den hoorde dat het huis inzet van een juridische strijd was geworden - buurtbewoners en gemeentebestuur weerden zich tegen het plan van de villa een ontwenningskliniek te maken - begon hij zich voor de oorspronkelijke eigenaresse te interesseren. Het resultaat is een biografie van een schrijfster en haar domicilie; een bezield verhaal over een even bezielde vrouw, naar wie in Genk geen enkele straat genoemd is, en wier huis dreigt te verdwijnen.
Met Villa Keetje Tippel, dat op 7 juni in de tuin van de villa gepresenteerd zal worden, heeft Brijs zowel een monument voor de schrijfster als voor het verdwenen dorp willen oprichten. Tegelijkertijd, zegt hij, wil hij met zijn boek de villa voor ondergang behoeden.
‘Het boek is de geschiedenis van Neel Doff, maar ook de geschiedenis van een dorp en dus ook van de mijnen. Neel Doff heeft dertig jaar lang in Genk gewoond, en in die tijd heeft ze heel veel brieven geschreven die je allemaal kunt koppelen aan gebeurtenissen die zich in het dorp hebben afgespeeld. En wat het huis betreft - ja, als je haar boeken leest, dan voel je gewoon hoe belangrijk die villa voor haar was. En als je de villa gezien hebt, kun je je voorstellen wat een pracht dat geweest moet zijn. Ze is hier nog tot haar tachtigste gekomen. In 1936 schreef zij: “Ik denk niet dat ik hier nog terugkom.” Maar de volgende zomer was zij er weer, en de zomer daarop ook. Ik vroeg me dus af waarom ze dat deed. Ik begreep dat zij dit huis echt als haar huis beschouwde, meer dan het huis dat zij in Brussel bewoonde. Hier kwam ze tot rust, hier is ze begonnen te schrijven.’
Evelyne Wilwerth heeft in 1992 een biografie over Neel Doff gepubliceerd, waarin zij hoofdzakelijk op het leven van Doff ingaat. Jij portretteert Doff expliciet als schrijfster en je beschouwt de villa ook duidelijk als een schrijvershuis. Maar zo groot is haar belang als schrijfster toch niet?
‘Je bedoelt, waarom zou je het huis bewaren, want van zo groot belang was de schrijfster niet. Dat is wel waar, maar ze heeft toch een paar boeken geschreven die de moeite waard zijn. In haar eerste autobiografische boeken bijvoorbeeld leer je het negentiende-eeuwse Amsterdam kennen, en ook in haar andere, niet in het Nederlands vertaalde werk, geeft ze een mooi tijdsbeeld. Maar een echt groot schrijfster was ze niet, dat klopt. Het ontbrak haar aan talent zich in te leven in verzonnen situaties en personages. Maar daaraan had ze ook geen behoefte. Ze schreef uit zelfbehoud - ze schreef om de ellende van zich af te schrijven en om te bestaan. Daarom heeft ze ook tot haar vijftigste gewacht, tot ze in de villa trok, en alles van haar af viel.
Maar het is ook waar dat ik dit boek ik in de eerste plaats ben gaan schrijven om de villa te redden, juist omdat er in Genk zo weinig cultureel erfgoed bestaat. Pas in de tweede plaats heb ik het als eerbetoon voor Neel Doff geschreven.’
Toch spreekt er grote bewondering voor Doff uit je boek.
‘Terwijl ik aan het schrijven was, kreeg ik meer en meer sympathie voor haar. Die band groeide, omdat je als biograaf je onderwerp heel dicht op de huid zit. Ik denk dat dit bij Doff ook heel makkelijk