Hij laat na de destructieve drankzucht van Paul Rodenko te verklaren uit bijvoorbeeld het feit dat de burgerlijke context van het huwelijk voor hem als kunstenaar verstikkend was. Een vraag die ik hieraan zou willen koppelen is of een biografie niet per definitie vijftig jaar ná de dood van de protagonist moet verschijnen - als de direct betrokkenen er niet meer zijn? Dan pas kun je zonder omwegen over alles schrijven: alles benoemen, interpreteren en naar je hand zetten.
3. Mijn derde punt is een meer principieel literatuurbeschouwelijk punt. Wanneer de biograaf vaststelt dat Paul Rodenko het biografische uit zijn werk verdrongen heeft, gaat hij wel wat te gemakkelijk voorbij aan alle avant-gardistische literatuuropvattingen die de twintigste eeuw vanaf het begin hebben getekend. De breuk tussen leven en werk was al bij Nietzsche ingezet, en werd volledig doorgetrokken bij de voor Rodenko's poëzie-opvatting zo belangrijke surrealisten. Het gaat in deze autonomistische literatuuropvatting niet om een schrijver die ontboezemingen doet, maar om een schrijver die maakt, construeert, los van zichzelf. Ik vind het argument van verdringing hier, éerlijk gezegd, teveel een retorische truc: als je iets niet begrijpen of verklaren kunt met betrekking tot het subject waarover je schrijft, dan zal het wel om iets gaan dat het subject van zichzelf niet heeft willen weten. Rodenko heeft meerdere malen geschreven over de driedeling: persoonlijkheid van de dichter / persoonlijkheid van het gedicht / de dichter als burger. Het is niet altijd goed te begrijpen wat hij hiermee bedoelt - ik heb elders (in mijn boek Langzaam leren lezen, 1998) beweerd, dat het een variant is op het denken van T.S. Eliot over de ‘objective correlative’ van de poëzie - maar het is hoe dan ook iets wat Rodenko heeft beziggehouden en wat hij dus niet verdrongen heeft. De dichter houdt zijn leven buiten het gedicht, omdat dat de consequentie is van zijn poëzieopvatting, dat is waar het op neerkomt.
4. Hilberdink wees in zijn referaat op de marginale rol van de moeder in de levensbeschrijving van Paul. Ik meen dat dit vrouwmotief nog wel uitgebreid kan worden: ik vind namelijk dat ook de echtgenote (en de zus en de dochter) van de protagonist een wel heel magere rol kreeg toebedeeld. En dan is er nog het opvallende gegeven dat in het werk van Rodenko zelf - neem bijvoorbeeld de bloemlezingen - zo weinig vrouwelijke dichters naar voren komen. In Met twee maten worden 54 dichters opgenomen, waarvan er slechts drie vrouw zijn, en deze vrouwen (Vasalis, Gerhardt en Henriette Roland-Holst) schreven niet de meest opvallende - in experimentele zin dan toch - gedichten. De essays laten geen ander beeld zien. En ook Rodenko's eigen poëzie biedt, voor een dichter die zich toch op de invloed of inspiratie door surrealisten beroemt, opvallend weinig vrouwbeelden.
Ten slotte. Ik vind het prachtig dat Hilberdink aan het slot van zijn referaat suggereert dat er naast zijn boek ruimte is voor een andere biografie. Geschreven vanuit een ander gezichtspunt en met dan misschien weer een