| |
| |
| |
Dertien in een dozijn
Einhard, middeleeuws biograaf
Anna Ietswaart
Als Karel de Grote ook maar enigszins had vermoed dat zijn persoonlijke secretaris en raadsman Einhard direct na zijn dood zou beginnen met het beschrijven van zijn leven, zou hij dan zo openhartig zijn geweest? Kort na Einhards dood maakte Walahfrid Strabo, abt van het klooster van Reichenau, een afschrift van diens Vita Karoli, deelde het werk in hoofdstukken in en voegde er een voorwoord aan toe.
Dankzij dit voorwoord weten wij dat Eindhard zijn eerste onderricht ontving van de Heilige Bonifatius in het beroemde klooster van Fulda en dat zijn ouders als dank hiervoor het klooster een aanzienlijk grondgebied nalieten. Vanwege zijn buitengewone verstandelijke gaven werd de jonge Eindhard in 797 door de abt van het klooster naar het hof van Karel de Grote gebracht. Daar nam het sprookje een aanvang.
Er was voor een jonge geleerde geen betere plaats denkbaar om zijn carrière te beginnen dan het Karolingisch hof. Karel de Grote had aan zijn hof de grootste geleerden van Europa samengebracht: de legendarische Alcuin uit Ierland, Theodulf uit Spanje, Petrus van Pisa uit Pisa. Hier werd, net als in de oudheid, onderwezen aan de hand van de zeven vrije kunsten: grammatica, dialectica en retorica in de onderbouw of trivium, aritmetica, geometrica, musica en astronomica daarna in het quadrivium. Naar het voorbeeld van het onderwijs aan Karels hof ontstonden in een aantal grote kloosters in Frankrijk en Duitsland, zoals Tours, Fulda en St. Gallen, onderwijscentra met een ongekende invloed op de ontwikkeling van wat later de Karolingische Renaissance zou gaan heten: Vergilius, Cicero, Ovidius, Horatius en andere klassieke schrijvers werden bestudeerd en gingen gelden als stijlboek voor de eigen nieuwe literatuur. De taal kwam erdoor in beweging; er ontstonden nieuwe woorden en constructies, en er werd een poging gedaan een grammatica van de volkstaal op te stellen. Uit deze tijd stamt ook het gebruik van de Karolingische minuskel, een letter in onderkast, waarmee een grote stap werd gezet naar het aanbrengen van hiërarchie in tekst, iets dat tot dan toe nauwelijks bestond.
Aan de hofacademie in Aken werd Einhard opgeleid tot de fine fleur van de Frankische hofambtenaren en clerici. Hij begaf zich in de kringen rond de koning, en ook daar ontstond bewondering voor zijn kennis en inzicht. Van dit gezelschap ging hij deel uitmaken nadat de koning hem als persoonlijke raadgever en secretaris had aangesteld. Hij bleef de koning
| |
| |
trouw van dienst tot aan diens dood, tweeëntwintig jaar later.
Einhard, volgens Walahfrid Strabo klein van stuk, werd een groot kenner van de klassieke literatuur. Daarnaast bleek hij veel gevoel voor bouwkunst te hebben. Karel liet hem als hofbouwmeester toezicht houden op alles wat in naam van de koning gebouwd werd. Hij toog in opdracht van de koning in 806 naar Rome om deel te nemen aan diplomatiek overleg betreffende de opdeling van het Frankische rijk. Een paar jaar later, vlak voordat de inmiddels tot keizer gekroonde Karel zou overlijden, werd hij belast met de taak Karels oudste zoon Lodewijk de Vrome voor te dragen voor het keizerschap. Al die tijd viel ook het beheer van een aantal grote abdijen onder Einhards verantwoordelijkheid. Na de dood van de keizer in 814 trok Einhard zich in gezelschap van zijn vrouw Imma terug op zijn in de loop van zijn loopbaan vergaarde landgoederen. Hij stierf in 840 op zeventigjarige leeftijd.
| |
Vita Caroli
Zijn opleiding aan het hof, de vele verantwoordelijke functies die hij bekleedde, de verworven bezittingen en vooral het vertrouwen dat in hem werd gesteld - al met al zal Einhard met recht dankbaar geweest zijn voor de rol die de koning in zijn leven gespeeld had. Dit vormt dan ook de belangrijkste reden die hem ertoe bracht de biografie van de vorst te schrijven: ‘de zorg die hij aan mijn opleiding besteedde en de levenslange vriendschap met hem en zijn kinderen, vanaf het moment dat ik voor het eerst aan het hof verbleef. Hierdoor verbond hij mij zó aan zich en maakte hij dat ik bij zijn leven
Standbeeld van Einhard in de Konventgarten te Seligenstadt
en na zijn dood zó bij hem in het krijt stond, dat men mij terecht als ondankbaar zou bestempelen en veroordelen als ik zoveel weldaden aan mijn adres vergat’.
Andere redenen waren dat hij zich als ooggetuige verplicht voelde: ‘Niemand zou waarheidsgetrouwer dan ik kunnen schrijven over dingen waar ik zelf bij geweest ben.’ Als iemand daartoe al genegen was: de laatste reden was om te voorkomen dat het ‘zo befaamde leven van een uitmuntende koning en zijn voortreffelijke, door moderne mensen nauwelijks te evenaren daden in de duisterheid van de vergetelheid verdwijnen’ zouden. ‘Ik moet een verhaal vertellen dat voor de mensen van deze tijd moei- | |
| |
lijk te geloven is. Ikzelf die het opschrijf, zou het nauwelijks kunnen geloven, als ik niet de kans groter achtte dat oudere generaties de waarheid vertellen dan de door luiheid ingegeven onnauwkeurige de mannen van nu.’ Overtuigende redenen maar tevens een bekende reeks topoi: oblivio, brevitas, bescheidenheid en een persoonlijk motief. En dat de biograaf zich vervolgens verontschuldigt voor zijn literaire vermogens: ‘die gering zijn en nagenoeg denkbeeldig’ moet natuurlijk al helemaal niet letterlijk worden opgevat.
‘Ik heb mij voorgenomen in dit werk eerder zijn levenswijze dan de wederwaardigheden van de door hem gevoerde oorlogen aan de herinnering over te leveren.’ Dat schept verwachtingen die ons, grootgebracht met belangstelling voor de geschiedenis van het dagelijks leven, doen watertanden. Maar het verslag van zijn ochtendritueel, zijn pedagogisch inzicht of zijn echtelijke inspanningen - hoewel genoemd - worden in aantal en lengte veruit overtroffen door de oorlogsverslaggeving. Door de beknoptheid van Einhards biografie (30 pagina's in De Ryncks editie) komt de wat scheve verhouding tussen het militair-politieke en het culturele nog sterker naar voren. Vooral in het middendeel, waarin Eindhard de uitbreiding en verdediging van het Frankische rijk beschrijft, maar ook in de andere delen.
En dat terwijl Karel de Grote minstens even grote faam heeft verworven door het invoeren van een administratief en juridisch stelsel, vernieuwende bouwkunst, onderwijs en kunst. En wat moeten we denken van het feit dat Eindhard in zijn tekst geen gebruik maakt van hoofdletters, paragrafen en hoofdstukindeling voor het aangeven van de tekstuele hiërarchie, één van de speerpunten in Karels intellectueel réveil? Dit staat niet apart van elkaar en is ook geen tegenstelling. Het militaire en het culturele maakte gezamenlijk deel uit van zijn West-Europese totaalpolitiek van inlijven; als het niet goedschiks ging, dan kwaadschiks. De kerk van Rome beloonde Karel in het jaar 800 met de kroning tot keizer. De zeker niet zachtzinnig wijze waarop de Christelijke leer aan de Frankische buurvolkeren werd opgedrongen, kan niet de aanleiding zijn om deze gebeurtenis in het Karel de Grote jaar te herdenken.
| |
Bronnen
Einhards bronnenmateriaal moet voor het grootste deel hebben bestaan uit contemporaine geschiedschrijving, zoals de Annales regni Francorum 741-829 en de lokale kronieken en wetteksten. Daarnaast had hij de beschikking over brieven en officiële documenten waartoe hij door zijn contacten aan het hof toegang had. Ook moet hij gebruik gemaakt hebben van mondeling overgeleverde informatie, maar die is voor ons niet te achterhalen. Die kan dus ook niet zoals de andere bronnen dienen als toetsings-materiaal van het leven dat hij uit dit alles heeft samengesteld.
Wat opvalt is dat Einhard, zich bewust van de belangrijke rol die hij speelde in de overlevering van het leven van Karel de Grote, desondanks meende discreet te moeten zijn. Over Karels eerste echtgenote bijvoorbeeld vermeldt de biograaf niet meer dan: ‘na een jaar verstootte hij haar; de reden daarvan is onduidelijk.’
| |
| |
Terwijl de lezer nu juist van Einhard, de ooggetuige, had willen horen wat er mis ging in Karels eerste, door zijn moeder gearrangeerde huwelijk. Overigens krijgen ook de andere echtgenotes niet meer aandacht dan op grond van de kinderen die zij hem schonken: ‘Hij had nog drie dochters: (...) twee bij zijn vrouw Fastrada (...) en een bij een bijzit van wie de naam mij nu niet te binnen schiet.’ Einhard toont hier de discretie van een trouw secretaris en vriend, maar voor de overlevering is het spijtig.
Wat de stijl van Einhards Vita Caroli betreft kun je geen artikel over het onderwerp opslaan, of je weet dat Einhard in de opzet van het werk dankbaar gebruik heeft gemaakt van de door de Romeinse geschiedschrijver Suetonius samengestelde levensbeschrijvingen van Romeinse keizers, en dan met name die van keizer Augustus. Hier en daar wordt zelfs gesproken van een imitatie. (zie bijvoorbeeld:
www.fordham.edu/halsall/sbook). De redenering kan ook worden omgedraaid. Wat hij schrijven wilde en wat passend geacht werd voor een groot man als Karel de Grote, was een tegen de hagiografie aanleunende lofzang.
Maar een hagiografie is de Vita Caroli zeker niet. Een in een middeleeuwse hagiografie beschreven heilige kenmerkt zich door louter positieve eigenschappen, het liefst nog bedreven in het verrichten van wonderen. De doelstelling van het boek is evident: navolging met kerstening en ascese als ideaal. De oudste heiligenlevens waren ontstaan als herdenkingsreden, gehouden op de naamdag van de heilige. Behalve de verering die eruit spreekt, verbaast de alledaagsheid rondom de vereerde. Hoe ouder de vita van een heilige of martelaar, hoe soberder. De evangeliën zijn een goed voorbeeld, maar ook het leven van Paulus in een beschrijving van Hiëronymus. Die schreef ook De virus illustribus, die Jan Romein als de overgang van vita naar hagiografie beschouwt.
Een hagiografie heeft een expliciete ethisch-religieuze doelstelling en vormt in wezen een vervolg op de klassieke ethische biografie. De chronologie moet dus beschouwd worden als het meest kenmerkende van de ‘Aristotelische’, ethische biografie. In Het beeld van de biografie beschrijft A. Chorus de typische indeling van de laudatiotraditie; de chronologie waartoe de biograaf zich verplicht, de opsomming van deugden en bijzondere daden. Nu is er van dat laatste al snel sprake, anders is er weinig reden tot het schrijven van een biografie. Suetonius (70-130), secretaris van Keizer Hadrianus en schrijver van twaalf Romeinse keizerlevens, breekt met de ethische traditie. Hij doet een poging boven de partijen te staan, velt geen oordeel maar geeft in plaats daarvan de feiten. Dit past in een tendens die begint rond het begin van de jaartelling, waarin de gehele mens centraal staat. In zijn beschrijving van het leven van Tiberius schetst Suetonius de ontwikkeling van een persoonlijkheid, iets wat Tacitus, die toch ook een rasverteller was, in de beschrijving van hetzelfde leven niet deed. Suetonius vertelt over de traumatische jeugd van de jongen, over zijn afstamming en familieproblematiek. Tiberius' keizerstijd behandelt hij niet chronologisch.
| |
| |
Deze Alexandrijnse biografische traditie waarvan Suetonius deel uitmaakt is gericht op de gehele persoonlijkheid, in tegenstelling tot de Aristotelische die meer gericht is op het neerzetten van een eenzijdig beeld, goed dan wel kwaad. Waar Tacitus, die uitgaat van een slechte Tiberius, zijn goede kenmerken afdoet als veinzerij, laat Suetonius goed en slecht naast elkaar bestaan; gierigheid en trouw, dronkenschap en intelligentie, wreedheid en slachtofferschap. Alles door feiten onderbouwd.
| |
Geleerde
Typisch voor Suetonius is dat hij zijn onderwerp níét in zijn tijd plaatst. Hij schrijft geen historisch werk en isoleert de gebiografeerde van diens milieu en verleden. Daarin wil hij een geleerde zijn, meer dan een verteller of kunstenaar. Hij verzamelt feiten, schetst geen ontwikkeling of samenhang, oorzaak en gevolg. Hij doet soms een voorstel voor een zienswijze, maar drukt deze nooit door. Heel wetenschappelijk; Chorus echter mist het kiezen van partij. Dit blijft volgens hem, samen met het isoleren uit tijd en plaats en het gemis van een chronologische structuur, een van de belangrijkste kenmerken van de ‘moderne’ biografie.
Als Eindhards beschrijving van het leven van Karel de Grote zo dicht tegen Seutonius' biografie van Tacitus ligt, hoe gaat Einhard dan in de praktijk om met begrippen als ‘objectief’, ‘feiten’ en ‘omgevingsinvloeden’?
Karel was de grootste, dat moge duidelijk zijn na het lezen van Einhards Vita. Niet alleen der heersers, veldheren en andere strategen, hij was vooral ook een groot christen, vader en echtgenoot. Karel was standvastig, zowel bij succes als tegenslag. Hem aangedaan onrecht werd vanzelfsprekend vergolden, hoe bloedig ook. De oorlog tegen het Mongoolse ruitervolk de Avaren (die Einhard consequent de Hunnen noemt) was volgens Einhard ‘een groot succes’. Er werd zoveel bloed vergoten dat heel Pannonië, het huidige Hongarije, was ontvolkt: ‘De plek van het paleis van de Khan is zo verlaten dat er zelfs geen spoor van menselijke bewoning meer rest.’
Karel de Grote had bij zijn imperialistische expansie een duidelijk doel voor ogen; niet alleen wilde hij zijn grondgebied uitbreiden tot ongekende proporties (waar hij ook in slaagde: van Denemarken tot over de Pyreneeën en van Normandië tot en met het huidige Hongarije), de door hem onderworpen volkeren moesten ook gekerstend worden. Zoals de Saksen, die geboden werd hun heidense heiligdommen te vernietigen en zich tot het Christendom te bekeren. De stamvorst van Oostfalen bijvoorbeeld gaf zich over en liet zich dopen. Van de Westfalen liet Karel een aantal jongeren verplicht een christelijke opvoeding in een klooster ondergaan. Om kort te gaan: Karel eiste van de bewoners van alle door hem bezette gebieden zich met de Franken te verenigen en één volk te vormen, met de dood als enig alternatief. Charlemagne was een perfect mens, een heilige, zoals ook bevestigd bij zijn heiligverklaring in 1165. Einhard wordt in deze mening gesterkt door het feit dat Karel, hoewel een sterk en standvastig heerser, niet rigide en gevoelloos is. Hij geeft opdracht tot het ombrengen van vijftienduizend krijgsgevangenen, maar:
| |
| |
Terugkeer van Karel de Grote na de succesvolle veldtocht tegen de Longobarden. Miniatuur uit de Grandes Chroniques de France
| |
| |
‘toen hem het overlijden werd gemeld van paus Hadrianus, een van zijn beste vrienden, huilde hij alsof hij een broer of een geliefde zoon had verloren.’ Het is interessant te zien welke waarde Einhard aan Karels breed emotioneel vocabulaire toekent: ‘Hij droeg de dood van zijn zonen en dochter minder gelaten dan men zou verwachten van iemand die uitblonk in zielskracht.’ Volgens zijn biograaf sierde dat hem.
Op een enkele plaats laat Einhard een niet zozeer kritisch als wel objectiverend geluid horen: over de vele successen die Karel behaalde in de zware oorlogen die hij voerde zegt hij dat, hoewel 's konings beleid niet anders dan als slim kan worden gekarakteriseerd, ‘men er met reden aan twijfelt of je bij hem nu eerder zijn uithoudingsvermogen dan wel om zijn geluk moet bewonderen.’ Op verschillende manieren verbloemt Einhard Karels zwakkere kanten of mislukkingen, of verheerlijkt hij hem door overdrijving. De vijfenveertig jaar die Karel regeerde rondt Einhard af tot zevenenveertig en het Frankische rijk werd onder zijn bewind, ‘op een zo roemvolle wijze’, bijna verdubbeld. Einhard komt tot die conclusie door Karel Aquitanië te laten veroveren, wat in wezen al door zijn vader Pepijn in de wacht was gesleept; in Spanje de Ebro als zuidgrens te nemen heeft veel weg van wishful thinking, en Calabrië hoort ook niet in het rijtje thuis.
Of het zo bedoeld is weten we niet, maar het komt de biograaf niet slecht uit om op dit moment de factor geluk uit de kast te trekken. Hierop volgt de beschrijving van Karels veldtocht tegen de emir van Cordoba in Spanje, zijn grootste en in die tijd ook zeker niet onbekende nederlaag. De hele onderneming was een mislukking. Toch kan dit Karel allerminst aangerekend worden, want de boosdoeners zijn uiteraard de onbetrouwbare Basken. De keizer zelf was en bleef immers uitmuntend.
|
|