Biografie Bulletin. Jaargang 11
(2001)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
De gloedvolle vastigheid van feiten en het Droste-blikje van A.S. Byatt
| |
[pagina 26]
| |
een biografie van een biograaf die verschillende biografieën schreef, een biografisch Droste-blikje, waarin veel vragen met betrekking tot de biografie wel en niet beantwoord worden. De volgende vakantie nam Possession met gemak bezit van me. In één adem uitgelezen. In beide romans werpt Byatt bekende biografische kwesties op. Waarom begint iemand aan zo'n onmogelijke opgave als het schrijven van een biografie? Hoe kies je je onderwerp, of kiest het onderwerp zijn biograaf? Wat valt er te zeggen over het biografische onderzoek? Welke materialen staan je ter beschikking en wat leveren die op? Hoe betrouwbaar zijn brieven en welke bijdrage leveren visuele bronnen? Wat vertellen geboorte- of woonhuizen? Wat kun je afleiden uit iemands geschriften? Aan dat vertrouwde lijstje voegt ze een nieuw dilemma toe: kan, mag of moet een biograaf feiten verzinnen? Ik las The Biographer's Tale drie keer. Na elke ontmoeting voelde ik me meer getroost en verward tegelijk. Byatt weeft haar vragen zo intelligent en zo subtiel door de verschillende verhaallijnen heen dat het even duurt voor je de boel ontrafeld hebt. Dat ik toch een poging heb durven ondernemen haar ideeën over het genre voor collega-biografen te ontwarren, is te danken aan drie uitspraken uit het boek. De hoofdpersoon van The Biographer's Tale, Phineas G. Nanson, neemt het besluit de postmoderne literatuurwetenschap de rug toe te keren, een week na de dood van zijn moeder: ‘Ik denk niet dat de dood van mijn moeder iets met mijn besluit te maken had, maar nu ik dit opschrijf zie ik in dat het wel zo uitgelegd kan worden.’ Ik durfde aan dit artikel te beginnen een maand nadat ik mijn moeder had begraven. Dat lijkt een volstrekt irrelevante mededeling, maar het motto dat Byatt aan haar boek meegaf, werpt daar een ander licht op: ‘Diese Gleichnisreden sind artig und unterhaltend, und wer spielt nicht gern mit ähnlichkeiten?’Ga naar eindnoot1 Mijn angst voor onjuistheden bij de interpretatie van dit erudiete boek werd minder doordat Phineas Nanson bij herhaling benadrukt dat fouten in het kader van de postmoderne onzekerheid of het postmoderne spel onontkoombaar zijn. | |
Een fantasierijke, geniale en gepassioneerde omgang met de feitenDe biograaf is een niet al te precieze vertaling voor The Biographers Tale (Het verhaal van een biograaf)Ga naar eindnoot2 dat voor het overige toch heel letterlijk, soms te letterlijk is vertaald. Zinnen als ‘Na afloop van het college liep ik toevallig door de gang met hem op. Ik had behoefte mijn besluit te bekrachtigen door er met iemand over te praten’ komen weliswaar overeen met wat er staat, maar klinken nogal stroef. Even waar is dat Hein Groen en Gijs Went er desondanks in geslaagd zijn de verzameling pastiches, verhalen-in-verhalen, wetenschappelijke feitjes, brieven, verhandelingen over insecten of knikkers, website-pagina's, toneelfragmenten, biografische schetsen, lyrische ontboezemingen, erotische ervaringen, reisverslagen en systeemkaarten open te stellen voor de Nederlandse lezer. Wat voor boek is De biograaf? Een verhandeling over biografische wetten en onderzoeksmethoden; een apologie van iemand die besloten heeft de postmoderne literatuurwetenschap de rug toe te | |
[pagina 27]
| |
keren (een autobiografie dus eigenlijk); of de verdichte ervaringen van haar mannelijke alter ego Phineas G. Nanson, de hoofdpersoon van het boek? Maar waarom dan al die referenties naar andere auteurs en teksten en zoveel overeenkomsten tussen hoofdpersoon, verhaalfiguren en gebiografeerden? Wat is de functie van de biografische schetsen over Linnaeus, een achttiende-eeuwse bioloog; Galton, een vroeg negentiende-eeuwse eugeneticus; en Ibsen, een laat negentiende-eeuwse toneelschrijver? Zijn die belangrijker dan de feiten over Scholes Destry-Scholes die op zijn beurt de biograaf was van Sir Elmer Bole, een wetenschapper die thuis was in de geschiedenis van de Hettieten en de Ottomanen, maar ook het werk van Cromwell kende; een fanatieke reiziger die in Madagascar was, in Constantinopel, St. Petersburg en Ispahan maar ook de Nijl en de Donau bevoer; iemand in wiens leven de Krimoorlog en Florence Nightingale een rol speelden, die zeer belezen was, van al zijn wetenschappelijke ontdekkingen uitvoerig verslag heeft gedaan en verschillende romans, liefdesverhalen en gedichten schreef? Mocht de samenvatting van Bole's activiteiten (geschreven vanuit het perspectief van iemand die behoefte heeft aan feiten) enige verwarring veroorzaken, dan kunt u gerust zijn. Phineas Nanson heeft er ook moeite mee. Temeer daar dit slechts één van de mogelijke samenvattingen van de driedelige biografie van Destry-Scholes is. Phineas krijgt die biografie van zijn leermeester, Ormerod Goode, nadat hij hem op de hoogte heeft gebracht van zijn besluit de postmoderne theorieën in te ruilen voor dingen, de gloedvolle vastigheid van een wereld van feiten. Van de biografie wordt vaak gezegd dat het slechts gerangschikte feiten zijn, merkt Goode bij die gelegenheid op, maar de biografie van Scholes Destry-Scholes over sir Elmer Bole is het grootste wetenschappelijke werk dat in zijn tijd is verschenen. Niemand kent het. ‘En dan te bedenken hoeveel genialiteit, hoeveel passie daarmee onopgemerkt blijft.’ Phineas heeft de biografie altijd als een bastaardvorm beschouwd, een bezigheid voor dilettanten. ‘Simpele verhalen geschreven door mensen zonder ware inventiviteit, voor mensen zonder kritisch inzicht. Ontspanning voor lezende dames die niets van The Waves of The Years begrijpen, maar een prettig gevoel krijgen als ze de Woolfs en Bloomsbury van zo dichtbij leren kennen dat ze weten hoe nerveuze jonge meisjes met onverkwikkelijke seks te maken kregen of hoe vrijpostig er over sperma op kleren werd gesproken.’ Een vorm van roddel eigenlijk. Onzin, repliceert Goode: roddel is de basisvorm van elke vorm van communicatie. ‘Wat is er nobeler, herhaalde hij, of veeleisender dan een heel mens en al zijn werk te verkennen, bij elkaar te brengen en voor ons toegankelijk te maken? Wat voor bronnen - wetenschappelijk, intellectueel, psychologisch, historisch, linguïstisch, en geografisch - moeten er niet aangeboord worden door de man - of vrouw - die de hoop koestert een dergelijke taak recht te doen?’ Daar zit wat in, moet Phineas toegeven. Hij neemt de driedelige biografie van Scholes Destry-Scholes mee naar huis en raakt zo geobsedeerd door de schitterende volheid van | |
[pagina 28]
| |
A.S. Byatt
| |
[pagina 29]
| |
Elmer Boles leven en nog meer door de vindingrijke wijze waarop Destry-Scholes de feiten uit diens leven heeft weten te ordenen en de ‘lacunae’ op te vullen dat hij hem beter wil leren kennen. ‘Op een morgen werd ik wakker en dacht: het zou interessant zijn om meer van Scholes Destry-Scholes te weten komen. [...] Een biografie leek de enige geschikte vorm voor de grote biograaf. Daar had ik geen enkele twijfel over. Ik had ontdekt hoe superieur die vorm kon zijn. Ik zou er zelf een schrijven.’ | |
Toeval als werkwijzeBij wijze van startschot doet Ormerod Goode hem een paar simpele suggesties aan de hand: geboorte- en sterfdatum opzoeken, een advertentie plaatsen in de Times Literary Supplement, onderzoeken wat de uitgever, archieven en mensen die Destry-Scholes gekend hebben te melden hebben. Toevallig - en hoe vaak speelt toeval geen rol in het leven van de biograaf - heeft deze Scholes Destry-Scholes enige jaren geleden bij Ormerod Goode een gastcollege gegeven over ‘De kunst van de biografie’. Zijn aantekeningen, drie foliovellen vol, heeft Goode bewaard. Dat levert Phineas een complete biografische poetica van zijn held: Ga eerst op zoek naar feiten. Een biograaf mag ook nooit pretenderen iets te weten wat hij niet weet: Waarover men niets kan weten, moet men zwijgen. Als u zich daaraan houdt, zult u merken dat dit de goede biografie zowel vorm als schoonheid geeft. Maar ook: Een levensbeschrijving gaat uit van de waarde van een individu. Of u dat individu ziet als uniek of als een type hangt af van uw kijk op de wereld en op de biografie. [...] Misschien gelooft u in objectiviteit en neutraliteit. Dan kun je je afvragen: ‘Waarom niet gewoon een dossier met verklarende voetnoten gepubliceerd?’ Ja, waarom niet. Geen slecht idee. Maar u bent waarschijnlijk gebeten door de noodzaak een compleet verhaal te willen construeren. Misschien bent u historicus of een gemankeerde schrijver, of die rara avis, een echte biograaf. Misschien moeten we daarvoor aarzelend en voorzichtig de term ‘kunstenaar-biograaf’ durven gebruiken. In dat geval zou de biograaf zich terdege bewust moeten zijn van de vooronderstellingen die hij hanteert bij het speuren naar de leidmotieven in iemands leven. Deze aantekeningen lijken Phineas een veelbelovende start te bieden. Al na korte tijd moet hij echter concluderen dat er weinig feiten over Destry-Scholes zelf te vinden zijn. En dat wat er is, biedt bitter weinig houvast. Alles lezen wat Destry-Scholes gelezen heeft, blijkt niet alleen een onmogelijke tijdrovende opgave, het levert slechts tweedehands kennis die weinig of niets toevoegt. ‘Ik ontdekte over Destry-Scholes alleen wat hij zelf al ontdekt had.’ Ook de bezoeken aan het geboortehuis van Destry-Scholes en andere plaatsen waar hij vertoefde, verlo- | |
[pagina 30]
| |
pen nogal teleurstellend. De huizen zijn totaal veranderd of er is niemand te vinden die zich hem herinnert. Alleen de archivaris van de uitgever die jaren geleden fuseerde met een andere uitgeverij die op haar beurt weer gefuseerd was - welke biograaf komt dat niet bekend voor? - heeft iets te bieden: een paar nietszeggende brieven over betalingen én een pakketje van 37 foliovellen, waarschijnlijk getypt op dezelfde schrijfmachine als de brieven en naar alle waarschijnlijkheid van Destry-Scholes. Dan zijn we bij Byatt op p. 50. In de rest van het 320 pagina's tellende boek gaat de lezer deel uitmaken van de biografische arbeid die Phineas onderneemt. De mogelijkheden voor identificatie tussen hoofdpersoon en lezer dringen zich op. Eerst krijgen we voorgeschoteld wat die foliovellen aan informatie bevatten; drie documenten over drie figuren die met enige goede wil geïdentificeerd kunnen worden (67 pagina's). Het eerste document bevat aantekeningen over Carl Linnaeus, de grote taxonoom die alles wist over planten en insekten, de halve wereld bereisde en naar men vermoedt in de Maelström verdronken is. Het tweede document informeert de lezer over Francis Galton, neef van Charles Darwin, wiens ideeën over eugenetica na wat de nationaal-socialisten daar in de Tweede Wereldoorlog van gemaakt hebben, met afschuw verworpen zijn. Het derde document biedt aantekeningen en dialogen van en over Hendrik Ibsen, de grote Noorse toneelschrijver met zijn witte bakkebaarden. Moet Phineas om ‘zijn biograaf’ te leren kennen naast de gangen en bezigheden van sir Elmer Bole, nu ook alles van deze drie figuren achterhalen? Phineas vindt van wel: ‘Ik ben altijd gefascineerd geweest door die grote reclameborden die je een beeld tonen dat opgebouwd is uit verticale strepen die na een aantal minuten als het ware flikkerend omvallen waarna een geheel ander beeld zichtbaar wordt. [...] Ik had het krankzinnige idee dat de drie personages strepen of staven waren, waarachter de figuur van Destry-Scholes zich schuilhield.’ | |
Een ‘ik’ als vertellerUit de citaten die ik tot nu toe gebruikte, zal intussen duidelijk zijn geworden dat Phineas G. Nanson zichzelf nogal expliciet ten tonele voert. Hij heeft daar zijn redenen voor: ‘Ik schrijf in de eerste persoon om redenen van precisie, omdat die werkwijze me de gelegenheid geeft bepaalde dingen te zeggen waarvan ik redelijk zeker ben.’ Niet omdat hij over zichzelf wil schrijven. Hij is alleen geïnteresseerd in de feiten over Scholes Destry-Scholes. En toch wordt het relaas van zijn ervaringen steeds meer de autobiografie van een biograaf die de biografie wil schrijven van een biograaf die nauwelijks sporen van zichzelf heeft achtergelaten in de levens die hij beschreven heeft of heeft willen beschrijven. ‘Heb jij zelf wel een leven, Nanson?’ vraagt Ormerod Goode als Phineas zich komt beklagen over het gebrek aan voortgang. Door die simpele vraag komt zijn onderzoek in een ander perspectief te staan en wordt de lezer steeds meer betrokken bij wat Phineas bezielt, meemaakt of overkomt. Pagina's lang zijn we getuigen van wat hem in zijn nieuwe baan overkomt - hij moet toch ergens een inkomen vandaan halen! Dat baantje | |
[pagina 31]
| |
heeft hij bij toeval gevonden. Onderweg naar de Linnaeus Society liep hij door een onopvallend straatje en viel zijn oog op een etalage van een reisbureau dat medewerkers zocht. Het blijkt een reisbureau te zijn dat exotische reizen organiseert. Phineas wordt er manusje van alles. Vanaf dat moment valt hij van het ene toeval in het andere. Er rijzen vragen over zijn seksuele geaardheid en hij raakt verstrikt in het web van een onstuimige Zweedse. Fulla Biefels, bestuivingecoloog, kan niet alleen aantonen dat Scholes Destry-Scholes ten aanzien van Linnaeus het nodige verzonnen dan wel gelogen heeft, ze wekt ook passionele gevoelens in Phineas op. Na enige tijd komt er een reactie op de advertentie in de Times Literary Supplement. De dochter van de zus van Scholes Destry-Scholes blijkt nog wat koffers met materiaal van hem te hebben: dingen, feitelijkheden, een kaartsysteem. Dagen brengt Phineas met deze Vera Alpha door om het materiaal te inventariseren en te begrijpen. Waarheid en verdichting lopen steeds vaker door elkaar, want slechts een enkele keer heeft Destry-Scholes de moeite genomen op te schrijven welke bronnen hij gebruikte en op wie of wat zijn aantekeningen slaan. De andere ‘dingen’ in die koffers - een zak knikkers, foto's, bruine schoenen met veters, een verzameling kurkentrekkers en flesopeners, een nootmuskaatrasp, gegalvaniseerde spijkers, een Zwitsers legermes, verschillende paren afgedragen sokken etcetera zeggen hem niks. Hij kan alleen maar speculeren. Ook tussen deze Vera en Phineas ontstaat iets moois. Hoe meer dingen Phineas verzamelt, hoe minder zicht hij krijgt op zijn onderwerp. Scholes Destry-Scholes ontglipt hem. Het lukt steeds minder goed om Destry-Scholes' ideeën over zijn personages ‘los te maken van zijn eigen zoektocht naar een manier om de wereld te bekijken, naar een soort directe botsing met dingen. Inderdaad, ook met feiten.’ Want feiten moeten geïnterpreteerd worden en daar is fantasie voor nodig en vorm. En zo verandert de klein uitgevallen wetenschapper (nanus is Latijn voor dwerg) geleidelijk van een beginnend biograaf in een groot schrijver, iemand die ordent, fantaseert en zichzelf in de ogen durft te kijken. De biografie als een vorm van therapie voor de biograaf?! Dat de liefde daarbij een rol gaat spelen kan gezien worden als een speling van het lot, een freudiaans antwoord op het verlies van zijn moeder of een dichterlijke vrijheid van Byatt. Met name op vrouwengebied zijn er behoorlijk wat overeenkomsten tussen Nanson en bijvoorbeeld de door Scholes Destry-Scholes geportretteerde Linnaeus. Wat begon als een zoektocht naar feiten, waarover in de eerste persoon verslag is gedaan, wordt ten slotte een puur eerste persoonsverhaal, een autobiografie, een schrijversverhaal. Een vorm van trechtering die overtuigt omdat het een ‘verdomd goed verhaal’ is.
Ik zei het al: elke nieuwe lezing van De biograaf levert nieuwe feiten, inzichten en vragen op. Alles in deze fascinerende roman - want dat is het op de eerste plaats - heeft betekenis voor het verhaal én voor het genre van de biografie. Alle vragen, dilemma's, hete hangijzers, financiële en ruimtelijke trivialiteiten, | |
[pagina 32]
| |
werkvormen, ordeningsprincipes, bronnen en de wijze waarop dat alles geordend dient te worden, komen in The Biographer's Tale aan de orde. Zowel in de levensbeschrijvingen van sir Elmer Bole als in die van Linneaus, Galton en Ibsen, blijken feiten op fantasierijke wijze verdicht, zoals Phineas G. Nanson ook de vrouwen in zijn leven ‘in zekere zin had verzonnen, terwijl ik tegelijkertijd voortdurend verrast werd door hun onafhankelijke en onvoorspelbare realiteit’. Wat Phineas op basis van de informatie over Linnaeus, Galton en Ibsen te weten is gekomen over Destry-Scholes mag geen naam hebben. ‘Hij en zij blijven maar beurtelings scherp en onscherp opdoemen. Ik vraag me af of er nog veel te onderzoeken valt. Ik moet een beslissing nemen over mijn eigen leven.’ Waarna het verhaal van Phineas in de laatste dertig pagina's beurtelings scherp en onscherp wordt afgehecht. ‘Genoeg geschreven. Dit alles balanceert gevaarlijk op de rand van onacceptabele - wat? Emoties, romantiek? Geluk? Je schrijft niet over geluk.’ Een goede schrijver stopt op het hoogtepunt van zijn verhaal en Byatt is een excellent auteur. Haar opvattingen over de taken en de mogelijkheden van de biografie zijn even duidelijk als intrigerend. Wie een biografie schrijft, kan niet anders dan de feiten verdichten. Hoe je dat aan kan pakken, valt te lezen in De biograaf. Toch een handboek over de biografie dus.
A.S. Byatt, De biograaf (Amsterdam, De Bezige Bij 2001) |
|