwam ze er enkel nog voor vakanties, meestal met een paar leden van de leesclub. ‘Of ze er ooit nog gelukkig was na de dood van je vader,’ schreef George Groot aan haar zoon, ‘weet ik niet. Maar in ieder geval was ze af en toe innig tevreden. 's Morgens scharrelde ze heel vroeg en stil rond in een oude pyjama van Dick.’ (Dag Annie).
Over de meeste van deze spinsels, twijfels en onzekerheden schreef ik in Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap. Maar toen ik letterlijk in haar voetsporen stond, drong het dieper tot me door. Hier in Rouret was Annie zichzelf tegengekomen als iemand die - meer dan haar lief was - afhankelijk was van anderen, van de bevestiging en geborgenheid die Dick bood, de sturende hand van John le Crane, het luisterend oor van vrienden en het publieke applaus. Aan de meeste van die behoeften voldeed Amsterdam na de dood van Dick beter dan Le Rouret.
| |
Bronnen:
Emma Brunt, Jaloers (Amsterdam, De Arbeiderspers 1986) |
Tine van Buul e.a. (red.), Altijd acht gebleven (Amsterdam, Querido 1991) |
Frits Visser, Dag Annie (Querido, Amsterdam 1995) |
Joke Linders, Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap (Amsterdam, Querido 1999) |
Hans Vogel, Wacht maar tot ik dood ben (Naarden, Strengholt 2000) |
foto's: Joke Linders
|
|