| |
| |
| |
Meester De Haan gaat nooit verloren
Jacob Israël de Haan en de binnenkamer
Leo Ross
Het is niet eenvoudig te bepalen tot welke maarschappelijke categorie Jacob Israel de Haan behoorde. Hij was niet rijk maar wel een succesvol onderwijzer, hoeveel leugens en prietpraat er vorig jaar bij de vijfenzeventigste verjaardag van zijn overlijden is geschreven. De bron van de onzin is de biografie die Jaap Meijer over De Haan publiceerde. Dat vraagt om een stellingname.
Toen ik de uitnodiging van de Werkgroep Biografie ontving en de toelichting las, schrok ik wel even. Ik zou de Hollandse binnenkamer, de ‘benauwenis’ in Holland omstreeks 1900 moeten bespreken aan de hand van het werk en de biografie, neem ik aan, van Jacob Israël de Haan, de ‘naar binnen gekeerdheid’, en ook: de bloei van naturalisme, symbolisme en mystiek, en het begin van de Eerste Wereldoorlog, de opkomst van het socialisme, ontwikkelingen in opvoeding en onderwijs, en last but not least de ‘bewustwording’ onder homoseksuelen.
Die Hollandse binnenkamer intrigeerde mij wel. Ik zou mij daar iets burgerlijks bij kunnen voorstellen. Niet iets in de stijl van Pieter de Hoogh, of iets kleinburgerlijks, iets van kamertjeszonde, benauwd, benepen, niet direct iets proletarisch.
Het is helemaal niet zo gemakkelijk om te bepalen in welke maatschappelijke categorie je Jacob Israël de Haan zou moeten plaatsen. Kleine burgerij? Hij studeerde aan de kweekschool in Haarlem, had dus geen gymnasiale opleiding, hij kreeg een toelage van het Rijk. Geld was er niet in de familie. Als onderwijzer zwierf hij een beetje heen en weer, maar laten we ons oriënteren op de periode waarin Pijpelijntjes ontstond.
De hoofdpersoon (Joop) maakt een armoedige indruk. Hij bewoont een kamer met alkoof in de Sint Willibrordusstraat in de Pijp in Amsterdam, samen met een vriend: Sam. Heel miserabel is in het begin van het boek hun gang naar het pandjeshuis in de stortregen (de scène is zo indrukwekkend dat men een beetje denkt dat het de hele tijd regent in die regen Pijp, het hele boek door), ze belenen een ringetje en willen sjacheren met een klok, heel armoedig, ze lenen geld als ze verhuizen, armoe troef. Het milieu, de omgeving waarin ze leven, is proletarisch of zéér kleinburgerlijk: juffrouw Meks met haar buurtjes en een man in de gevangenis.
Maar: Sam heeft zelf óók een kamer, een eigen kamer, elders. Die kan-ie blijkbaar betalen. Er worden bepaalde dingen gekocht, bijvoorbeeld in een levensmiddelenzaak, ook voor juffrouw Meks, en dat gaat dan niet op een koopje. En Joop
| |
| |
betaalt aan een vriendje op een gegeven moment een heel loon, hetzelfde wat die elders kon verdienen, terwijl we van Joops inkomsten niets te horen krijgen.
Wat vond De Haan zelf van zijn plaats in de maatschappij? Wat vond hij van zijn huis (in de St. Willibrordstraat)? Hij schrijft erover aan Arnold Saalborn. Hij heeft het dan over ‘proletarenkinderen’, ‘die hebben niet zoo'n licht en luchtig huis als Arnold en ik’, en daar bedoelt hij niet het huis van zijn vriendin Johanna van Maarseveen in de Palestrinastraat mee. Later woonde De Haan bij haar in: dát was stand. Saalborn woonde in de Alexander Boersstraat: ook dát was stand. De Pijp was dat niet. De Haan bestelt Saalborn liever bij Maarseveen. Het is duidelijk dat hij zich niet minder dan gymnasiast Saalborn voelt. Nog even kijken in Pijpelijntjes. Daar heet de kamer van Sam en Joop: ‘groot en lucht-ruim’.
Vorig jaar, toen het 75 jaar geleden was dat De Haan werd vermoord, werd er in de media veel aandacht aan hem besteed. Laat ik een aantal De Haan-artikelen als leidraad nemen. Ik wil u niet vermoeien, ik zal niet alle artikelen en schrijvers en kranten met name noemen.
| |
Workaholic
Een Amsterdamse krant over De Haans kweekschooltijd: De Haan was heel erg ‘nerveus’ en ‘niet altijd even proper’, aldus het artikel. Hij was weinig geliefd en toen er iemand doodging, zou een docent gezegd hebben: ‘jammer dat het Haantje niet is geweest’. Waar komt die onzin vandaan? Uit de De Haan-biografie van Jaap Meijer. De Haan op de kweekschool: ‘Hij zag er slordig, ja, vies uit’, en: ‘aan het zwemmen deed hij niet mee’, ze zwommen blijkbaar bloot (in het Spaarne?) en niemand mocht zien dat Jacob besneden was. De Haan was in dat gezelschap ‘een eenzame figuur’, de meeste mensen hadden een hekel aan hem, zegt Meijer. In werkelijkheid had De Haan een reputatie op de kweekschool, hij werd bewonderd, hij schreef gedichten. En de mensen die zo'n hekel aan hem hadden? Het is eerder omgekeerd: De Haan had een hekel aan sommigen op die school. En het ligt gecompliceerder. Een vriend heeft het verhaal geboekstaafd: De Haan haatte een leraar en verzoende zich met hem omdat Frederik van Eeden hem geschreven had dat haat lelijk is.
De Haan werd onderwijzer en hij was als
De door Jacob Israël de Haan geredigeerde kinderrubriek in Het Zondagsblad van Het Volk
| |
| |
onderwijzer een succes - en meer dan dat. Hij lijkt een beetje een workaholic geweest te zijn. Na de kweekschool haalde hij de acte-Frans (L.O.), hij gaf les in Zaandam, Culemborg, Amsterdam, Krommenie en weer Amsterdam, zonder naar een vaste aanstelling te streven; ging schrijven in Het Volk, aangetrokken niet door P.L. Tak (zoals ik in de krant las en zoals Meijer zegt), maar door Troelstra; gaf privé lessen en leidde op voor de kweekschool. Hij werkte voor het Staatsexamen, leerde in dit verband Latijn en Grieks (zoals hij aan Albert Verwey schreef), dacht eerst aan medicijnen, maar liep al een trauma op voordat hij één lijk gezien had, en besloot tot rechten.
Hij leek een beetje op zijn oom Gerson, wiskundeleraar in Haarlem, die liever doorwerkte dan met pensioen te gaan en die hij in een brief aan Van Eeden met sympathie beschrijft. Meijer maakt uit die brief aan Van Eeden op: De Haan haatte in zijn oom zijn tegenpool, maar Meijer moet al lezend scheel gekeken hebben.
De Haans activiteit is indrukwekkend, en naast school, studie, examen, krant schrééf hij ook nog.
Sommigen, zoals Theo Thijssen, doorliepen de kweekschool om onderwijzer te worden. Voor anderen was de kweekschool een ‘universiteit der armen’, springplank naar een hogere opleiding. Als onderwijzer had De Haan iets van een werkstudent. Toch was hij onderwijzer in hart en ziel. Er was niets in hem dat, zoals wij in sommige kranten lazen, wég, wég van school wou. En hij had durf. Hij maakte bijvoorbeeld met zijn leerlingen vanuit Amsterdam een excursie naar Zaandam, de kweekschool stimuleerde beleving van natuur, invloed van Heimans en Thijsse - hoewel het maken van een excursie buiten de stadsgrens niet was toegestaan. Toen ze uit Zaandam terugkwamen, zongen de kinderen: ‘Meester De Haan gaat nooit verloren’. Commentaar van Meijer: ‘de kinderen vonden hem al spoedig gek’.
Zelfs toen De Haan allang geen onderwijzer meer was, maar verbonden was aan Het Volk (hij werd redacteur van de kinderrubriek in het Zondagsblad), organiseerde hij voor zijn lezers twee excursies naar Artis, en schreef daar een mooi stuk over in het Zondagsblad.
| |
De Pijpelijntjes-affaire
In februari 1994 promoveerden Rob Delvigne en ik aan de VU op Brieven van en aan Jacob Israël de Haan. We hadden afgesproken dat we in ons proefschrift niet zouden polemiseren met Jaap Meijer en zijn De Haan-biografie, en we hebben dat ook tot een minimum beperkt. Maar vorig jaar bleek men in de media bij het herdenken van De Haans sterfdag weer alle onzin, fantasie en regelrechte leugenpraat van Meijer op te lepelen. Dan lees je: De Haan, vereenzaamde figuur, uit het nest gevallen vogel, had behoefte aan een veilige omgeving, aan liefde, en vond in de SDAP een tehuis.
Zoiets lees je nou nooit over Carry van Bruggen. Toch hebben Jacob Israël en Carolien de Haan zich tegelijkertijd als lid van de SDAP aangemeld, beiden uiteraard omdat zij iets voor het socialisme voelden. Maar van Carry van Bruggen zul je nooit horen: vereenzaamde figuur, uit het nest gevallen vogel, behoefte aan geborgenheid enzovoort. Dat komt omdat Jaap Meijer over haar geen biografie geschreven heeft.
Wel was De Haan een stuk actiever in de
| |
| |
partij dan Carry (hij werd bijvoorbeeld penningmeester van district Amsterdam V). Maar meestal deed Carry trouw met hem mee.
De Haan ondernam ook nogal wat voor de ‘onderdrukten’, hij bemoeide zich ijverig met de gevangengenomen Frank van der Goes, hij liep zich het vuur uit de sloffen voor de kinderen van de slachtoffers van de spoorwegstaking. Ook spande hij zich in iets van de kinderrubriek te maken. Hij slaagde erin bekende figuren als Martha van Eeden - Van Vloten, Henri Borel, de Groningse hoogleraar Van Hamel, Nienke van Hichtum, Giza Ritschl, Albert Hahn, Speenhoff erbij te betrekken. Na zijn val werd de rubriek minder herkenbaar, veel gewoner.
Ook toen De Haan uit de SDAP was gestapt, hield hij die lijn in zijn leven vast en bleef hij zich inzetten voor slachtoffers van misstanden. Ik denk nu aan de Russische gevangenen, met name de politieke gevangenen. De Haan maakte drie reizen naar Rusland (beroemd werd in een van zijn gedichten het rijm: ‘Rusland / kushand’), hij was zo'n beetje de enige in Nederland die actief aan de internationale beweging meedeed, die iets aan het lot van de slachtoffers van het tsaristische regime probeerde te verbeteren.
En dan lees je in het Historisch Nieuwsblad: ‘Het lot van de politieke gevangenen kreeg door De Haans reizen geen ander aanzien’, met andere woorden: hij had net zo goed gewoon thuis kunnen blijven, het heeft allemaal niets voorgesteld.
Ik trek mij dit aan.
Ik heb mij indertijd zelf naar vermogen ingezet voor de democratie in Griekenland, ik heb in 1968 een reis door Griekenland gemaakt, ik heb daarover een brochure geschreven (Een zomer in Griekenland), artikelen, een Grieks verhaal (‘Een luchtkasteel op Kreta’). En dan, stel je dat even voor, dan komt er op een dag een Jaapje M. langs en zegt: ‘de situatie in het Griekenland van de kolonels werd door de inspanningen van Leo Ross in geen enkel opzicht beïnvloed’. Dan was ik toch wel spinnijdig geworden en had iets teruggezegd als: ‘en jij maar al die zomers met je luie laffe kont op een mooi Grieks strandje in de zon zitten’.
Waar bovengeciteerd laatdunkend oordeel over De Haans Russische engagement vandaan komt? U raadt het al: uit De zoon van een gazzen van Jaap Meijer. Meijer overstelpt De Haan met hoon: ‘hij bereikte de facto niet veel’, ‘onzakelijk karakter’, ‘enig practisch effect van betekenis bleef dan ook uit’, ‘de ontluikende staatsman, die mede het wereldgebeuren bepaalt’, ‘hij blijft machineren, en zo mogelijk op het allerhoogste niveau. Koningen, Prinsen, Prinsessen, Ministers, zij allen worden ingeschakeld in de plannen van de gazzenszoon, die op weg schijnt de wereldhistorie binnen te wandelen’.
Toen Jacob Israël de Haan naar Haarlem ging, naar de kweekschool, keerde hij het jodendom de rug toe. De publicaties over De Haan uit 1999 verstrekken ons daarover uitvoerig informatie. Hun bron is natuurlijk het boek van Jaap Meijer, ‘het mooie boek van Meijer’, schreef iemand, ‘waard om herdrukt te worden’. Wat lezen we bij Meijer: ‘De Haans breuk met het jodendom -van de Joden in Haarlem nam Jacob welbewust afstand - het Jodendom bestond niet meer voor hem - De Haan vertrapte zijn verleden - hij wilde los, los! niet ergens héén, ergens vandáán! - de
| |
| |
ontspoorde zoon van een Zaanse gazzan - Anarchist! marxist! christen! homoseksueel, maar in elk geval geen jood!’.
| |
Bakkeling
In werkelijkheid studeerde De Haan in 1897 aan de kweekschool in Haarlem. Het schoolblad, Baknieuws geheten (voor kweekschool zei men wel: ‘bak’) publiceert een parodie: ‘De arme Joodsche Bakkeling’, een rijm dat gemakkelijk als antisemitisch kan worden uitgelegd. Wat vinden we in het volgende nummer van Baknieuws? Een protest van De Haan.
1901. De Haan geeft les in Culemborg. Hij treedt toe als lid van de Alliance Israélite Universelle, afdeling Culemborg. Wat herinnerde De Haan zich uit Zaandam? Meijer: ‘die onverdragelijke sfeer van de lange sjabbes-middagen’. Maar dat zijn herinneringen van Carry van Bruggen. De Haan hield veel van Zaandam: ‘ik ben een jongen in Zaandam geweest’ (hoewel hij niet zoveel van Zaandam hield als van Haarlem).
1902. De Haan verandert van naam: Jacob wordt Joob. We lezen een verklaring: hij nam afstand van het Ashkenazisch jodendom. In werkelijkheid is Joob een figuur uit Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden, een zieke man, een invalide, Joob heeft een ruggemergaandoening als gevolg van een geslachtsziekte. Kijk, dát is nu iemand met wie De Haan zich graag identificeert.
Afstand van het Ashkenazisch jodendom? Kletspraat!
De Haan spreekt weinig over het geloof. In een brief aan dominee Haspels schrijft hij: ‘ik weet mijn pleitbezorger leeft, Die mij zal rechten, als ik stof ben’, een idee van rechtvaardigheid, een Verlosser, een
Jacob Israël de Haan
Pleitbezorger, Messias, Profeet - ik denk dat dít bij De Haan van het joodse geloof was overgebleven, niet meer, niet minder. In 1906 polemiseert De Haan tegen een dominee die een lezing over de joden had gehouden. De Haan had daar een verslag van gelezen, de dominee had dingen gezegd die hem niet bevielen en hij reageerde: ‘Gij beweert dat 't Joodsche volk diep gezonken is. Het is al zoo'n oud volk, en heeft al zoo veel beleefd. Zou het dan zoo'n wonder zijn als het uitgeleefd ware? Een wonder is eerder het omgekeerde en dat wonder is vrij wel waar’. Met name wijst De Haan op de intellectuele
| |
| |
kracht van het joodse volk: ‘ook het joodsche intellect is vrijwel gaaf gebleven. In uwe kringen is dat niet onbekend, men ergert er zich over, en wenscht die inferieure ergernis niet eens altijd te verbergen. Denkt gij, dat wij, joden ons ooit over het intellect van andersdenkenden ergeren? Volstrekt niet, maar wel over hunne domheden, tenzij we 't aangenamer vinden er om te lachen. Hoewel de historie ons 't lachen met domheden goeddeels heeft verleerd’. Wij Joden.
In de aan De Haan gewijde artikelen in 1999 werd natuurlijk ook gereleveerd aan De Haans literaire werk. Het zou wel gek zijn als dat niet zo was. Toch viel mij op dat het meestal bij Pijpelijntjes en Pathologieën bleef. Ander werk, zoals de Nerveuze vertellingen, werd zelden genoemd.
Over Pathologieën dook dan hier en daar een waardeoordeel op. De vader van de ‘zuiver homosexueelen jongen’ Johan van Vere de With wijst homoseksualiteit af, radicaal, hij wil er helemaal niet over praten, hij verstoot zijn zoon. Daarmee zou dit boek moreel hoger staan dan Pijpelijntjes: juffrouw Meks zei er nooit wat van als ze 's ochtends Sam in Joops bed aantrof. Maar bovendien heeft Johan van Vere een schuldgevoel. Dat maakt Pathologieën nog waardevoller. Deze gedachte stamt natuurlijk weer van Meijer die een bepaalde mening over homoseksualiteit heeft, een afkeurende mening, mag men wel zeggen.
| |
Gay games
Nu verschilt Johan van Vere de With in dit opzicht duidelijk van Joop uit Pijpelijntjes: hij informeert zich, hij verdiept zich in literatuur over het fenomeen homoseksualiteit, iets wat Joop niet doet (met een kleine uitzondering in de tweede versie van Pijpelijntjes). Maar er is met Johan ook iets anders aan de hand, hij valt niet zomaar op een man of een jongen, maar hij raakt verliefd op zijn vader. Naar bed gaan met je vader, dat is ook nu nog een zwaar taboe. Ik zeg u: Johan van Vere had geen schuldgevoel, maar hij was wél diep ongelukkig.
Tussen de tweedehands prietpraat over Jacob Israël de Haan in 1999 in de Nederlandse media kwam ik een verrassende vraag tegen: wat zou De Haan van de Gay Games gevonden hebben? Ik wil als afronding van mijn verhaal proberen of ik op die vraag een antwoord kan vinden. We weten weinig van De Haan, maar we weten wél wat van Joop Driessen uit Pijpelijntjes die veel op De Haan leek.
Joop zocht niet het gezelschap van homo's. Hij had niets tegen ze, denk aan ‘schobberjongen’ (‘o, nu zou het geluk komen... geluk met 'n jongen, die mij liefhad van zelve’), maar hij had geen voorkeur voor ze. Sam was eigenlijk niet zó. Koos van de Dam droeg zijn verdiensten netjes af aan zijn meisje. En daar is ook de ‘boef’ die uit de gevangenis ontslagen thuis komt, bij juffrouw Meks van het drukke gepraat, de feestelijke maaltijd en de warmte onwel wordt en dan in Joops bed gelegd wordt, op voorstel van Sam, nou, u begrijpt het al, Joop probeert zich te beheersen, maar dat lukt natuurlijk niet en hij buigt zich over de blote bewusteloze heen ‘om zijn liefde te proeven’ (wie er verstand van heeft, begrijpt nu ook welke techniek De Haan in het liefdesspel prefereerde).
Wat zou De Haan van de Gay Games gevonden hebben? Hij zou er niet aan hebben meegedaan.
|
|