| |
| |
| |
De vrouw in het rubberen meeneembad
De levensschets van Odette Keun door Monique Reintjes
W.A.M. de Moor
Een vrouw die anno 1920 in haar bagage een rubberen bad meesleept en, gevangen op een torpedobootjager ten aanschouwe van de bemanning of, sterker nog, tussen Russische plattelandsvrouwen in een trein van beestenwagens, spiernaakt een bad neemt, dat is een heel apart exemplaar. Monique Reintjes, lid van de Werkgroep Biografie, schetste het leven van Odette Keun, een bijzondere, excentrieke Nederlands-Franse socialiste en schrijfster, in een onooglijk, maar veelbelovend boekje.
In november 2000 verscheen in een privé-uitgave de levensschets van Odette Keun. Monique Reintjes, de auteur, geeft in haar voorwoord aan dat haar verblijf in het nieuwe Georgië, begin jaren negentig, haar belangstelling voor Keun had gewekt. Keun was de maîtresse van H.G. Wells, en Wells kennen wij als de vader van de moderne science fiction en als de schepper van The Invisible Man, daarmee Urheber van een genre dat vooral op het witte doek heel wat varianten heeft gekregen. Maar Keun? Nooit van gehoord!
Keun schreef haar romans, reisverslagen en pamfletten aanvankelijk in het Frans, later in de taal van haar minnaar. Haar werk verscheen bij niet geringe uitgevers als Flammarion, Bodley Head, Faber & Faber en Longmans. Slechts van één boek, de roman Prince Tariel, die Keun in het Engels publiceerde, kwam een jaar na publicatie in het Engels in 1925, een Nederlandse vertaling uit, en wel bij De Arbeiderspers. Of daar in Nederland reacties op kwamen? Reintjes vermeldt het niet. Geen wonder dus dat wij Keun niet kennen. Toch kreeg Odette Zoe Keun, die leefde van 10 september 1888 tot 14 maart 1978, acht Franse en dertien Engelse titels op haar naam, deels romans, deels reisverhalen en pamflettistische geschriften.
Reintjes werkte op de ambassade in Georgië tijdens de burgeroorlog van 1991, toen Szevernadze c.s. zich losmaakten van de Russische Federatie. ‘Ik was gevallen voor dat land’, schrijft ze, ‘en zijn bewoners, minstens zozeer als Odette, al kwam er voor mij geen prins opdagen’. Die prins was in Keuns leven gekomen na een jeugd die op zichzelf al ongewoon was. Dáár al begon de veeltaligheid van deze onbekende Nederlandse. Frans, Italiaans en Grieks bloed had zich met het Nederlandse gemengd.
Reintjes schreef een fascinerend levensverhaal in nog geen 150 bladzijden, en in al te povere uitvoering, maar het effect
| |
| |
op mij was dat van een immense turf. Het leven van Odette Keun zelf heeft daar alles mee te maken. In dit geval kan ik niet beter doen dan aan te geven waar het in de zes hoofdstukken van deze in goed Engels geschreven biografie over gaat.
| |
Toenemende vermenging
Odettes veeltaligheid moet historisch-genetisch bepaald zijn geweest. Haar oudoom Bernard Keun vestigde zich in 1756 vanuit Nederland als beginnend hervormd predikant in Smyrna, waar veel Nederlanders woonden. Hij werd door de komst van Franse vluchtelingen weldra gedwongen van het Nederlands op het Frans over te gaan. De vermenging van culturen en religie ging verder, want Bernards broer Abraham trouwde met een Engels meisje en hun zoon Isaac weer met een Italiaanse die ook nog eens katholiek was. Samen kregen dezen negen kinderen. Al dat volk bleef in Constantinopel werken, bij banken, in het verzekeringswezen en op het Nederlands consulaat. Odette Keuns vader Gustav Henri was een kleinzoon van deze Isaac, en ondanks het feit dat hij geen Nederlands kende en het Turks niet kon lezen werd hij benoemd tot tolk op kosten van het Nederlands consulaat. Hij trouwde met een negentien jaar oude weduwe, kind van een Italiaanse vader en een Griekse moeder, die al twee meisjes had uit haar eerste huwelijk. Gustave zelf had een dochter uit zijn eerste huwelijk, en ziedaar de wording van een turbulent gezin en de aanzet tot een levendige jeugd voor de heldin van deze levensschets, die op 10 september 1888 recht van de beddenplank geboren werd.
| |
Vaders temperament
Odette kreeg er in korte tijd twee zusjes bij, zodat ze opgroeide in een ren met zeven hennen en één haan. De veren stoven er in het rond, aan temperament geen gebrek; de Engelse kinderjuffrouw had handen vol werk. Niet in de laatste plaats aan Odette, die, zoals ze zelf zou schrijven, haar ‘instinctive rebelliousness’ van vader Keun had geërfd. Het beste, zo schreef ze, had die man gefloreerd op een eiland zonder wetten in de Pacific, waar hij kon foeteren tegen het Lot en spugen op de wereld die hij achter zich had gelaten. Maar hij stierf gewoon in Constantinopel, toen Odette dertien was. Ook al zei ze niet van hem te houden, ze erkende wel dat juist hij haar wezenlijk had beïnvloed: ‘I was too much like him. I hardly remember a day, during the last year of his life, when our two wills did not rise furiously up against each other, the struggle ending, of course, in brutal punishment for me.’ Zelfs als hij de zweep hanteerde, bleef Odette weigeren hem te gehoorzamen. Tegelijkertijd had ze een zekere bewondering voor hem. Ze bekende hem zelfs dat ze zelf liever een man was geweest.
| |
Onder nonnen
Naar die wens heeft Odette Keun ook, zeker in haar jaren als jongvolwassene, haar leven ingericht, zoals de biografie laat zien. Ten slotte hield haar zachtaardige moeder het niet langer uit bij deze man, die op 48-jarige leeftijd stierf aan tertiaire syphilis en drankzucht. Met zijn dood verloor het gezin zijn status binnen de diplomatengemeenschap en op de Engelse school moesten de meisjes Keun als tegenprestatie voor een lager
| |
| |
schoolgeld vernederende klussen verrichten, zoals schrobben en boenen. Odette pikte dat niet, kwam in opstand, liep weg en liet zich te paard in Klein Azië rondvoeren om ten slotte weer thuis afgeleverd te worden door de politie. Dat gebeurde vaker en daarom werd ze op advies van een katholieke priester naar Grubbenvorst in Limburg gezonden om er bij de Ursulinen discipline te leren.
Tegen aller verwachting in slaagde die manoeuvre: het lesprogramma blonk uit in zinvolle eisen - Ursulinen deden in dit opzicht nooit onder voor Jezuieten - en de nonnen vermeden, heel uitzonderlijk, hun leerlingen hun eigen opvattingen op te leggen. Dat bracht Odette tot bedaren, en wel zó, dat zij, drie jaar na het behalen van het middelbareschooldiploma, zélf non werd bij de Dominicanessen in Tours. Daar deed ze noviciaat en koos de naam Soeur Hélène-Marie. Ze ging geschiedenisles geven aan meisjes uit welgestelde families, eerst in een Frans pensionaat, later, slechts kort, in Noord-Italië. Toch trad ze na enkele jaren uit. Want al waardeerde zij haar leven lang het inzicht in de liefde en het absolute die de kloosterjaren haar hadden gegeven, het dogmatische van de roomse kerk stond haar tegen en vooral speelde een rol ‘the lonely, lonely heart, that longed so to be touched and comforted, to feel a little, instead of only believing!’ Odette Keun moest een man hebben.
Toen ze erachter kwam welke kwalijke rol de Dominicanen gespeeld hebben in de bestrijding van de ketterij der Albigenzen, was het moment daar om uit te treden. Verder speelde mee dat in juli 1911 haar moeder stierf en zij zich verantwoordelijk voelde voor de opvoeding van haar twee jongere zusjes. In november 1911 legde ze het kloosterkleed af.
| |
Op zoek naar een doel
Keun ging de kost verdienen als secretaresse van de Amerikaanse consul-generaal in Constantinopel. Daarmee had ze echter nog geen doel in haar leven. Haar geloof was ze zo goed als kwijt. Ze miste iemand die haar begreep, en zo begon ze, in een roman die ze opdroeg aan haar zusters, te schrijven over haar religieuze twijfels, haar suïcidale neigingen, over sociale problemen en amoureuze verleidingen.
Volgens Reintjes zouden alle romans van Keun sterk autobiografisch zijn en stond Odette zelf steeds model voor de complexe, lastige, maar ook eerlijke, onafhankelijke, trotse vrouw in haar boeken. Les Maisons sur le Sable schreef ze niet om de intrige, maar als een psychologische studie van een hoofdfiguur die seksueel wordt misbruikt door de een, en verraden door de ander. Als je de inhoud toetst aan het leven, verbaas je je over de schroom van de biograaf om het verband tussen boek en leven te signaleren. Keuns heldin houdt niet van de eerlijke goeierd die haar wil trouwen, maar idealiseert een veel oudere, egoïstische man. Aan hem geeft zij zich wel en vervolgens maakt hij zich uit de voeten. Ik was op slag gepuzzeld door de vraag waarom Keun zó over mannen schreef, maar die vraag wordt in de biografie niet gesteld. Evenmin vernemen we hoe de roman, in 1914 verschenen, door de kritiek werd ontvangen. Zo blijft met name Keuns schrijverschap een zweverig element in de biografie, terwijl je nieuwsgierigheid naar de kwaliteit daarvan wordt gewekt door de brieven
| |
| |
die, met name tegen het eind, in extenso zijn opgenomen: spannende, prikkelende lectuur.
| |
Op pad
Toen de Eerste Wereldoorlog Constantinopel bereikte, vertrokken de zusjes Keun naar Parijs. Daar schreef Odette haar tweede roman, dicht op de huid van drie zussen en hun recent verleden, alle drie zoekend naar de ware Jacob, als echtgenoot of minnaar. Wanneer ze merken hoe ongelukkig ze stuk voor stuk met hun relatie zijn, trekt de oudste van de drie - Keuns alterego - de conclusie dat ze moeten kappen en opnieuw beginnen. Dát lijkt mij weer typerend voor Keun, zoals het vervolg laat zien. Het is een sterk thema, waarvoor de basis ligt in de halfslachtigheid die de hoofdfiguur vaststelt bij zichzelf: haar vrees om de man die zij denkt te beminnen, te verliezen is groter dan haar angst voor hel en verdoemenis omdat ze met een getrouwde vent vrijt. Toch zou ook dat het lot worden van Keun. De roman was opgedragen aan Bernard Lavergne, haar eerste minnaar. Hem volgde zij naar Algiers, toen hij er aan de universiteit ging werken.
Zelf reed Keun te paard de woestijn in om er de mensen te bekijken en over hen te schrijven in La Revue de Paris, een tijdschrift waaraan grootheden als George Sand, Prosper Merimée en Henry James meewerkten. Toen de Berbers eenmaal vertrouwd waren met haar onvrouwelijke kleding van broek, slobkousen en panamahoed, lieten ze haar gemakkelijk in hun wereld toe. Dan kwam haar sociale betrokkenheid boven. In het Aurèsgebergte was maar één dokter op 70.000 verspreid wonende mensen. Er waren lokaal Berbers die hem hielpen. Maar Keun werd al gauw ook gezien als arts en leerde de mensen oogziekten te voorkomen door de ogen goed schoon te houden. Ze zette de mensen ook aan om beter voor een goede gezondheidszorg op te komen.
| |
De voorspijs
Opnieuw wordt Keun verliefd op een getrouwde man, zelfs een die er al een maîtresse bij heeft. Als de man haar laat zitten, schrijft ze de roman Une Femme Moderne, en draagt die op aan de man die een prominente rol zal gaan spelen in haar leven: H.G. Wells: ‘Tu nous as imposé tes songes’. Zijn woorden houden haar hoofdfiguur op de been: ‘I am the invincible courage of all people; I am the principle of that being. I am the fire that doesn't die.’
Mooie woorden, het topje van de ijsberg aan invloeden die zij uit zijn werk onderging en die de basis vormden voor haar groeiend sociaal bewustzijn. Ze werd socialiste, ze werd radicaal feministe zelfs. Maar vóór zij aan haar hoofdgerecht, Wells, zou toekomen, was daar eerst de voorspijs: een Georgische prins, Grisha, die optrad als haar begeleider toen zij het leven in de dorpen ging observeren om er stof voor artikelen op te doen. Om geen opspraak te wekken, trouwden ze onderweg ergens in een dorp, zonder officiële papieren.
Intussen had Keun te maken gehad met volken die er barbaarse methoden op nahielden, zoals overspelige vrouwen straffen door hun oren en neus af te snijden; waren ze zwanger, dan moesten ze zichzelf ophangen, etcetera. Of met andere volken hoog in de bergen die acht
| |
| |
maanden per jaar niet te bereiken waren, ook weer met hun buitenissigheden.
Keun en Grisha vestigden zich in Tbilisi, de hoofdstad van Georgië. Ook daar leerde Keun de mensen kennen. Ze vond dat de vrouwen mooi haar en mooie ogen hadden, maar gratie en uitdrukking misten en aan het huishouden gebakken waren. En dan dat eindeloze tafelen! Alsof er geen werk aan de winkel was! Onvrede dreef haar voort, terwijl toch de tochten die ze als journaliste maakte eindeloze ontberingen meebrachten.
| |
Zoektocht
Reintjes maakt voelbaar dat Keun reisde om zichzelf te zoeken. Op haar tweeëndertigste realiseerde Keun zich dat ze nooit echt gelukkig was geweest in haar relatie met een man en dat ze niet in staat was geweest iemand gelukkig te maken. Bovendien vond zij zichzelf als socialist buitengewoon halfslachtig: uiteindelijk diende al haar geld alleen haar eigen activiteiten. Als haar escorte paarden vorderde van de bevolking riep ze het geen halt toe. Ze wilde nu wel eens iets doen voor de mensheid.
Toen het Rode Leger in februari 1921 de Georgiërs op de knieën dwong, besloot Keun ondanks haar felle kritiek op de Bolsjewisten te blijven om verslag te doen van de wijze waarop de communisten hun leer in Georgië overbrachten. Ze kreeg toestemming, ging er op uit, en schreef een dozijn artikelen voor de socialistische pers in het Westen, behoorlijk positief, maar niet zonder kritische kanttekeningen. Niet één bijdrage werd gecensureerd. Geen wonder dat ze in het niet-Russische kamp beschouwd werd als communiste. Toen ze in juni 1921 in Constantinopel aankwam, bleek de Franse spionagedienst al haar gangen hebben nagegaan en vastgelegd. Na ondervraging kon ze vrij in de stad van haar jeugd rondlopen, haar manuscript over de bolsjewisten in Georgië naar haar uitgever Flammarion in Parijs zenden, en haar vrienden bezoeken. Maar op 29 juni werd ze door de Britse Militaire Politie van haar bed gelicht. Niet alleen haar paspoort werd ingenomen, maar ook brieven aan mensen in Georgië en vijftien notitieboekjes met aantekeningen voor het tweede deel van haar boek over Georgië.
| |
Gevangen
Met vijftig anderen werd Keun gevangen gezet op het Britse pantserschip Ajax dat midden in de Bosporus voor anker lag. Vergeefs trachtte ze haar diplomatieke relaties in beweging te brengen. Alleen Outline of History van H.G. Wells was haar troost. De Britten negeerden alle pogingen om haar rechten als Nederlandse staatsburger te laten gelden. Van de Ajax werden de vrouwen en kinderen na enige dagen overgebracht op een torpedobootjager en vandaar op een Turks zeilship dat er dertig uur over deed om hen af te leveren in Sebastopol. Hier werd Keuns uiterlijk, dat zo afweek van dat der Russinnen, haar noodlottig, omdat men haar aanzag voor een Engelse spion. Met elf andere vrouwen en kinderen werd ze opgesloten in een kamer van 2,5 bij 6 meter, zonder bedden. Na tien dagen werd het gezelschap overgeplaatst en de Cheka (voorganger KGB) gaf haar de parels, diamanten broche en geld terug. In Sebastopol werden vrouwen en mannen verenigd en geno- | |
| |
ten ze er tijdelijk een zekere vrijheid. Keun marcheerde door de stad in haar roze nachtpon: al haar kleren had ze weggegeven, op de zijden jurken na, die daar misstaan zouden hebben.
Van hier ging het in drie weken per trein naar Charkov in de Oekraïne. De gevangenen werden getransporteerd in beestenwagens, vergeven van ongedierte en excrementen. Ze stopten op de gekste tijden, op de eenzaamste plekken, om onduidelijke redenen, en allemaal kregen ze last van dysenterie. Keun was ook hier een uitzondering: in het rubberen bad dat zij in haar bagage had, wist ze voldoende water te krijgen - hoe dat ging midden in een beestenwagen, blijft een raadsel - om, terwijl de Russische vrouwen toekeken, een bad te nemen.
| |
De heilstaat
In Charkov leert Keun het leven in de socialistische heilstaat kennen. Troosteloze boel, elk initiatief gedood, geen enkele hygiëne, vuile ziekenhuizen, lege scholen, en een alles overheersende bureaucratie - het doet haar denken aan de Samurai in Wells' Modern Utopia. Ze vertrekt naar Moskou, waar ze maar ternauwernood aan langdurige opsluiting ontkomt en waar ze in de Georgische ambassade schuilt. Intussen komt ze in het geweer tegen de arrestatie die voorgaande reis per schip en trein tot gevolg had en richt ze zich rechtstreeks tot de Engelse generaal die ze verantwoordelijk acht voor haar arrestatie. Ook weet ze de media in te schakelen en dreigt ze in Het Volk, socialistisch dagblad voor Nederland, een pamflet over de mishandeling te publiceren. Als ze na veel vijven en zessen haar paspoort terugkrijgt, wil ze vanuit Georgië naar Constantinopel, maar daar staat alles op zijn kop. Ankara wordt de nieuwe hoofdstad van Turkije, Constantinopel wordt Istanbul, Smyrna is verwoest en de Nederlandse gezinnen verlaten de stad.
Ook de Keuns gaan weg en verspreiden zich over Tunis, Athene en Marseille om er een nieuw leven te beginnen. Odette vestigt zich met haar zussen in Parijs. Daar voltooit ze haar boek Sous Lénine, waarin ze haar ervaringen opschrijft. Als dit, in haar eigen vertaling, in Engeland verschijnt onder de titel My adventures in Bolshevik Russia, krijgt het een daverende recensie van H.G. Wells: ‘Her humour never fails. When the dirt and barbarisme becomes intolerable she gets out her travelling indiarubber bath and baths herself, publicly and reproachfully.’
Wells zou willen dat dit boek elke jonge officier onder ogen kwam. Zou ‘ie leren hoe stupide je je als verantwoordelijke kunt gedragen! Odette is opgetogen als ze Wells’ recensie leest, en schrijft hem meteen een bedankbrief. Daarmee neemt hun langdurige relatie een aanvang.
| |
De schaamte voorbij
Reintjes laat zien dat een van de treffendste aspecten van Odettes karakter haar ‘complete honesty and complete lack of shame’ was. Dat ze veel mannen had gehad, mocht iedereen weten, en het liet haar koud of men haar schaamteloosheid waardeerde of afwees. Essentieel voor haar was dat ze zichzelf kon zijn. ‘I've taken years and years to cut, one after the other, the myriads of little strings that were wrapped round me since my birth: the strings of environment, education, heredity, dogmatic belief. Often I was
| |
| |
submerged in such blackness, humiliation and pain that I lost all hope of succeeding, for all my instincts were at war with my theories, and my heart remained servile long after my mind had struggled free [...] For in this alone - but it is what is essential - I am an unwomanly woman, sharing the birthright of the man: I am always wanting what is beyond the possible, beyond my own faculties, beyond my own forces, and, pressed to accomplish my destiny, I have been obliged to leave behind me, at different stages of my road, those human beings who helped my advance for a time.’
Ik citeer deze passage niet alleen omdat ze de kern vormt van Keuns wezen, maar ook omdat ze iets laat proeven van haar literaire, essayistische kwaliteiten, de kracht van haar proza - die ons door Reintjes' schets wordt getoond. Als Keun dit schrijft staat ze voor de omslag in haar leven. Ze is niet alleen de schaamte voorbij, maar ook het communisme in zijn extreme vorm. Ze moet, levend in een zekere welstand in Juan-les-Pins, vaststellen, dat ze van een andere wereld is. Van wat ze verloren had, haar geloof, blijkt ze een zekere bewondering voor de figuur van Christus over te hebben gehouden. En daar is dan, na zoveel jaren waarin zij zijn werken verslond, Wells, het idool van haar jeugd, die zij in haar leven binnenhaalt. Het is 1924. Zij is 36, hij 58.
| |
De grote minnaar
Keun doet dat letterlijk als minnares, naakt onder een niemandalletje, geurend naar jasmijn, als Wells, na een steeds gepassioneerder correspondentie, haar in haar hotelkamer in Genève opzoekt. De gordijnen zijn bijna dicht, het licht is uit. Zo gaan zij recht op hun doel af, om elkaar pas na de daad in de ogen te zien. Dat begin typeert in feite de hele verhouding: ze had op niets kunnen uitlopen, het had bij een lekkere vrijpartij kunnen bliven, als Odette niet alles op alles had gezet om de grote auteur in te palmen en, omgekeerd, deze zijn eigenbelang dankzij deze scharrel - niet zijn eerste! - realiseerbaar had geacht. Odette bevalt de grote schrijver blijkbaar zo goed, dat hij in haar een mogelijkheid ziet om langdurig in de Provence een dubbelleven te gaan leiden. In een dorpje bij Grasse vinden zij een boerderijtje, Lou Bastidou.
Wells was, dankzij de successen van zijn boeken, een rijk man. Voor de tweede keer getrouwd, was hij, van eenvoudige afkomst, gebiologeerd door het bohémienachtige artiestenmilieu waarin iedereen met iedereen naar bed ging. Hij verafschuwde de Victoriaanse moraal, en bepleitte seksuele vrijheid. Jane, zijn vrouw, hield op een ‘moderne vrouw’ te zijn zodra ze met Wells was getrouwd, en deed alles om een perfecte partner te zijn, opvoedster van zijn kinderen, geweldige huishoudster en ideale secretaresse.
Toen Wells met Keun het ruime sop koos, kreeg hij vier vrouwen te onderhouden, want intussen had hij naast zijn vrouw nog twee anderen bezwangerd. De buitenwereld kende hem anno 1924 als een strijder voor de wereldvrede - daarom was hij ook in Genève -, maar Reintjes - en Wells' biografen op wie zij steunt - weet dat de man zich enorm verveelde en toe was aan iets nieuws. Aan Keun dus.
| |
Een nieuw doel
Wells op zijn beurt wordt nu Keuns grote doel. Van eind november tot maart 1925
| |
| |
zijn ze samen in hun Provençaalse stulp. Zij wordt zijn klankbord en adviseur en onderhoudt een goede relatie met zijn andere vrouwen. Als ze in 1926 naar een wat grotere boerderij verhuizen, noemen ze die ‘Lou Pidou’ - troetelnaam van Odette voor Wells: ‘petit dieux’! - en laten op de schoorsteenmantel de leuze zetten ‘Two lovers built this house’. Daarmee roepen ze het onheil over hun liefde af: in hetzelfde jaar begint die te tanen. Wanneer Wells' vrouw Jane sterft, wil Odette haar plaats innemen, maar Wells weigert, waarschijnlijk omdat hij de publieke opinie niet durft trotseren. Voor Londen is zij bovendien veel te zwaar opgemaakt, ‘her jewels were too many and too big. Her voice was too loud and her conversation too direct’. Zelfs als Wells jaren later in Londen ziek ligt en zij hem komt opzoeken, dwingt hij haar onmiddellijk terug te gaan.
Odette wordt ziek - sinusitis - en krijgt zelfs wondkoorts. Ze ziet weldra in dat haar god in feite een gecompliceerde, lastige man is. Hun karakters botsen. En toch kan ze niet meer zonder hem: ‘Ik ben zijn maîtresse geworden, hij is de baas; het is afgelopen met mijn onafhankelijkheid van hart en houding’, schrijft ze in haar autobiografische roman La Capitulation (1929). In ontmoetingen met Wells' vrienden gedraagt zij zich als een enfant terrible - misschien omdat 't Wells amuseerde. Alleen wie langer in hun huis bij Grasse vertoeft, ontdekt haar kwaliteit als een ernstige, idealistische vrouw.
Wells wordt ten slotte doodmoe van Keuns hectische manier van doen. Hun laatste gezamenlijke trip door Spanje leidt ertoe dat hij haar in Barcelona op de trein zet. Ze gedraagt zich als een jaloerse echtgenote, zendt hem in Londen scheldbrieven, maar zegt nog in 1933 tegen Somerset Maugham dat ze gek is op Wells. Evengoed gooit ze hem op 22 mei 1933 het huis uit. Ze hoopt stiekem dat hij terug zal komen, maar het is afgelopen: al sinds 1929 heeft hij een oude liefde, Moura Budberg, opgefrist, met wie hij wél wil trouwen. Daarop vertikt Odette het om Lou Pidou te verlaten. Ze dreigt met de publicatie van zijn brieven aan haar, wanneer hij het waagt Moura zonder haar toestemming te trouwen. Wells knijpt hem als een ouwe dief. Wraakzuchtig blijft ze hem achtervolgen met telefoontjes en brieven. In een poging de oude minnaar uit haar hart te bannen, neemt ze een nieuwe minnaar, maar als de vrouw van deze brave man met zelfmoord dreigt, maakt hij een eind aan de affaire.
| |
Opnieuw journaliste
Tevoren al had Keun haar oude vak weer opgenomen en was bij de Berbers in Aurès gaan kijken hoe hun situatie was. Niet veel beter dan vroeger, maar omdat zij intussen in zoveel andere ruige streken was geweest, kon ze hun bestaan anders duiden. Ook was ze door Brits Soedan getrokken, en daar verdiepte zij zich in de praktijk van de islam. Ze vond die een stuk onaantrekkelijker dan de theorie ervan. Vervolgens werkte ze haar plan uit om in Afrika een medische expeditie te ondernemen. Ze deed verpleegervaring op in Lausanne, leerde inenten, volgde een cursus voor vroedvrouw in Londen, en had zo naar Gambia of Nyassaland gekund.
Tussen al die activiteiten door had ze tijd gevonden om haar beeld van de Engelsen
| |
| |
op te schrijven, geestig, vileinig, zodat Reintjes van I discover the English kan zeggen dat het haar meest bekende boek is geworden. Het werk is na 65 jaar nog even fris.
Ook waagde Keun zich aan een groot artikel over Wells, dat in drie afleveringen in Time and Tide verscheen. Ze noemde hem daarin onder meer lawaaierig, egocentrisch en vulgair, een pathologisch geval, niet in staat kritiek te aanvaarden. Maar ze erkende ook hoeveel hij voor haar en haar generatie had betekend. Híj was voor haar dé man van de kwart eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog. Daarna had ze ontdekt hoe wreed haar vroegere idool was geweest. Een ordinaire wraakneming, zo oordeelt ook de biograaf. Bernard Shaw vond dat Odette een kans gemist had. Volgens hem had ze een komische beschrijving kunnen geven van Wells in bed. ‘Ze bezit een verbazende beheersing van het Engels en is clever, maar niet clever genoeg om te vermijden dat zij zichzelf gedraagt als een kind dat huilt tegen de maan en zich diep beledigd en in de steek gelaten voelt.’ Dat was raak gezegd.
Lekker stel: op zijn beurt dreigde Wells met een smaadproces als Odette haar boek met zijn brieven aan haar zou publiceren. Rond Lou Pidou duurde de tweestrijd nog jaren en mondde uit in civiele procedures. De beschrijving daarvan, met zeer pittige scheldbrieven van Odettes kant, neemt driekwart van een hoofdstuk in, dat over Amerika belooft te gaan. Daarover straks.
| |
Duitsland, Amerika
Nadat Hitler aan de macht was gekomen, trok Odette in december 1934 naar Duitsland om rond te kijken, en schreef, geschrokken van wat ze waarnam, het pamflet Darkness from the North, waarin ze de toekomstige ‘Verlosser van Duitsland’ in cynische bewoordingen karakteriseerde en beargumenteerde dat een tweede wereldoorlog onvermijdelijk zou zijn.
Haar boek over Engeland was intussen zo'n succes dat haar uitgever Longmans in 1935 soortgelijke boeken wilde over Frankrijk en Amerika. Zo reisde ze in de herfst van dat jaar naar Manhatten, waar ze haar oren en ogen de kost gaf. Intussen trok een sociaal experiment in Tennessee haar aandacht: elf dammen in de Tennesseerivier genereerden elektriciteit. Ook daarover schreef ze een boek, met bijzondere aandacht voor de zwarte arbeiders.
In Noord-Amerika voelde zij zich meer thuis dan in Engeland. Met haar luide stem en haar exhibitionistisch gedrag viel ze in de Verenigde Staten veel minder uit de toon dan in Groot-Brittannië. Zoveel zelfkennis bezat ze wel. ‘They did not turn a hair when my language became scatological, as it is apt to do in moments of excitement.’
Hoewel dit hoofdstuk compositorisch rammelt als een oude Ford, bevat het de mooiste teksten van Keun zelf, over wie zij is en hoe zij zich verhoudt tot de wereld. Ze erkent dat ze in haar leven van het ene geloof in het andere is gestapt: protestant, katholiek, socialist, stop-de-oorlog-activiste, aanhangster van de Russische Revolutie, voorstandster van de Volkenbond, en, ironisch: ‘the Unshakebleness of the Pound Sterling, my own Soul, and a Great Genius’. God stierf in haar, de liefde stierf in haar, alleen de vrijheid bleef over.
| |
| |
Keun bleef in Engeland wonen, gaf er lezingen, en vertoefde na Londen en Torquay in Ickenham, waar ze een huisje kocht. Ze bleef politiek geïnteresseerd. Zo bemoeide zij zich tegen het eind van de oorlog met de vraag of er een unie kon komen van Middeneuropese landen - Baltische staten, de Donau- en de Balkanlanden - als buffer tussen Oost en West. Toen ze tegen de zeventig liep, begon ze te werken aan een lange monoloog over het universum en de zin van haar eigen bestaan. Ze rekende erin af met de theologie van christendom en islam, maar zag in de figuur van Christus de onschuld, de onzelfzuchtigheid, de goddelijke liefde, die in ieders leven zou moeten werken. Haar laatste levensjaren bracht ze door in de buurt van Worthing om ten slotte op 14 maart 1978 op 89-jarige leeftijd te sterven. Haar as werd daar verstrooid.
| |
Voorlopige staat
Odette Keun van Monique Reintjes is naar mijn idee nog niet af. Hoewel ik het boek met geweldig veel belangstelling heb gelezen, had ik op vele plaatsen de indruk dat de auteur zich wel erg tot de feiten bepaald heeft. Dat Odette een overdonderende gave had voor zelfhandhaving is duidelijk, maar hoe kwam het dan dat ze onmiddellijk voor de Grote Auteur bezweek? Wat is er gebeurd met haar familie, haar moeder, haar zussen? Een enkele keer duikt een der zussen op, neemt zelfs bezit van Lou Pidou, maar zonder enige context. Wat dachten de critici, en wat denkt ook Reintjes zelf, over de literaire kwaliteit van Keuns vele geschriften zelf? Welke invloed had die eventuele kritiek op Keuns journalistieke, artistieke loopbaan?
De voorlopige staat van dit boek is ook af te lezen uit de inconsequenties waarmee de hoofdstukken in de tekst zelf worden aangeduid en hoe ze in de verwijzingen verschijnen:
‘The Nun from Constantinople’ heet in de inhoudsopgave ‘The Nun’, ‘The Socialist Travel-Writer’ wordt ‘The Travel-Writer’, ‘Prisoner in Soviet Russia’: ‘The Prisoner’, ‘Mistress of H.G. Wells’: ‘The Mistress’ en ‘America’: ‘Recovery’, zodat ‘England’ de enige consistente hoofdstuktitel blijkt. Na het derde hoofdstuk klopt er bovendien niet veel meer van de compositie en dekken de hoofdstuktitels de inhoud onvoldoende. Mij dunkt: daar valt voor officiële publicatie nog het nodige aan te schaven. Maar wat zou het aardig zijn als een Nederlandse uitgever eens met een redacteur en Reintjes aan tafel ging om van deze levensschets een boek als een klok te maken. Met méér evenwicht ook in de presentatie van Keuns teksten door het hele werk heen en niet alleen de vileinige brieven aan Wells, hoe schitterend die ook zijn. Odette Keun was een gek en briljant mens, een Nederlandse, die wat mij betreft een uitgebreide, rijke biografie verdient.
|
|