zijn ze nooit willekeurig. Wie dat ontkent, gelooft in sprookjes. Zouden we Palmens opvatting over het verzinnen van autobiografische gegevens op Mein Leben toepassen, dan zouden we met een bijzonder macaber sprookje te maken hebben: de geschiedenis van het leven van Reich-Ranicki is in hoge mate bepaald door antisemitisme en jodenvervolging.
Dat laatste brengt ons naar Reich-Ranicki's opvatting over literatuur. Dat de literatuur een grote rol speelt in zijn leven, is een understatement. Niet alleen heeft hij van de literatuur zijn beroep gemaakt, de literatuur heeft hem in letterlijke zin het leven gered. In een van de aangrijpendste passages van zijn boek vertelt hij hoe hij het leven in het getto van Warschau met boeken enigszins draaglijk maakte, en hoe hij vervolgens als onderduiker zijn kost verdiende met het vertellen van verhalen. Maar literatuur, zo laat Reich-Ranicki zien, geeft het leven ook in minder bedreigende situaties zin. Literatuur, zegt hij, kan weliswaar niet de wereld veranderen, maar ze kan wel veranderingen nastreven. En bovenal kan ze, zoals Reich-Ranicki het uitdrukt, onze wereld ‘dichten’. Dat wil zeggen: ze kan ‘ons onze identiteit steeds opnieuw bewust laten worden’. Literatuur bevestigt en verduidelijkt onze ervaringen. Ze maakt de betekenis van ervaringen zichtbaar. En niet alleen dat: ze maakt ook duidelijk hoe onze ervaringen ontstaan. Dat alles geldt uiteraard niet voor alle boeken. Slechts bepaalde boeken geven ons, zegt Reich-Ranicki, wat we in de literatuur zoeken: ‘Ons lijden. Of ook: onszelf.’ Dergelijke boeken vertellen verhalen die weliswaar vanuit een individueel leven ontstaan, maar die een universele betekenis hebben. Zij willen geen nieuwe mythen creëren, maar doen een menselijke werkelijkheid telkens opnieuw tot uitdrukking komen. In de literatuur, schrijft Reich-Ranicki, ‘laat zich iets vinden en herkennen, wat we niet genoeg kunnen waarderen - men kan er zichzelf in vinden, zijn eigen gevoelens en gedachten, hoop en remmingen.’
Mein Leben laat zien dat voor autobiografieën hetzelfde geldt. Waardevolle autobiografieën, hoeveel onwaarheid ze ook bevatten, ‘dichten’ zoals Reich-Ranicki zegt ‘onze wereld zonder ze te poëtiseren.’ Ze geven niet, zoals I.M. dat doet, het beeld dat de schrijver graag van zichzelf ziet. Ze eisen niet van de lezer dat hij dat beeld bevestigt. De boeken waarnaar Reich-Ranicki verwijst, bieden een interpretatie van het leven waarmee we onze eigen interpretatie kunnen vergelijken. Dat laatste is, dankzij alle waarachtigheid en ondanks alle niet-waarheden, met Mein Leben het geval. Dat Reich-Ranicki in zijn lange leven ervaringen had die hij slechts met een zeer klein percentage van zijn lezers deelt, doet niets af aan de waarde van zijn boek. Integendeel: het gegeven dat Reich-Ranicki zijn beleefde werkelijkheid op zo'n manier kan weergeven, dat de zin en de betekenis ervan algemeen wordt, maakt dat Mein Leben in alle opzichten een literaire autobiografie genoemd mag worden. I.M. daarentegen verdient vanwege het hoogst persoonlijke doel dat de schrijfster met haar boek nastreefde, nauwelijks het predikaat ‘sprookje’, laat staan de aanduiding ‘roman’.
Marcel Reich-Ranicki, Mein Leben., Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart 1999.