Biografie Bulletin. Jaargang 10
(2000)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
De bij wil koningin worden
| |
FeministeWant behalve een sociaal hervormster was Wilhelmina Drucker ook feministe. En wel een feministe die de dingen graag zo scherp mogelijk toespitste. Of misschien moet ik het zo zeggen, want de mens is zo vrij niet als we zouden wensen, er huisde, by nature en by nurture, zo weinig van die ontspannen - ook voor | |
[pagina 210]
| |
Wilhelmina Drucker
biografen trouwens innemende - argeloosheid in haar, dat zij niet anders kon dan de dingen op scherp zetten. Ik durf nog niet te zeggen hoeveel nurture en hoeveel nature daaraan debet was. Zij was in elk geval een onwettig kind, dat zichzelf zwaar gedeprivreerd voelde. Ze leek op haar vader, die weer verre van vaderlijk voor haar was. Maar ik weet nog niet waar ik de euvele moed, het gemak, of de hoogmoed vandaan moet halen om, als biograaf, te oordelen over hoe zij in elkaar stak, wat voor mens zij was. Haar vertelsel heette: ‘Waarom de bij zich koningin maakte.’ Het ging als volgt en ik waarschuw u. De bij vloog uit, zij wilde menschen leeren kennen. Zij zette zich neder op een kastanjeboom, staande op een ruimen binnenhof. ‘Wat zijn dat voor dieren die gaande op hunne achterpooten en gestoken in omhulsel, zich spoeden naar dat sombere huis?’ vroeg zij aan een spin, die, vlijtig werkende, haar fijn web spon. ‘Dat zijn menschen.’ ‘Waarom haasten zij zich zoo, om bij zoo heerlijk een zon, dat duffe gebouw te betreden?’ ‘Omdat zij het noodig vinden uren en uren te wauwelen, ten einde toch maar op de verwardst mogelijke wijze hunne maatschappij te besturen. Deze hier zijn de wettenmakers en regeerders, die dat moois ten uitvoer brengen. Treed met hen binnen, allicht kunt gij één zaak van hem leeren, n.l. hoe te handelen opdat gij nimmer de dupe wordt.’ Bij en gezellin stapten den dorpel over. ‘Ik begrijp hen niet’, zeide de bij na een wijle, ‘hunne woorden zijn voor mij Kabalistische klanken.’ ‘Begrepen zij het zelven maar’, bromde de spin. Doch overluid liet zij er op volgen: ‘ge luistert niet goed.’ Gonzend suisde het langs 't bijenoor: kiesrecht en belasting, militieplicht en leerplicht. ‘Wie is toch dat wezen’, vroeg zij eindelijk ‘waarvan ik hoor beweren, dat het te zwak is om te arbeiden, te schoon om zich met de maatschappelijke belangen te mogen bezig houden?’ ‘Dat is de vrouw’, gaf de spin ten antwoord, ‘zij die de vrucht van het ras in haar schoot draagt.’ ‘Waar is dat tot niets nutte schepsel? Ik wenschte haar wel te zien.’ | |
[pagina 211]
| |
‘Hier, waar geleerdheid en roem vergaderen, moet gij haar niet zoeken. Volg mij naar andere oorden, ik zal u haar daar doen kennen.’ Bij en spin gingen verder. Het was op een in vollen bloei zijnde rozenstruik dat zij nederstreken. Rondom hen waren kleurige en geurige bloemen, uitheemsche planten en gewassen; in de vijvers zwommen zwanen, fonteinen klaterden, oleander en kamperfoelie streden om den voorrang. Dicht bij hen stond een van marmer en goud schitterend paleis. Beeldhouwers en schilders, mozaïekwerkers en hoveniers liepen af en aan. Bij elk die voorbijtrok, noemde de spin zijn bedrijf. ‘Wat doen die allen hier?’ vroeg de bij. ‘Zij leggen de laatste hand aan dit door hen tot aanzien geroepen vorstelijk verblijf.’ ‘En de vrouw?’ ‘Bij den arbeid, waarop vol trots gewezen kan worden, moet gij haar niet zoeken.’ ‘Waar verschuilt zij zich dan toch, die nietsdoende?’ ‘Straks, luister nu.’ ‘Ik luister, maar ik versta niet. Die allen spreken een voor mij geheel vreemde taal. Waarom lachen zij echter bij elk woord zoo walgend waanzinnig?’ ‘Zij spreken over de voortplantings-lust.’ ‘Is die dan bespottelijk?’ ‘Voor ons dieren, neen, voor de menschen, ja.’ ‘Waarom klik-klakken zij zoo ak'lig tijgerachtig met hun mond?’ ‘Zij denken aan de vrouw, aan haar, die de vrucht van het ras in haar schoot draagt.’ Weder snelden zij henen. Thans plaatsten zij zich op een eenzame, kwijnende geranium. Het venster, waarvoor zij stond, was open. Zij gluurden naar binnen. Een gebogen gestalte strompelde in het armoedige vertrek van den haard naar de tafel, van de tafel naar den haard. ‘Stil’, zei de spin, ‘hij komt.’ ‘Wie?’ ‘De mensch.’ ‘Waarom waggelt hij zoo?’ ‘Hij is dronken.’ ‘Dronken! Wat is dat?’ ‘Zie, o bij, gij zuigt honing uit de bloemen, hij, de mensch, zuigt gif uit koren. Gij doet dat om nuttig te zijn, hij om dof te worden. Kijk.’ De mensch proefde van iets wat op tafel stond; plotseling vloog hij op, greep het eene stuk voor, het andere na, en sloeg het ten pletter op de gekromde gestalte. Deze boog onder de slagen nog dieper. ‘Wie is het, die aldus lafhartig bukt voor den beul?’ vroeg de bij minachtend. ‘Dát, dát is de vrouw.’ ‘De vrouw, zij, die te zwak is om te arbeiden, te schoon om zich te verdedigen, te edel om zich met maatschappelijke belangen te mogen bezighouden? Wat laag, diep gezonken wezen!’ ‘Dat is niet hare schuld, o bij, Godsdienst, wet, traditie, hebben haar van eeuwen her verteld: Dat niets ter wereld haar den vloek van het hoofd kan nemen, die op haar aanzijn rust; dat alleen slaafsche onderdanigheid haar ten boete kan zijn, en in laag kruipen langs den grond haar hoogheid schuilt. Zij heeft geloofd en voor het noodlot zich gebogen.’ Langen, langen tijd bleef de bij mijmeren. ‘Boete doen, geregeerd worden, buiten arbeid staan en slagen ontvangen, omdat, omdat,... men de vrucht van het ras draagt’, meesmuilde zij af en toe. Eindelijk vloog zij opwaarts. | |
[pagina 212]
| |
Den volgenden dag liet zij zich bezwangeren en doodde daarna den dar. En de spin deed evenzoo.
Ik had u gewaarschuwd. Toch waren de mensen al wel wat gewend aan niet vrolijk stemmend proza met een extra belangstelling voor het slechte in de mens. Neem La Terre van Emile Zola, een van Druckers lievelingsschrijvers. In somberheid en geweld deed dat boek absoluut niet voor dit vertelsel onder. Ook was het weinig stichtelijke einde van ‘Waarom de bij zich koningin maakte’ op zichzelf niet ontsproten uit het brein van een vrouw waarvoor je beter drie straatjes om kon lopen. In die tijd bestond er een levendige belangstelling voor allerlei rare gedragingen van dieren en diertjes. Zo stond in een verslag van een vrijdenkerscursus over het Darwinisme te lezen: ‘Na afloop der voordracht vroeg mej. Drucker het woord, om in eenige welgekozen volzinnen op te komen tegen een schertsende opmerking, die de spreker had gemaakt naar aanleiding van de zonderlinge vrijage van sommige spinnen. Als uitzondering op een bijna algemeenen regel is nl. de wijfjesspin grooter dan het mannetje, en van deze meerdere grootte maakt zij misbruik door soms een smachtend, hofmakend mannetje eenvoudig op te peuzelen. Mej. Drucker meende, dat tegenover deze daad tal van onrechtvaardigheden worden begaan door de mannen en herinnerde eraan dat ook het adelaarswijfje grooter is dan het mannetje.’Ga naar eind3 | |
BurgerDe nieuwe wetenschap over de oorsprong der soorten en de seksuele teeltkeus werd druk besproken en bejubeld, vooral ook weer door veel sociale hervormers, in hun strijd tegen godsdienst, wet en traditie. Hetzelfde drietal dat in Druckers vertelsel de vrouw had wijs gemaakt dat zij, omdat zij vrouw en moeder was, geen mens en burger kon zijn. Wilhelmina Drucker had van die zonderlinge vrijage van sommige spinnen een soort vergeldingsdaad, althans, stijlfiguurlijke, waarschuwing gemaakt. Je kunt ook zeggen, geen vadermoord, maar een even smartelijke als onvermijdelijke partnermoord. Behalve een waarschuwing aan het adres van mannen, ook een appel aan vrouwen; wees geen slaaf, maar bevrijd jezelf. Als het niet anders kan, dan langs deze onsympathieke weg. Die ik overigens, maar ik ben een vrouw en dat scheelt, in zijn grim-grappigheid heel grappig vind. Wilhelmina Drucker speelde daarmee op een sinistere manier met de eeuwenoude angst van mannen voor de erotische macht die vrouwen op hen uitoefenden - een angst die in het fin de siècle van toen breed werd gevoeld en uitgemeten. Als je de Europese geschiedschrijving tenminste moet geloven. Diezelfde angst kwam in deze tijd ook tot uiting in allerlei pleidooien tegen het kiesrecht voor vrouwen. De vrouw had al zoveel invloed, zelfs achter de schermen van de politiek, heette het dan. Je zou het zo kunnen uitdrukken: De vrouw was de man al fataal genoeg! Stel je voor dat zij hem ook zou verslinden - een passend woord - in de grote wereld buiten de binnenkamer. Daar, waar de rationele, mannelijke burger heer en meester was en de door hem gedragen vruchten werden onderzocht en beproefd! Vruchten, niet van het aard- | |
[pagina 213]
| |
Spotprent betreffende het vrouwenkiesrecht van Albert Hahn voor De Notenkraker, 1914
| |
[pagina 214]
| |
se ras maar van zoiets verhevens en universeels als de menselijke geest. Stel je voor, als zich daar eveneens verslindende vrouwen zouden ophouden, dan had hij niets meer! Ook heette het, vaak in hetzelfde betoog: de vrouw is te mooi om zich met die vuile politiek bezig te houden. Zo was het zowel de angst voor haar verleidingskunst als de angst voor het verlies daarvan, die de tegenstanders van het vrouwenkiesrecht parten speelden. Wilhelmina Drucker had in 1889 de Vrije Vrouwenvereeniging opgericht. Het woord ‘vrij’ gaf vrouwen van elke politieke kleur de ruimte zich aan te sluiten. Mannen konden géén lid worden, enkel en alleen omdat zij geen vrouw waren. Zoals vrouwen bij de grondwetswijziging van 1887 van het kiesrecht waren uitgesloten, enkel en alleen omdat ze geen man waren - op grond van hun sekse dus. In de roman Kamertjeszonde van Herman Heyermans uit 1897, waarin ook al druk werd geprobeerd uit de binnenkamer weg te breken, heette het dat de Vrije Vrouwen ‘knoeiden’. Met hen deden dat al die verenigingen die opkwamen voor de, misprijzend tussen aanhalingstekens gezet, ‘rechten en belangen van de vrouw.’Ga naar eind4 In die afkeuring schuilde alweer een mannelijk ongemak: de politieke benauwdheid van de SDAP dat de vrouwen uit het volk ook tegen hun eigen mannen en kameraden zouden opstaan. Omdat klasse- en sekseonrecht nu eenmaal niet samenvielen zouden zij immers wel eens achter die, zoals het in alle sociaal-democratische weerzin heette, ‘burgerlijke’ dames aan kunnen gaan. Maar Wilhelmina Drucker was helemaal niet burgerlijk. Het ging de Vrije Vrouwenvereeniging en de daaruit voortgekomen Vereeniging van Vrouwenkiesrecht om de rechten van de mens en burger, in de gedaante van de vrouw. En daar hoefde je niet ‘burgerlijk’ voor te zijn. In het sprookje was ‘de mensch’ een man. Godsdienst, wet en traditie belemmerden zijn wederhelft om ook ‘mens’ te worden. Godsdienst wet en traditie, én de mannelijke ijdelheid (dat woord gebruikte Wilhelmina Drucker graag en vaak), die godsdienst, wet en traditie naar haar hand had gezet. | |
BinnenkamerEen ander argument tegen het kiesrecht was dat de vrouw koningin in huis was. En met die waardigheid kon ze tevreden zijn. Maar de bij die zich koningin maakte zag in die armoedige binnenkamer met die geranium ervoor iets heel anders. Vandaar dat ze zichzelf maar koningin maakte. Het beeld van een binnenkamer kan als metafoor dienen voor de opsluiting van alle mensen die zichzelf wilden worden. Voor vrouwen kon zo'n binnenkamer echter een reëel bestaande, en zelfs formeel juridisch begrensde, opgeslotenheid zijn. Als ze waren getrouwd waren ze ‘handelingsonbekwaam’, als moeder hadden ze geen ouderlijke macht. Ze moesten hun man gehoorzamen, die het hoofd van de echtvereniging was. Zo stond dat in de wet. Dat alles werd als volgt gelegitimeerd. De vrouw was de zwakke sekse, en moest daarom worden beschermd. Nu kun je je afvragen: wat is er mooier dan beschermd worden door iemand die je lief is? Maar de vrouw was eigenlijk net een kind, ze | |
[pagina 215]
| |
moest ook tegen zichzelf worden beschermd. Het was een systeem van bescherming door onderwerping. Wilhelmina Drucker vond dit allemaal één grote leugen. Zij schreef: ‘Die zwakheid der vrouw is een zonderlinge zaak: waar zij werkelijk bestaat en bescherming behoeft, daar wordt er totaal geen acht op geslagen.’Ga naar eind5 Ze doelde bijvoorbeeld op ongehuwde vrouwen, die zonder onderwijs hun brood moesten zien te verdienen. Geschoolde arbeid, waar je trots op kon zijn, zo leerde de bij, hielden mannen voor zichzelf. De bij leerde ook dat de vrouw te zwak was om te arbeiden. Maar de zwakke sekse deed weer wel zware arbeid, in fabriek, thuis of op het veld. Drucker doelde ook op de onbeschermde positie van moeders en kinderen, als de man des huizes al het geld opmaakte, zelfs dat, wat door hen verdiend was. In dit sprookje nam zij het meest schrijnende voorbeeld: wat ‘de mensch’ als alcoholicus anderen kon aandoen. Dat was een van de bitterste kanten van het drankprobleem, dat op zijn beurt weer een van de nijpende problemen van de ‘sociale quaestie’ uitmaakte. Als een getrouwde man en vader het geld verdronk, had hij de wet aan zijn zijde; als hoofd van de echtvereniging had alleen hij de zeggenschap over het gemeenschappelijke geld. Tot verdriet van verlichte rechters in die tijd. Wanneer er weer eens een uitbreiding van het kiesrecht - alleen voor mannen - tot stand kwam, kon je Drucker dan ook steeds met zoveel woorden horen zeggen: de heren hebben liever dat ze door dronkaards worden gekozen, dan door ernstige, hardwerkende moeders. Volgens de wet, de traditie en de bijbel mocht de vrouw geen gezag over de man hebben. Dat was de kern van de zaak. Een vrouw mocht dus niet het recht of de macht krijgen, een man in of uit het parlement te stemmen. Laat staan dat ze er zelf zitting in mocht nemen. Wilhelmina Drucker zou zeggen: ‘Wet, traditie en bijbel kenden geen overleg, compromis of demokratie tussen de seksen. Er kon er maar één de baas zijn, dat dikteerde de mannelijke benauwdheid. Waarom eigenlijk? En als dat zo was, waarom kon de vrouw dan niet de baas zijn? Waren mannen soms bang dat - zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten, vrouwen hen ook zo zouden behandelen?’ Tot zover in Druckerstijl. We zouden kunnen zeggen dat mannen het zich niet konden voorstellen destijds, in gelijkheid samenleven, buiten en binnen. De vrouw was slechts gelukkig ‘in vrijwillige onderwerping aan iemand, dien zij als haar meerdere beschouwt’. Aldus een vooraanstaand bioloog, in navolging van de geavanceerde liberaal Samuel van Houten (de jonge). Wat weer werd nagezegd in het parlement.Ga naar eind6 Maar feministen stonden op, met verhalen dat deze wijsheid verkeerd begrepen mannelijk eigenbelang was. Dat het mogelijk was samen in gelijkheid te leven en dat ze dat als feministen ook eisten. Er is geschreven dat er op het breukvlak van twee eeuwen doemdenken was, angst voor verslindende vrouwen en een teloorgang van de innerlijke zekerheid van de Europese bourgeoisie. Daar is veel over te zeggen, de geleerden zijn het er niet over eens. Als er wat | |
[pagina 216]
| |
van waar is, kan dat wel eens mede hebben gelegen in de confrontatie van mannen met hun verloofdes en echtgenotes, moeders en zusters, die wel wat zagen in het feministische sprookje over een verkeerd begrepen mannelijk eigenbelang en een betere wereld voor beide seksen.
Deze tekst is een bewerking van de voordracht die Marianne Braun hield op het twintigste symposium van de Werkgroep Biografie, ‘De Hollandse binnenkamer’, gehouden op 20 maart 2000 in Den Haag. |