| |
| |
| |
Geen vers kadetje zonder een gevoel van dankbaarheid.
Gesprek met Mels de Jong over zijn biografie van A.M. de Jong
Els Broeksma
Op 18 oktober 1943 werd de socialistische journalist en schrijver Adriaan Michiel de Jong (geboren in 1888) in zijn huis door Nederlandse SS-ers vermoord. Hij was een markante, dominante figuur en had een buitengewoon interessant en onstuimig leven geleid. Hij schreef als kunstredacteur boekkronieken en recensies voor Het Volk en daarnaast talloze sociaal-realistische romans, ongeveer één per jaar. Hij redigeerde tijdschriften, was literair medewerker van de Vara; hij maakte films en reisde per vliegtuig, boot of trein naar verre landen, waarvan uitvoerig in krant of boekvorm verslag werd gedaan. Hij werd vooral bekend als auteur van de semi-autobiografische romancyclus Merijntje Gijzen, maar wie weet nog dat hij ook de schrijver is van de strip Bulletje en Bonestaak?
Dit voorjaar verscheen er een biografie over A.M. de Jong, geschreven door zijn neef Mels de Jong. Het is een vlot geschreven boek, en het geeft bovendien een mooi beeld van de sociaalpolitiek-culturele omstandigheden in de eerste helft van de 20ste eeuw.
De vader van Mels de Jong, Jan, was de broer van A.M. de Jong (hierna A.M. genoemd). In de familie De Jong heetten alle oudste zoons traditiegetrouw Mels. Zo ook de zoon van A.M.. Deze zoon, die zijn vader tot diens dood bijna dagelijks heeft meegemaakt, was al begin jaren zeventig begonnen aan een biografie van A.M., daarin bijgestaan door Johan van der Bol, die een groot deel van de documenten verzamelde.
‘Dat uiteindelijk ík deze biografie heb geschreven,’ zegt Mels de Jong, de neef van A.M., ‘is toeval, want ik heb nooit het plan gehad om een biografie over mijn oom te schrijven. Maar toen mijn neef Mels in 1993 nog steeds geen letter op papier had gezet en het er niet naar uitzag dat hij, gezien zijn hoge leeftijd, ooit aan het schrijven zou toekomen, heb ik hem aangeboden het werk van hem over te nemen. Hij stemde daar onmiddellijk mee in. Ik kreeg vier dozen met mappen die de periode van 1888 tot 1943 bestreken, voor elk jaar een map. Het was nuttig dat al dat materiaal door Johan van der Bol was verzameld, want de mappen bevatten veel interviews, krantenstukken en brieven van mensen die inmiddels zijn overleden. Ik zou die documenten nooit meer hebben kunnen achterhalen. Zelf
| |
| |
heb ik de latere correspondentie, die zich in het Letterkundig Museum bevindt, bijeengezocht en doorgespit en ik heb de boeken van A.M. herlezen. Met A.M.'s zoon Mels, die pas vorig jaar overleed, heb ik over elk geschreven hoofdstuk van gedachten kunnen wisselen, zowel per brief als in levende lijve.’
Op de vraag in hoeverre je als familielid in staat bent je objectief op te stellen ten opzichte van de gebiografeerde, reageert Mels laconiek: ‘Het materiaal dat ik van Mels heb gekregen is natuurlijk niet objectief. En de informatie die ik van Gudi [de nog levende dochter van A.M.] kreeg, was dermate subjectief dat ik het nauwelijks heb kunnen gebruiken. Maar een onverwacht plezier was dat de biografie voor mij het karakter van een familiekroniek kreeg. Ik kwam mijn eigen ouders tegen, en ik heb A.M. als kind natuurlijk meegemaakt, niet vaak, maar in de zomers van '42 en '43 heb ik als jongetje van een jaar of tien bij hen in Blaricum gelogeerd. Het was zo anders dan bij mij thuis, het was alsof ik in het paradijs kwam, alsof er geen oorlog bestond. A.M. was op een heel inspirerende manier zeer geïnteresseerd in de mensen om hem heen en ook in mij als klein jongetje. En er kwamen alleen maar aardige, interessante mensen over de vloer. Het is jammer dat mijn vader niet meer leefde toen ik aan de biografie begon, dan had ik hem nog van alles kunnen vragen over hun gemeenschappelijke jeugd. Mijn vader was van nature helaas niet zo spraakzaam.’
A.M. de Jong groeide op in Brabant in een katholiek arbeidersgezin met drie kinderen. Zijn vader was borstelmaker en het gezin kende tijden van grote armoede, honger en werkloosheid. De familie verhuisde veel. Het gezin kende een traditie in het vertellen van verhalen. A.M. bleek al gauw een getalenteerde leerling, die prachtige opstellen kon schrijven. Zijn ouders hadden het dankzij grote opofferingen voor elkaar gekregen zijn opleiding aan de normaalschool te bekostigen. A.M. was ondernemend, richtte al jong een natuurclub op en werd lid van een letterlievend genootschap. Hij ontwikkelde zich tot een overtuigd socialist. Nadat hij vanaf 1907 had lesgegeven op lagere scholen in Delft en Amsterdam, en in 1915 met Co Koekebacker getrouwd was, besloot hij in 1919 een poging te wagen om van zijn pen te gaan leven, eerst als journalist en later als redacteur bij Het Volk. Dat lukte hem uitstekend. Het was het begin van een rijk en afwisselend leven als schrijver, filmer en acteur.
In zijn biografie stelt Mels de Jong het schrijverschap en alles wat daaromheen hangt centraal. Veelzeggend zijn de kritieken die A.M. in zijn leven heeft geschreven. Uit de citaten blijkt dat A.M. behoorlijk te keer kon gaan. Hij verwierp alle kunst die niet socialistisch was, die niet doordrongen was van de verheffing van de mensheid. Zo zegt hij over Nijhoff: ‘En de zich noemende “dichter” veracht ik diep, en die lach ik uit om zijn grondeloze onbenulligheid.’ Nieuw opkomende schrijvers als Bloem, Marsman en Greshoff typeerde hij als een groepje ‘volstrekt machteloze snobjes’. Bij de oprichting van het tijdschrift Nu in 1927 keerde hij zich tegen het vitalisme uit De Vrije Bladen met de woor-
| |
| |
M.A. de Jong. Illustratie uit het boek
den: ‘een troep slappe, dekadente heertjes en dametjes beijvert zich dag in dag uit elkaar te overtroeven [...] in het uitstoten van kreetjes en zuchtjes.’ Zulke uitspraken werden hem niet in dank afgenomen. Dirk Coster reageerde met de opmerking dat hij van die verachting zonder opgaaf van redenen en zonder argumenten niet erg gecharmeerd was, en dat er uit de woorden van A.M. niet alleen pedanterie, maar ook een ongelimiteerd geloof in zichzelf sprak. A.M. was volgens Coster iemand die sloeg om z'n gelijk te halen, waarbij hij ook nog eens zijn hand overspeelde.
‘Het was heel verrassend om die kritieken te lezen’, zegt Mels de Jong. ‘Ik kende A.M. niet als criticus. Hij kon erg geestig zijn, maar vaak op een hardhandige manier. Hij was niet erg subtiel, niet
| |
| |
erg relativerend, zoals wel blijkt. Soms was hij ook tegenstrijdig in wat hij opschreef. En toen zijn eigen roman Kruisende wegen werd afgekraakt, beweerde hij tegen een ieder die het maar wilde horen, dat hij een prachtige roman had geschreven en probeerde hij de critici om te praten om iets aardigs over deze roman te schrijven. Zoiets strijkt tegen al mijn haren in.’
‘Maar’, voegt hij eraan toe, ‘ik zou wel willen dat A.M. als schrijver meer recht zou worden gedaan. Hij komt er in de handboeken over literatuur nogal bekaaid af. Als je ziet hoeveel ruimte die mensen van Forum en bijvoorbeeld Leopold in de handboeken krijgen toebedeeld, dan is dat onrechtvaardig tegenover A.M. die alleen maar wordt genoemd als sociaal realistisch schrijver. Terwijl hij ook andere boeken en de hele Merijntje cyclus heeft geschreven. Zijn literaire voorkeur ging uit naar grote schrijvers als Balzac, Vondel en Bredero. Het waren overigens vooral schrijvers uit vroeger tijden. Van de schrijvers uit zijn eigen tijd verwachtte hij iets anders.’
In de biografie gaat Mels de Jong uitvoerig in op de inhoud van de verschillende romans van A.M.. Hij is opvallend positief over de kwaliteit ervan. Uit de samenvattingen blijkt dat veel van zijn romans nogal propagandistisch van aard waren. De hoofdrolspelers zijn gewoonlijk arbeiderszonen, aristocraten, rijke dames en volksmeisjes, kortom de controverse kapitalisme - socialisme staat op de voorgrond. De boodschap luidt meer dan eens dat er gestreefd moet worden naar een socialistische samenleving. Het is de vraag of Mels de Jong op die manier recht doet aan zijn schrijverschap, want de kritische lezer - toen en nu - is vaak overgevoelig voor nadrukkelijk politieke boodschappen. De kritieken op veel van zijn romans waren, met uitzondering voor onder meer de Merijntje Gijzens, nogal matig en kwamen regelmatig neer op wat Maurits Uyldert als volgt verwoordde: ‘Je kunt het A.M. de Jong niet kwalijk nemen dat hij het contrast tussen arbeiders en kapitalisten ontwikkeld heeft. Maar dat hij dat (in elke roman) zo doorzichtig-opzettelijk, met zo weinig begrip voor psychische schakeringen doet, daarmee maakt hij zich toch een beetje belachelijk. Daarmee schiet hij bovendien zijn doel voorbij.’ Vindt Mels de Jong niet dat Uyldert eigenlijk gelijk heeft?
‘Met deze kritiek wordt A.M. toch tekort gedaan’, meent Mels de Jong, ‘A.M. was een groot schrijver, een rasverteller. Hij was tot 1980 de meest gelezen schrijver van Nederland. Alleen al van Merijntje Gijzen waren er toen al bijna 2.000.000 exemplaren verkocht. Als je zijn boeken nu, na zo veel jaren, herleest, merk je hoeveel van die boeken nog goed leesbaar zijn. En naarmate ik meer van hem las, groeide ik in zijn wereld; hij had een heel eigen wereld, heel herkenbaar ook. Dat kan je niet van alle boeken uit die tijd zeggen. Als je de boeken vergelijkt met die van zijn vriend, de schrijver Israël Querido, in die tijd voor een groot aantal mensen een “reus”, merk je meteen het verschil. Querido's boeken zijn nu echt onleesbaar. De boeken van A.M. waarin de socialistische boodschap te nadrukkelijk werd verpakt, zijn inderdaad mislukt. Kruisende wegen is daar het beste voorbeeld van.’
A.M. komt uit de biografie naar voren als
| |
| |
iemand die van jongs af aan alles kon. Hij was slim, intelligent, getalenteerd, hij was een uitmuntende leerling, een voorbeeldige onderwijzer, hij deed aan allerhande sporten, werd door meisjes en vrouwen begeerd, altijd door vrienden omringd, hij kon tekenen, schrijven, toneelspelen. Hij was zeer van zichzelf overtuigd. Hij kende geen trauma's of frustraties. Eén keer wordt er iemand aangehaald die over A.M. wat anders denkt: ‘een ietwat opgewaaid, in zijn kring over 't paard getild en uiterst zelfgenoegzaam jonkman, die erg druk en erg artistiek doet’. Maar de toon van Mels de Jong is vooral bewonderend.
‘Ja’, zegt Mels, ‘hij was volmaakt. Hij was de aardigste man die je je maar kon voorstellen. Hij was altijd geïnvolveerd en geïnteresseerd. En je kon met hem over alles praten. Alleen - en dat sluit aan bij het voorgaande - met zijn literatuurkritiek ben ik het niet eens. Voor hem gold dat een werk alleen literatuur genoemd kon worden als het gedragen werd door en voortkwam uit de arbeidersbeweging. Kunst moest iets voor anderen doen en niet uitsluitend tot vermaak van de elite dienen. In zijn kritieken hanteerde hij buitenliteraire maatstaven. Hij had weinig oog voor de poëtische en literaire kracht van literatuur. Hij was dan ook gespleten in zijn waardering voor kunst. Hij kon Couperus bijvoorbeeld heel mooi vinden, maar tegelijkertijd beweren dat die boeken niet in deze tijd pasten, omdat er geen socialistisch ideaal in werd uitgedragen. Hij vond Couperus' werk waardevol als karakteristieke uiting van een doodbloedend beschavingstijdperk.’
Mels de Jong memoreert een niet in de biografie opgenomen uitspraak van Ter Braak: ‘Je kunt nog beter proberen een neger wit te wassen dan om van A.M. de Jong een criticus te maken.’ Deze opmerking kan Mels maar half bekoren. ‘Zo slecht waren de kritieken nu ook weer niet. En hij zal met zijn stukken in Het Volk veel mensen aan het lezen hebben gebracht.’
Het is opmerkelijk hoe goed A.M. de Jong al vroeg voor zichzelf kon opkomen en hoe adequaat hij heeft onderhandeld over zijn honoraria. Hij verdiende geld als water. Hij werd niet voor niets een beetje spottend schrijverzakenman genoemd. Hij leefde luxueus van zijn schrijverij en redactiewerk en hij verdiende vanaf 1925 jaarlijks f 12.000, - tot f 20.000,. Een vermogen als je bedenkt
Het veelgelezen stripverhaal Bulletje en de Bonenstaak in Het Volk
| |
| |
dat een arbeider in die tijd ongeveer f 1000,- per jaar verdiende. A.M. bezat een auto, woonde in mooie huizen en ging een paar keer per jaar naar het buitenland, ook met vrouw en kinderen. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag hadden zijn vrienden een bedrag bijeengebracht om hem in staat te stellen een huisje te laten bouwen in Brabant, de plek waar hij geboren was en waarnaar hij zei graag te willen terugkeren. Na het bedrag in ontvangst te hebben genomen kocht hij tot verbazing van zijn vrienden een villa in het chique Blaricum.
Was dat niet in tegenspraak met zijn socialistische opvattingen?
De Jong: ‘Hij had het goed voor elkaar, hij leefde heel royaal. Als je bij hem thuis kwam, straalde alles een ongekende weelde uit. Het huis was schitterend ingericht, hij bezat prachtige Perzische tapijten, een fantastische boekenverzameling, maar hij was ook heel gul en hij hielp iedereen. Af en toe waren er natuurlijk mensen die hem zijn royale stijl van leven kwalijk namen. Hij schreef daarover aan Dirk Coster dat hij geen vers kadetje kon eten zonder een gevoel van dankbaarheid en dat het grootste genot in zijn kinderjaren het eten van een boterham met suiker was, maar dat hij zich ook realiseerde, dat het hem morgen weer kon worden afgenomen. Hij beweert dan dat er niets in hem zou veranderen als hij het morgen weer zou moeten missen. Ik vraag me af of hij zichzelf daarin goed beoordeelt. Hij hield erg van een Bourgondische levensstijl en ik weet niet zo zeker of hij daar zo makkelijk afstand van had kunnen doen.’ A.M.'s vrouw Co leed aan een nierziekte, waaraan zij in 1936 overleed. Bijna elke biograaf zet zijn held neer in de kring van zijn familie en vrienden. Ook Mels de Jong belooft in zijn inleiding daarop in te gaan. De vriendschappen met Dirk Coster, Van Raemdonck, Querido en anderen worden breed uitgemeten en Mels de Jong geeft een mooi, tot de verbeelding sprekend beeld van zijn schrijverschap. Maar het gezinsleven, met alle intimiteiten die daarbij horen, is uiteindelijk onderbelicht gebleven. Co en de kinderen krijgen een nogal magere rol toebedeeld. Je zou verwachten dat de biograaf, die zijn ‘held’ nog heeft gekend, wiens zoon pas in 2000 overleed, wiens dochter nog in leven is en wiens tweede vrouw pas drie jaar geleden is gestorven, meer te weten had kunnen komen over de manier waarop ze in huize De Jong met elkaar omgingen. Het lijkt wel of Mels de Jong iets achterwege heeft gelaten of sommige dingen niet heeft willen of kunnen vertellen. Hoe was A.M. als vader en echtgenoot? Het beeld dat bij de lezer blijft
hangen is dat hij altijd onderweg was of op zijn werkkamer.
‘Vriendschappen waren heel belangrijk voor hem en daaruit komt de persoon A.M. toch tevoorschijn? Ik heb hem niet met Co en de kinderen meegemaakt. Uit de verhalen blijkt dat hij een goede echtgenoot was en een leuke vader. Ik heb geprobeerd iets over de huiselijke omstandigheden te weten te komen, maar dan ken je mijn neef Mels niet. Veel informatie was onbetrouwbaar. Alle De Jongs zijn fantasten, behalve ik. Als ik hem wat vroeg, dan kreeg ik een verhaal waar geen speld tussen was te krijgen, talloze toen misschien grappige, maar nu niet meer zo boeiende anekdotes, maar die gaven nooit een antwoord op
| |
| |
m'n vraag. Hij kon uren praten zonder iets te zeggen wat ik voor de biografie kon gebruiken. Het is me dus niet gelukt daar een vinger achter te krijgen. Ik heb alles uit de tweede hand of uit brieven. Later, toen A.M. met Wies was - Mels woonde toen niet meer thuis, Gudi wel - heb ik hen wel meegemaakt. En zoals ik al zei, het was een heel gezellig huishouden, waar iedereen binnenliep. De deur stond altijd open en dat schijnt ook 't geval geweest te zijn toen Co nog leefde.’
Hoewel de lezer zich door de talloze citaten uit de romans, het beschouwend werk en de correspondentie van A.M. wel een beeld van hem kan vormen, waagt Mels de Jong zich niet expliciet aan een psychologische beschouwing. Hij spreekt zich niet uit over de drijfveren van A.M. of over zijn karaktereigenschappen. ‘Ik zou niet weten wat ik over zijn karaktereigenschappen zou moeten zeggen. Hij is - en al zijn hoofdfiguren zijn 't ook - in wezen een Merijntje. Ze hebben allemaal dezelfde houding tegenover de liefde: enerzijds een sterke hang naar eros en daarnaast de behoefte aan warme huiselijkheid bij een trouwe echtgenote. In z'n jeugd voelde A.M. zich erg aangetrokken tot de onconventionele, wispelturige Marie Gerz, maar hij koos uiteindelijk voor de degelijke, verstandige Co. Hij is ook wel ontrouw geweest tijdens zijn huwelijk, maar altijd sans lendemain.’ In de biografie concludeert Mels de Jong dat deze huwelijkskeuze A.M. niet makkelijk moet zijn afgegaan, afgaande op het dilemma dat veel in De Jongs latere romans voorkomt; een dilemma dat te maken heeft met de keuze tussen een vrouw als levensgezellin en de vrouw als verleidster. Deze bewering wordt echter door de levensbeschrijving van A.M. nauwelijks ondersteund. Sterker nog, er komen, behalve in de periode over A.M.'s adolescentie, nauwelijks vrouwen in de biografie voor.
Co overleed in februari 1936. A.M. hertrouwde verbazingwekkend snel in november 1936 met de zangeres Wies Defresne. In die tijd was het wettelijk verplicht na de begrafenis van je echtenoot negen maanden te wachten, voordat je weer in het huwelijk mocht treden. Hij heeft zich precies aan die termijn gehouden. In juni 1937 kreeg Wies een miskraam. Hoe Gudi en Mels tegenover dit huwelijk stonden en of ze elkaar aardig vonden, wordt in de biografie niet vermeld. Op de vraag wat Mels de Jong nou verrast of geschokt heeft in het leven van A.M., haalt hij de schouders op: ‘Nee, er zijn geen dingen die me verbijsterd hebben.’ En na een kleine stilte: ‘Ik hoorde dat A.M. in zijn eigen huis een verhouding had met hun Duitse dienstmeisje Gustl, dat vanaf de beginjaren van het huwelijk tot 1936 bij hen inwoonde. Wat me verbaast is dat noch Mels noch Gudi weten of Co daar iets van vermoedde. Misschien had hij alleen de laatste jaren dat Co ziek was een verhouding; ik weet niet hoe het precies heeft gezeten. Gustl schijnt een mooie vrouw te zijn geweest en kennelijk niet erg eenkennig, want ook Johan van der Woude, die bevriend was met A.M., schijnt eens met een rood hoofd uit haar kamer te zijn gekomen. Na het overlijden van Co veronderstelde Gustl min of meer haar plaats in te nemen. Maar A.M. probeerde Gustl over te doen aan zijn vriend Latzko. Hij ver- | |
| |
wachtte kennelijk dat Latzko ook wel blij met haar zou zijn. Maar Latzko had door wat erachter stak en wilde er niet in betrokken worden.
‘Wat me ook heeft verrast, was dat ik vlak voor de dood van Wies de liefdesbrieven kreeg die ze elkaar hebben geschreven. In eerste instantie konden zijn tweede vrouw Wies en zijn dochter Gudi het wel met elkaar vinden. Na de oorlog is er een verwijdering tussen hen ontstaan. Tussen Wies en A.M.'s zoon Mels verliep het contact precies andersom. In het begin boterde het niet tussen die twee, maar later werd het contact steeds beter. A.M. heeft tot aan de dood van zijn vrouw een dagboek bijgehouden, dat echter op mysterieuze wijze is verdwenen. Dat is doodzonde. De laatste jaren was ik trouwens de intermediair tussen Gudi en Mels, zij spraken nauwelijks meer met elkaar. Tot de jaren tachtig hebben ze alle drie redelijk van de royalty's van A.M. kunnen leven. Daarna kwamen er verzets- en oorlogsweduwen pensioenen.’
De opzet van de biografie is chronologisch, met daartussendoor een aantal specifieke thema's die met het leven van A.M. de Jong zijn verbonden. Deze aanpak, het apart behandelen van een thema, wringt soms met de chronologie: het leidt af en toe tot herhalingen en soms tot verwarring bij de lezer. Mels de Jong: ‘Ik had geen theoretisch kader van waaruit ik de biografie heb geschreven. Ik schreef met behulp van de mappen, elke keer een hoofdstuk. Ja, dat ging heel makkelijk - ik heb ook niet één keer een writers' block gehad. En als het af was dan bedacht ik hoe het volgende hoofdstuk zou moeten worden.’
Voelt Mels de Jong zich verwant met A.M.?
‘Nee, was het maar waar. Die man was zo sociaal, kon zo goed met mensen omgaan en hij was een volbloed extravert. Allemaal dingen die ik niet ben. Wat we wel gemeen hebben, is dat we andere mensen kunnen bewonderen. Of ik een biografie zou willen schrijven over iemand met wie ik meer verwantschap voel? Lang geleden heb ik eens aan Martin Ros voorgesteld een biografie over Léautaud te schrijven, één van de helden van Du Perron, en dankzij hem ben ik het werk van Léautaud gaan lezen. Met Léautaud voel ik me wel verwant, vooral door de manier waarop hij op mensen en boeken reageert. Bovendien is zijn oeuvre heel overzichtelijk, één groot dagboek en wat klein werk er omheen. Nu ben ik er toch maar voorzichtig aan begonnen, gewoon voor mezelf. Maar Slauerhoff bewonder ik het meest, over hem zou ik echt een hagiografie kunnen schrijven.’
Mels de Jong, A.M. de Jong, schrijver (Amsterdam, Querido 2000)
|
|