gehanteerd waar het ging om het beoordelen van mensen. Standsverschillen speelden een veel grotere rol dan in onze tijd. Dat is ongetwijfeld waar, maar is dat altijd zo? De vraag is of die depreciatie van mensen van lager komaf goed te verenigen is met Vossius' nobele, humanistische en christelijke opvattingen, die Rademaker elders signaleert.
Een interessante kwestie voor biografen is of we bij het vellen van waardeoordelen over het karakter van een historisch personen onze eigen waardencriteria moeten gebruiken of die van de tijd van de gebiografeerde. Of moet het een combinatie zijn van deze twee soorten criteria? Of is het beter waardeoordelen helemaal te vermijden?
Rademaker is op zijn best als hij de verschillende netwerken (Rademaker zelf gebruikt deze modieuze term) van Vossius beschrijft, zijn vriendschap met onder anderen Hugo de Groot, de Leuvense hoogleraar Puteanus, Vondel en Barlaeus. De biograaf is daartoe in staat dankzij het feit dat hij de brieven van en aan Vossius kent en daarover een goed overzicht heeft. De geleerde Vossius, in het bezit van een schitterende bibliotheek, was een vraagbaak voor talloze schrijvers en geleerden uit binnen- en buitenland.
De biografie over Vossius is in meer dan een opzicht een goede, wetenschappelijke biografie. Rademaker kan dankzij een voorbeeldige kennis van de cultuur van die tijd aangeven wat Vossius voor zijn tijdgenoten heeft betekend. De biograaf blijkt uitstekend thuis te zijn in de ingewikkelde geschiedenis van de godsdienststrijd op het einde van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw. (Hoe komt men er toch op Nederland een tolerant land te noemen!) Hij heeft naast een degelijke kennis van het Latijn ook een goed inzicht in de geschiedenis van de zeventiende-eeuwse humanistische cultuur en van de Nederlandse universiteiten. Het boek is wat dat betreft een goudmijn. Bovendien bevat het talloze suggesties voor verder onderzoek.
Het is alleen te hopen dat er in de toekomst op de Nederlandse universiteiten nog plaats zal zijn voor dat onderzoek. Dat het in de zeventiende eeuw ook niet alles was op de universiteiten wordt in deze biografie enkele malen gesignaleerd. Geleerdentwisten waren aan de orde van de dag. Volgens Vossius bestonden er drie soorten hoogleraren: de nijvere bijen die jeugd, universiteit en vaderland grote diensten bewijzen, de darren, door vriendjespolitiek op de universiteit gedumpt en alleen belust op eigen gewin en gemak, en tenslotte de horzels die uit jaloezie collega's afbreken. Dat Vossius tot de eerste categorie behoort, toont Rademaker keer op keer op een ondubbelzinnige wijze aan.
C.S.M. Rademaker SS.CC, Leven en werk van Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), 384 blz., Verloren f 60,-.