| |
| |
| |
Hij noemt zich ik
Paul Rodenko, biografie en literatuurbeschouwing
Odile Heynders
De auteur Paul Rodenko (1920-1976) heeft er altijd voor gepleit leven en werk van schrijvers los van elkaar te beschouwen. In zijn proefschrift ‘Ik ben een vreemdeling, ik sat apart’ stelt Koen Hilberdink dat de biografie een methode zijn kan om vragen over het werk te beantwoorden. Om de daarmee ontstane spanning tussen de opvatting van de biograaf en die van zijn onderwerp te doorbreken, draagt Hilberdink de volgende oplossing aan: Rodenko heeft de biografische elementen in zijn werk verdrongen.
Gedurende een periode van meer dan drie jaren heb ik mij verdiept in het essayistisch en poëtisch werk van Paul Rodenko. Dat resulteerde in een monografie, Langzaam leren lezen, die in het najaar van 1998 verscheen. In die studie ontdekte ik dat er vragen waren die ik als literatuurhistoricus niet kon beantwoorden en die ik dus over moest laten aan de biograaf. De twee meest dwingende vragen hadden te maken met het begin en einde van Rodenko's leven. Ik herhaal ze hier:
‘Het is aan de biograaf om te bepalen welke invloed dit zwervend bestaan op Rodenko's denkbeelden heeft gehad. De literatuurbeschouwer kan niet meer dan vaststellen dat de Russische wortels in Rodenko's oeuvre herkenbaar zijn, dat zijn taalgevoel en belezenheid zeer goed ontwikkeld waren (zoekt een intelligente jongen in een vreemde omgeving naar “rust” in een boek?), en dat in Rodenko's opvattingen elk spoor van het regionalisme van domineesland ontbreekt.’ (p. 35)
En de tweede vraag:
‘Het is aan de biograaf om uit te maken of Paul Rodenko het einde van zijn leven al of niet bewust heeft versneld. Gebrek aan inspiratie en overvloedig drankgebruik waren misschien niet langer te doorstaan.’ (p. 128)
Vanuit de verwachting dat die vragen beantwoord zouden worden las ik de drukproeven van de biografie van Paul Rodenko waarop Koen Hilberdink in november 2000 aan de universiteit van Maastricht promoveerde (N.B: ik las de drukproeven van de hoofdtekst - noten en bibliografisch apparaat waren nog niet beschikbaar). Ik vond antwoorden op mijn vragen, maar moest tegelijkertijd vaststellen dat er andere vragen bijkwamen en tenslotte concluderen dat ik Rodenko als man van vlees en bloed in dit boek niet heb ontmoet. Ik zal hieronder proberen uiteen te zetten waarom dit niet is gelukt.
| |
| |
Hilberdink begint zijn vlot geschreven boek met de uitspraak dat de biografie dient als een ‘methode’ waarmee antwoord gevonden kan worden op vragen met betrekking tot het werk. Buiten de grenzen van de tekst liggen antwoorden op vragen die de tekst stelt. Als je een biografie zo begint, poneer je je natuurlijk als tegenstander van Rodenko zelf, die er altijd voor heeft gepleit het leven en werk van dichters van elkaar los te snijden. Dat realiseert Hilberdink zich ook en hij maakt dan de volgende redenatie: Rodenko zou het biografische hebben verdrongen. Hilberdink buigt het formalistische literatuurbeschouwelijke standpunt dus om tot een psychisch probleem. Even verderop in zijn inleiding trekt hij deze lijn door als hij zegt dat het een van de belangrijkste taken van de biograaf is om ‘frustraties’ (hij gebruikt ook de termen neurose en trauma) op te sporen. Dat lijkt mij wat te stellig, omdat ik meen dat je ook van een saai gelukkig leven een mooie biografie zou kunnen maken, maar helder is dat standpunt in ieder geval wel. Hilberdink positioneert zich als een biograaf die te rade gaat bij de freudiaanse psychoanalyse; hij werkt vanuit een ‘introspectief-empathische’ benadering om het gedrag en de handelingsmotieven van Rodenko te kunnen begrijpen. Uitvoerige analyses van essays, gedichten en verhalen horen volgens hem in de biografie niet thuis: brieven daarentegen ‘zijn de belangrijkste bouwstenen van deze biografie’. Uit die brieven komt kennelijk een andere Rodenko naar voren, iemand die in het openbare leven een persoonlijke mythe heeft gecreëerd.
| |
Traagheid
De mythe wordt in het eerste hoofdstuk van de biografie getekend: Rodenko als zoon van een Russische vader, Iwan Wasilewitzj Rodenko, heeft zijn leven lang het ‘Russische’ gecultiveerd als vreemdheid en onaangepastheid. Het Russische zou zich ook profileren in een bepaalde traagheid die in Rodenko's poëtica naar voren komt. Vader Rodenko wordt door Hilberdink neergezet als een man die het niet erg nauw nam met wettelijke- en omgangsregels: hij was betrokken bij allerlei onduidelijke handelstransacties met zijn vaderland. De vader was een fantast, wat blijkt uit tegenstrijdige uitspraken die hij deed over zijn afkomst en leven in Rusland. Het mooiste voorbeeld hiervan is de door hemzelf opgestelde levensbeschrijving die bij zijn overlijden in Het Vaderland verscheen. De vader was ook dominant en klaarblijkelijk min of meer gewelddadig tegenover zijn jonge zoon, die daarna zijn leven lang worstelde met paternalistische autoriteiten. Iwan veroorzaakte het stottercomplex waar Paul vanaf zijn zesde jaar onder leed: ‘Ergens in Berlijn’, schrijft Hilberdink, ‘moet de kleine Paul voor het eerst bewust iets gemerkt hebben van het tirannieke karakter van zijn vader. Paul ging hem aan de Berlijnse eettafel steeds vaker tegenspreken en Iwan werd dan woedend en snoerde hem de mond. De strijd was oneerlijk en Iwans reacties getuigden van weinig pedagogisch inzicht. Tot zwijgen gedwongen was het enige wat Paul kon doen, zenuwachtig en met wapperende handen rond de tafel lopen. Zijn woord, hét agressieve wapen van een kind van
| |
| |
Paul Rodenko, ongeveer 1960
| |
| |
die leeftijd, was hem ontnomen. Vanaf die tijd begon hij te stotteren.’ (p. 27)
Hilberdink voegt eraan toe dat ook de verhuizingen debet geweest zijn aan het spraakgebrek: de jongen moest steeds andere talen leren (Nederlands, Russisch en Duits). Voor de biograaf is het duidelijk dat in Berlijn de aanleiding ligt voor het gedrag tijdens zijn latere leven. Verschillende keren wordt er in de biografie naar ‘Berlijn’ terugverwezen. Hiermee wordt dan gedoeld op het ‘demond-snoeren’ door de vader en dat wordt gerelateerd aan de moeite die Rodenko later zou hebben met het accepteren van autoriteit: ‘Na zijn ervaringen in Berlijn liet hij het wel uit zijn hoofd om hem [zijn vader, OH] tegen te spreken. Hij kon alleen nog maar zijn woede “omleiden”. Zijn agressie keerde zich tegen vertegenwoordigers van het gezag, tegen wetstellers, tegen iedereen die zich met morele geboden mengde in andermans leven. Met andere woorden: hij werd boos op substituut-vaders.’ (p. 97).
Gevolgen van deze ‘neurose’ waren overmatig drankgebruik en de ondertekening van de loyaliteitsverklaring in het voorjaar van 1943. Deze ondertekening is een kwestie die Hilberdink met veel nuances beschrijft en helder analyseert. Hij tekent hier een overtuigend beeld van een labiele jongen die zich laat manipuleren en voor de makkelijkste weg kiest. De verklaring op zichzelf is niet erg choquerend, maar het is wel verbazingwekkend dat een intelligente jongeman niet heeft beseft wat de impact van de ondertekening zou zijn. De beschrijving die Hilberdink geeft van de universitaire strategieën van Leiden en Utrecht is zeer informatief.
In de tijd van ondertekening van een verkeerd document begint het echte schrijverschap van Rodenko. Hilberdink schetst hier een interessant beeld van een gelijktijdige ontwikkeling van existentialistische literatuuropvatting en dagelijks leven. Bij het Engelse bombardement op Den Haag raakt Paul Rodenko al zijn bezittingen kwijt, tijdens ‘de zuivering’ wordt de jonge student gestraft met een verbod op studie aan een Nederlandse universiteit van achttien maanden, ondertussen woont het gezin tot mei 1946 in een chique, door joden verlaten flat. Het schrijverschap begint op een moment waarop de poëtica al vastligt: ‘Zijn poëtica werd er een waarin ervaringen uit de eerste vijfentwintig jaar van zijn leven werden gekoppeld aan denkbeelden die hij las bij filosofen en schrijvers uit de wereldliteratuur. Het wonder, de angst, de traagheid, zijn politieke “onzuiverheid” als student, het bombardement in Den Haag, zijn problematische verhouding met zijn vader en de werkelijkheid én zijn Russische identiteit waren de elementen waaruit hij haar opbouwde.’ (p. 88) Hieraan voorafgaand had Hilberdink laten zien hoe Rodenko op basis van colleges Russisch in Leiden denkbeelden van Sjestov en Dostojevski had gesmeed tot een eigen literatuuropvatting.
| |
Opoffering
In het derde hoofdstuk van de biografie wordt het leven beschreven dat Rodenko na de oorlog in Parijs leidde. Dit is het meest geslaagde deel van het boek, omdat er een boeiend beeld ontstaat van de eeuwige student die zich zelfs in de
| |
| |
lichtstad verveelt, maar daar toch ook een dichter ontdekt die voor zijn eigen opvatting van het schrijverschap van cruciaal belang zal zijn: Antonin Artaud. Artaud als dichter van de waanzin, zit de nog jonge en onaangepaste Paul Rodenko dicht op de huid. Dichterschap is tragisch leven en zelfs volledige opoffering van gewoon leven. Rodenko schrijft een essay over de Franse dichter, dat een van de sterkste van zijn oeuvre zal zijn.
Na hoofdstuk drie wordt de biografie meer en meer een verslag van gebeurtenissen en netwerken die zich in het literaire veld afspelen. We lezen weliswaar over Rodenko's overmatige drankgebruik en over zijn probleem een gestructureerd dagelijks levenspatroon vast te houden, maar krijgen vooral veel informatie over literair-historische kwesties. Dat is zinvol, omdat deze jaren - eind-veertig en beginvijftig - de meest productieve waren, maar het is jammer dat er geen echt bevredigende verklaring wordt gegeven voor het feit dat de ‘gesjeesde’ student zo succesvol kon opereren in letterenland. Kennelijk was hij charmant, was zijn gedrag op drinkavonden aanstekelijk en wekte hij respect op met zijn eruditie en langzame spreken. Maar waarom werden zijn intelligente essays aanvankelijk zo geprezen en later plotseling zo verketterd?
Er wordt (in hoofdstuk vier) beschreven hoe Rodenko steeds weer bezig is om tijdschriften van de grond te krijgen, hoe hij uiteindelijk in Podium belandt, waar hij nooit echt serieus wordt genomen (er is veel gehannes achter de schermen), hoe de vriendschap met W.F. Hermans zich ontwikkelt en tenslotte explodeert, en hoe Rodenko uiteindelijk (in hoofdstuk vijf) terechtkomt in de eerst nog stimulerende, maar al snel verstikkende kring rond Bert Bakker, die in het Haagse culturele leven opereert als een mecenas, maar ‘artistieke tol’ opeist. Dit is het meest verbijsterende beeld dat de biografie oplevert: Bakker als tiran houdt de in financieel opzicht steeds weer aan de grond rakende Rodenko een hand boven het hoofd. Rodenko ondergaat deze situatie en verspilt er zijn talent mee. Nog even heeft hij een hoofdrol in de promotie van het werk van Gerrit Achterberg (Hilberdink bevestigt het belang van deze dichter voor Rodenko's literatuuropvatting; Achterberg is in feite een Nederlandse Artaud), maar daarna lijkt hij toch eigenlijk al uitgespeeld. Letterlijk en figuurlijk, want vanaf hoofdstuk zes verdwijnt hij als ‘protagonist’ uit de biografie, dat wil zeggen dat de persoon steeds sjabloonmatiger getekend wordt. Toch geven geldzorgen, drank en gebrek aan inspiratie ook hier nog geen afdoende ‘verklaring’ voor de ondergang van een groot criticus. Op het moment dat hij had kúnnen psychologiseren laat de biograaf eigenlijk verstek gaan. Het is een tragisch verhaal, waaruit Rodenko ons uiteindelijk voortijdig ontglipt.
Hilberdink schreef een integere biografie, zonder al te smeuïge details, waarin veel institutionele aspecten van de literair-historische context duidelijk worden. Er wordt meer op het werk zelf ingegaan dan de biograaf in zijn inleiding heeft toegezegd. Maar als psycholoog is Hilberdink, ondanks diezelfde uiteenzetting aan het begin, niet helemaal geslaagd. Er is een flink aantal vragen in het latere leven van Rodenko, dat hij niet durft te beantwoorden. Bijvoorbeeld die naar het huwelijk
| |
| |
van Rodenko, zijn vaderschap, zijn onvermogen een baan te nemen om het gezin te onderhouden. Hilberdink doet een poging tot verklaring door Bert Bakker voor te stellen als dominante vaderfiguur, die een verstikkende werking heeft - zelfs het huwelijk van Paul organiseert -, maar de overgang van ‘leidende’ figuur (in ieder geval in de beeldvorming) in het begin van de jaren vijftig naar lamlendige, onproductieve schrijver vanaf 1958 wordt niet overtuigend genoeg beschreven. Ook de biograaf is niet in staat Rodenko's zelfgekozen isolement te verklaren.
| |
Parallel
Hilberdink durft in zijn psychoanalytische gevolgtrekkingen niet ver genoeg te gaan. Hij laat interessante mogelijkheden liggen. Zo had hij bijvoorbeeld, uitgaande van het belang van Dostojevski's schrijverschap voor Rodenko, een parallel kunnen trekken tussen de vader/zoon relaties in beider levens. Dat zou, vanuit freudiaans perspectief, een interessant verhaal kunnen hebben opgeleverd. Beide auteurs worstelden met een vadercomplex en gaven dat ook door aan hun eigen zoon, ze leidden ongelukkige, door geldzorgen getekende levens. Maar Fjodor werd uiteindelijk op zeer hoge leeftijd nog productief, terwijl Paul die leeftijd niet meer heeft bereikt.
Ook de mythe van destructiedrang-drankdood biedt een aanknopingspunt voor het verhaal van Rodenko's leven. De biograaf had hier nog meer nadruk op mogen leggen. Het is geen regulier bestaan dat Paul Rodenko geleid heeft, of, scherper geformuleerd: op het moment dat het leven werd gereguleerd door huwelijk en vaderschap ging het definitief mis en kwam er
Paul Rodenko met echtgenote en dochter Ludmila, 1957
nauwelijks meer iets uit Rodenko's pen. De kunstenaar kon het bestaan van de burger niet aan. Hilberdink beschrijft dit wel, maar maakt er geen tot de verbeelding sprekend verhaal van. Zijn betoog heeft na het midden van het boek iets opsommerigs, is te documentair en mist beeldende kracht. Toch is het juist de taak van een biograaf, en hier ligt een belangrijk verschil met de literatuurbeschouwer, het leven aanschouwelijk te maken. Het had het verhaal moeten zijn van een geniaal schrijverschap en een treurig bestaan, van het Wonder van talent dat zich, zoals Sjestov schreef, kortstondig voordoet en vervolgens in een burgerlijke context wordt gesmoord. De jaren in het oosten van het land waren het tegendeel van groots en meeslepend leven (Rodenko
| |
| |
was overigens geen echte liefhebber van Marsman) en juist daarom zo tragisch en op meerdere fronten vernietigend (mislukking als dichter, stilvallen als criticus, problemen met het vaderschap en de opvoeding van zijn zoon).
Wordt met deze biografie dan de in de inleiding beloofde ‘nieuwe visie’ op het werk gepresenteerd? Eerlijk gezegd vind ik van niet: wat we wisten - dat de invloed van Sjestov, van Dostojevski, en van andere Russische en Franse existentialistische denkers van zo grote invloed was op Rodenko's poëtica -, wordt hier bevestigd. Dat Rodenko zich minder de woordvoerder van Vijftig voelde dan men wel heeft gezegd, was ook al langer duidelijk; zijn betrokkenheid lag meer bij buitenlandse dichters dan bij de Nederlandse experimentelen. Ook wisten we dat Achterberg in praktijk had gebracht wat Rodenko op theoretisch niveau wilde uitdragen. En eigenlijk hoeft de biografie ook geen nieuw licht op het werk te werpen, als zij maar de man achter het werk tot leven brengt en de cultuurhistorische context van dat leven zichtbaar maakt. Dat laatste is een geslaagd aspect van deze biografie, we krijgen veel literair-historische informatie over de jaren veertig en vijftig. Die informatie is recentelijk ook al door Piet Calis in kaart gebracht, maar wordt hier op Rodenko toegespitst. De enige nieuwe vraag die de biografie met betrekking tot het werk oproept, is hoe het mogelijk is dat er zo weinig sporen van de Duitse taal in het werk van de essayist zijn doorgedrongen, terwijl de jongen toch op Duitse scholen gezeten heeft en de Duitse taal al vroeg machtig geweest blijkt te zijn. Maar pas in de laatste essays uit De Gids in de jaren zeventig, blijkt Rodenko wat meer aan de Duitse lyriek (onder anderen Novalis en Celan) te refereren. De suggestie van Hilberdink dat een vergelijking van de literatuuropvattingen van Rodenko en Hans Faverey zinvol zou zijn, vind ik overigens wat gratuit: elke autonomistische poëtica uit de tweede helft van de vorige eeuw heeft raakvlakken met die van Rodenko.
Biograaf en literatuurbeschouwer zijn verschillende knechten van de meester die de literatuurwetenschap is. De beschouwer houdt zich bezig met beschrijving, analyse en interpretatie van het literaire werk, de biograaf onderzoekt het werk in relatie tot het leven van de auteur. Beiden moeten zich als academische dienaren legitimeren, moeten controleerbare uitspraken doen en helder en stilistisch adequaat redeneren. Maar meer dan bij het schrijven van een literatuurbeschouwing dient in het kader van een biografie de literaire verbeelding een rol te spelen.
Paul Rodenko wilde aandacht voor het werk en niet voor de dichter. Ongetwijfeld had hij zelf - met zijn essayistisch en fantaserend vermogen - van de beschrijving van zijn leven iets anders gemaakt, een verhaal dat veel raadselachtiger en onbegrijpelijker geweest zou zijn. Een verhaal over een kunstenaar met twee kanten als ‘sjouwerman en rebel’, woorden die hij gebruikte bij een beschrijving van het kunstenaarschap van Vincent van Gogh, en vast ook een verhaal dat absurdistischer zou zijn dan de werkelijkheid ooit geweest was.
Koen Hilberdink: ‘Ik ben een vreemdeling. Ik sta apart’, Een biografie van Paul Rodenko (1920-1976).
Amsterdam: Meulenhoff, 2000.
|
|