Biografie Bulletin. Jaargang 10
(2000)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Toon gaf de ruimte
| |
[pagina 227]
| |
nooit. Het paste nauwelijks binnen de academische status. Voor hen leidde al dat creatieve gedoe maar af. In de reacties van de critici is er eigenlijk niet zoveel waardering geuit over Daarom mijnheer, noem ik mij katholiek, toch het meest originele werk van de biograaf Van der Plas die zelf ooit de lichtvoetige - Dance for you - jongere katholieke dichter was die zijn religie een wat eigentijdser gezicht meende te geven door Gods schepping aan te bevelen als ‘The Greatest Show on Earth’. Kees Fens bleef glimlachen in zijn kritiek op het boek, maar zijn oordeel was in feite niet mild. Wetenschappelijk deugde er niet veel van, en Fens hing dat oordeel op aan het feit dat Van der Plas bijfiguren als ‘den Siemer’ en de hoogleraar Arends noemde zonder in te gaan op hun achtergrond. Sjoerd van Faassen zette rustig uiteen hoe deze biografie in elkaar zat, maar uiteindelijk achtte hij het inzicht van Van der Plas in het hoe en waarom van Van Duinkerkens ontwikkelingsgang niet scherp genoeg om van een geslaagde biografie te kunnen spreken. Mensen die met Van Duinkerken te doen hebben gehad, waren ook niet tevreden. Zoon Fons Asselbergs vond dat Van der Plas zijn vizier wel erg smal had geopend en bijvoorbeeld niets had begrepen van Van Duinkerkens verslappende strijdlust na de oorlog. Zijn vaders houding was volgens de zoon nu er nu eenmaal een van ‘contemplatie’ in plaats van ‘combattement’ geworden. Je ziet dat wel meer bij ouder wordende mensen. Mariëlle Polman, die eerder dit jaar promoveerde op Van Duinkerkens werk als criticus in De Tijd, maakte Van der Plas het verwijt dat deze zo veel werk buiten beschouwing had gelaten en zich vooral op de stukken in De Gemeenschap - van voor de oorlog - had geconcentreerd, maar bijvoorbeeld nauwelijks naar zijn enorme productie in De Tijd had gekeken. | |
VerbetenheidMet al die negatieve klanken en oordelen in mijn achterhoofd las ik deze zomer de dikke pil. Ik vloog erdoorheen en vond het een leuk boek. ‘Leuk’ nu maar eens, want zo ervoer ik dat. Je moet misschien vertrouwd zijn met het zuidelijk katholicisme waarvan Van Duinkerken doordrenkt was om niet verbijsterd te raken door de verbetenheid waarmee hij zich voor het katholieke volksdeel inzette. Van der Plas laat door tal van verhalen en anekdotes zien hoezeer Van Duinkerken zich een voorvechter waande. Men moet bedenken dat de man in Noord en Zuid mateloos beroemd was onder katholieken, bijna zoals Henri de Greeve van de Bond zonder Naam en Werenfried van Straaten van de Oostpriesterhulp, in een tijd dat de grote media nog niet van een mug een olifant maakten. Van Duinkerkens roem berustte op het myceliummodel van de voorlichting, op mond- op mondreclame van mensen woonachtig in Schin op Geul, die familieleden uit Roermond, Tilburg en Breda, Nijmegen of Utrecht doorgaven hoe welsprekend de ‘gulle Brabander’ uit Bergen op Zoom, later Amsterdam en Nijmegen, wel weer voor de dag was gekomen. In het boek staan merkwaardig genoeg geen foto's of documenten uit de tijd vóór 1940, waarop Van der Plas in feite het accent legt, de tijd waarin Van | |
[pagina 228]
| |
Duinkerken een naam wérd. Maar ik lees een boek als dit natuurlijk als het verhaal van iemand die ik goed gekend heb. Bij wie mijn vrouw en ik op Sinterklaasvond of met vastenavond, samen met enkele medestudenten, verkleed en wel, thuis in de Regentessestraat op bezoek gingen en overspoeld werden door de hartelijkheid van de pater familias. Of door wie wij tijdens de colleges werden toegesproken op onverwachte wijze - veertien colleges over Het lied van den Ever, waarvan je niks opstak, omdat Asselbergs dan de automatische piloot het werk liet doen om 's avonds, wanneer ik als student-correspondent naar de bijeenkomst van de Alliance Française werd gestuurd, met een allerboeiendste causerie over Maurois of Mauriac uit te pakken. Ik kan nogal wat van Van der Plas' beweringen over Asselbergs optreden als hoogleraar met feiten logenstraffen - het is duidelijk dat hij er niet voor voelde bepaalde ooggetuigen te raadplegen, maar eigenlijk heb ik daar geen zin in. Van Faassen heeft deze biografie terecht getypeerd als een waarin het accent niet zozeer ligt op de intellectuele rol die Van Duinkerken heeft gespeeld, maar op zijn preoccupaties met het roomse geloof. En daar stuit ik op een vraag die ik herhaaldelijk bleef stellen terwijl ik aan de hand van Van der Plas de kleine Willem Asselbergs de grote Van Duinkerken zag worden: wat was Van Duinkerkens betekenis als intermediair tussen de grote wereld van de cultuur en literatuur en al dat roomse volk waarvoor hij een baken in een zee van ontheiliging zou worden en is geweest? Met genoegen las ik hoe Van der Plas de jonge Asselbergs neerzet als een jongeman die tot in de hemel mikt van zelfoverschatting; daar is niets verdoezeld. De dubbele roeping van priester en dichter krijgt niet zomaar veel aandacht. De tegenstand die Asselbergs als schrijvende seminarist en priester-in-opleiding had te verduren van de monseigneurs die zijn scholen leidden, kan Van der Plas nagenoeg uit eigen ervaring overschrijven. In een interview dat ik veertig jaar geleden met Van der Plas had, kreeg dat aspect buitengewoon veel aandacht. In een recent nummer van het tijdschrift TrajectaGa naar eind1 over priester-dichters schrijft hij desgevraagd over zijn eigen gefrustreerde verlangen om de twee roepingen te combineren. Van der Plas merkt daarover onder meer op: ‘Wat de zaak op het seminarie gecompliceerd maakte, was de ambivalentie tussen, enerzijds, de aanmoediging van talenten en, anderzijds, de ontmoediging van prestatiedrang’ (425). Dat is precies was Van Duinkerkens bottleneck werd. | |
Ter BraakHet levensverhaal van vooral de jonge Van Duinkerken raakte mij, tussen de momenten van plaatsvervangende schaamte door - zó zeker van zichzelf, zó wereldbestormerig, zó naïef ook -; dat iemand in alle oprechtheid meende dat hij de wereld beter kon maken. Dat aspect aan Van Duinkerken heeft Van der Plas met heel veel empathie én kennis van zaken beschreven. Wat Van der Plas in mindere mate heeft bereikt, is ‘Van Duinkerken te plaatsen in de brede Nederlandse samenleving van zijn tijd’. Als hij in de zin na dit citaat uit zijn inleiding schrijft ‘Zijn belang ging dat binnen zijn geloofsgemeenschap verre te | |
[pagina 229]
| |
Anton van Duinkerken, 1951
boven’, dan heeft hij dat toch maar ten dele bewezen - in die zin dat wij meemaken hoe Van Duinkerken in en na de oorlog inderdaad in Amsterdam de hele bevolking representeerde. Wat ik ook gemist heb, is een hoofdstuk over de controverse tussen Van Duinkerken en Ter Braak. Die moet toch in het leven van de Bourgondiër veel betekend hebben. In onze ogen móest hij met zijn opvattingen wel in intellectueel opzicht het onderspit delven tegen Ter Braak. Pak de driedelige uitgave van Van Duinkerkens Verzameld werk uit de jaren zestig erbij en je leest heel veel uitweiding, inleiding en vertoog waar je, met de huidige kijk op de zaken, zó doorheen prikt; bombast en op zijn minst retoriek die tóen nog enige betekenis had, nu niet meer. Bij Ter Braak blijft nagenoeg alles overeind, eenvoudig omdat de wereld zich veel meer in zíjn richting heeft ontwikkeld. Van Duinkerken bezag heel de werkelijkheid zozeer vanuit zijn doorkijk op de hemel, dat nagenoeg al zijn argumenten daaraan werden ontleend en dus in feite emotionele argumenten waren. En die maken bij het wegvallen van de emotionele context, geen enkele indruk. Als het boek van Van der Plas ‘niet-wetenschappelijk’ wordt genoemd, doet dat mijns inziens niets af aan de kwaliteit ervan als biografie. Mij heeft bijvoor- | |
[pagina 230]
| |
beeld het weglaten van details over bijfiguren absoluut niet gestoord. Een figuur als Arends imiteerde in veel opzichten Van Duinkerken in zijn manier van optreden, maar hij was verreweg zijn mindere. De bijfiguren die er toe doen, komen wel degelijk uit de verf. Zo'n Albert Kuyle bijvoorbeeld, wat een katholiek onderkruipsel! En Gabriël Smit, die de meeste nog levende katholieken of ex-katholieken kenden als de dichter en poëziecriticus van de verlinksende Volkskrant: niet alleen fout in de oorlog, zoals ik al eens heb laten zien, maar ook een piepeltje in zijn contact met de royale Bergenaar, die Van Duinkerken voor alles was, ook toen hij in Amsterdam het volk vertegenwoordigde tijdens de bevrijdingsfeesten. Boeiend om de subdiaken van het priesterlijk trio Van Duinkerken, Smit en Van der Plas - ooit in Vlaanderen op toernee, een gebeurtenis die werd vastgelegd in het boek Onderlinge VerstandhoudingGa naar eind2- de dalmatiek te zien oplichten van de diaken Smit om vast te stellen dat deze daar met de billen bloot stond. Eigenlijk is het materiaal waarop Van der Plas deze derde grote biografie van zijn hand - na Gezelle en Thijm - heeft gebaseerd minder indrukwekkend dan ik had verwacht. De brieven van zijn vrouw zijn zelden schokkend, de dagboeken ‘van grote historische waarde’, één uit de meidagen van 1940 en één toen Toon rector magnificus was, niet lang voor zijn dood, leveren geen bijzonder interessante verhalen op. En wat er in de zakagenda's staat die Van Duinkeren van 1927 tot 1968 invulde, is ongetwijfeld van belang voor de chronologische ordening van de feiten, maar ook hier vindt men nauwelijks een treffende gedachte, een bijzondere uitspraak. Dat Van der Plas, ondanks deze handicaps, toch een boeiende, correcte en levendige biografie heeft geschreven, toets ik onder meer aan die passages in zijn boek waarvan ik de achterliggende werkelijkheid ken. Zo'n werkelijkheid is het feest van Van Duinkerkens zestigste verjaardag in de Nijmeegse schouwburg. Met de beschrijving daarvan begint het boek. Elk woord daarin overtuigt mij, die er bij was, dat Van der Plas Van Duinkerken uitstekend heeft begrepen. In deze proloog schept hij het beeld waarvoor het vervolg van de biografie de verklaring is. Het komt erop neer dat er op dat feest vele hoogwaardigheidsbekleders, kunstenaars en schrijvers waren, maar dat wat niet alleen de feesteling en zijn familie imponeerde en bijbleef, maar ook alle andere aanwezigen, het feit dat de man, aan wiens ‘sensus catholicus’ door de katholieke kerk herhaaldelijk getwijfeld was, nu gefêteerd werd door de aartsbisschop van Utrecht en de bisschop van Den Bosch: Alfrink en Bekkers. Dat was, en voor de hedendaagse buitenstaander valt dit nauwelijks te bevatten, een revolutionaire gebeurtenis. Zomaar twéé bisschoppen, dat ging de goede kant op met de katholieke kerk van Nederland. 1963, het jaar van het Tweede Vaticaanse Concilie. Van Duinkerken was nog niet dood of het was allemaal afgelopen. Met deze proloog zet Van der Plas de toon, en zo komt er van Van Duinkerken als homo universalis minder terecht dan van hem als jonge katholieke voorman en homo catholicus in optima forma. | |
[pagina 231]
| |
AfstandDaarom, mijnheer, noem ik mij katholiek is een biografie die mij vanuit mijn ambivalente genegenheid voor Van Duinkerken - en zulke lezers heb ik veel gesproken - zeshonderd bladzijden lang in hoge mate boeide. Van der Plas schrijft goed, vat samen en neemt geen blad voor de mond. Zoon Fons Asselbergs mag hem dan een conservatieve katholiek vinden, ík heb daar geen moment aan gedacht. Van der Plas, die toch ook zo vertrouwd was met Asselbergs, heeft het opgebracht om voldoende afstand te nemen, nadat hij voor zichzelf had vastgesteld dat de biografie van een man van dit formaat niet mocht ontbreken in zijn reeks over erflaters van de katholieke beschaving. Dat is misschien achteraf - als je de matige kwaliteit van de poëzie en de vergeling van zijn essayistiek in aanmerking neemt - méér dan Van Duinkerken als schrijver verdiende, maar dan blijft er nog het resultaat dat de geschiedenis van het katholicisme met dit boek verrijkt is. Want zonder Van Duinkerken is die geschiedenis met name voor de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw ondenkbaar. Zo dikwijls is er in dit blad een pleidooi gevoerd voor een eigen visie van de biograaf. Van der Plas heeft deze en toont haar consequent in een goed samenhangend verhaal.
Michel van der Plas, Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek. Biografie van Anton van Duinkerken (1903-1968). Anthos/Lannoo, Amsterdam/Tielt, 2000. |
|