Biografie Bulletin. Jaargang 10
(2000)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Journalist of diplomaat, dat is de kwestie
| |
[pagina 46]
| |
spreekt over de dagbladdiplomaat. Juist in de rol van dagbladdiplomaat breekt Van Blankenstein zijn nek. Níet zolang hij zelfstandig kan opereren. Dat wil zeggen zolang hij in de oorlog het Auswärtige Amt in Berlijn een genoegen kan doen door een wending in het denken van de Duitse minister in zijn berichtgeving te verwerken; zolang hij met zijn Engelse collega in Rotterdam het standpunt van de geallieerden door kan nemen of met de eigen ministers afspraken kan maken over de politieke ontwikkelingen in België of Nederlands-Indië. Wél als er aan zijn zelfstandige positie wordt gemorreld. En dat gebeurde na een medewerking van 27 jaar, toen in 1936 bij de NRC de ten opzichte van Blankenstein soepele Van der Hoeven als hoofdredacteur plaats maakte voor de veel rechtsere P.C. Swart. Tussen de beroemde journalist en zijn nieuwe baas ontwikkelde zich een regelrechte machtsstrijd. Daarin speelde een reeks van factoren. Heel belangrijk was de druk die de nazi's steeds meer uitoefenden, ook op de buitenlandse pers om hun onwelgevallige stukken uit de kranten te houden - en ze hadden langzamerhand héél wat te verbergen aan gruweldaden en geheime voornemens -, waarbij ze zo nodig langs correspondenten heen de krantendirecties onder druk zetten. Daar lag al stof voor een conflict tussen directie, eventueel een hoofdredactie met een minder rechte rug en de topjournalist die de nazi's weigerde te ontzien en dat in zijn beschouwingen over de wereldpolitiek goed liet merken. | |
OnverenigbaarConflictstof van persoonlijke aard hebben latere hoofdredacteuren van de NRC als Rooij, Stempels en Heldring elk op hun beurt gezien in de onverenigbaarheid van karakter tussen Swart en Van Blankenstein, maar de kleindochter geeft zich niet onmiddellijk gewonnen voor deze verkleining van de verantwoordelijkheid van de NRC. Zij stuurt de lezer door naar de studies die Van Vree en Stoop hebben gepubliceerd over de Nederlandse pers en Duitsland in de jaren dertig en zij acht die zo ‘voortreffelijk’ over Van Blankensteins ontslag dat zij er zelf het zwijgen toe doet. (Ik had een kleine uitweiding daarover wel passend gevonden, daar Van Vree en Stoop niet in de boekenkast van de gemiddelde lezer zullen staan.) Overigens: het is duidelijk dat het zorgvuldige wikken en wegen van Elisabeth van Blankenstein in elk geval J. Heldring over de streep heeft getrokken: het competentieconflict met Swart was ‘doorslaggevend’, de Duitse druk op de zakelijke leiding van de krant - in handen van uitgever Nijgh - ‘medebepalend’, het geheel een ‘samenloop van omstandigheden’. Heldring: ‘Deze verklaring verschilt niet zo veel van die van verscheidene andere naoorlogse oud-hoofdreacteuren van de NRC. Heroïsch was de houding van de NRC niet, maar waren grote landen moediger? De beschamende capitulatie van Engeland en Frankrijk moest twee jaar later nog komen.’Ga naar eind1 Ik heb Heldring wel eens sterker zien argumenteren. Intussen openbaart dit boek weer een kernprobleem van de biografie. Elisabeth van Blankenstein is een typische historicus voor wie feiten belangrijker zijn dan vormgeving. Het boek dat zij over haar grootvader schreef mag er wat die feiten betreft zeker zijn. Die grootvader was een kei van een kerel in zijn vak. Dr. Marcus van | |
[pagina 47]
| |
Karikatuur van Van Blankenstein door L. Raemaekers in De Telegraaf, 15-6 1926 (illustratie uit besproken boek)
| |
[pagina 48]
| |
Blankenstein, Een Nederlands dagbladdiplomaat, luidt de complete titel van het boek dat de kleindochter schreef. Het duurde even voor ik door had wat daar staat. Want wat is dat eigenlijk, een dagbladdiplomaat? Een fascinerend begrip dat een fascinerende biografie zou moeten opleveren, mits je van de intriges houdt die met het diplomatenbestaan zijn verweven en van het detectivewerk waar de gemiddelde journalist van klasse kijk op heeft. Van Blankenstein kende ik als naam al lang voor ik iets van en over hem in de officiële media had gelezen, door de aandacht die Van Oudshoorn als de ambtenaar J.K. Feijlbrief aan hem schonk in een van zijn dagboeken en door de verbazing waarmee de topjournalist van de NRC reageerde op de twee belangrijkste evenementen in Feijlbriefs leven: diens huwelijk met ‘die Duitse juffrouw’, Marie Teichner, en zijn ontpopping tot de schrijver Van Oudshoorn. Van Blankenstein was een van de meest prominente leden van de Vereniging ‘Nederland en Oranje’, die in Berlijn toevluchtsoord was voor Nederlanders, ambtenaren en zakenmensen. Ze waren dat goed bij slecht zoals overal, want ook Max Blokzijl was lid. Van hem kon je al in 1930 bevroeden dat hij nationaal-socialistische sympathieën koesterde. Tijdens een clubbijeenkomst weidde hij wel zeer enthousiast uit over een tochtje met de Graf Zeppelin boven het toen nog niet zo bruine Duitsland. | |
ConflictHet plezier dat ik krijg bij het herlezen van de fragmenten uit de brieven waarin Van Blankenstein aan Mayer schrijft wat hij zich van Feijlbrief herinnert - zo levendig geeft Van Blankenstein zijn herinnering aan de ambtenaar-schrijver weer -, heb ik wat te weinig beleefd aan het boek dat nu over hem geschreven is. En dat terwijl Van Blankenstein het meest avontuurlijke leven heeft geleid dat een journalist van stand zich kan indenken. Waar ligt dat aan? Ik denk aan het conflict van doelstellingen dat zich in de boezem van de auteur heeft afgespeeld, het oude conflict tussen de historicus en de biograaf, waarover in binnen- en buitenland al geschreven is sinds de biografie zelf onderwerp van theorievorming is geworden. Voor ons eigen land verwijs ik naar OttenGa naar eind2, Romein en Dresden. Ik zou ook kunnen herinneren aan de discussie tussen Fontijn (schrijversbiografie) en Bosmans (historische biografie), die in het Biografie Bulletin gevoerd isGa naar eind3, en wat daar door anderen, elders, aan is toegevoegd. Een gebed zonder end, maar je moet het als biograaf wel kunnen opzeggen, vind ik, elke avond voor het slapengaan. Kernprobleem is dat de historicus, uitzonderingen daargelaten, het accent legt op de wetenschappelijke betrouwbaarheid van het feitenmateriaal en zich inspant om al die betrouwbare feiten op een rij te krijgen, terwijl de biograaf die de biografie accepteert als een huwelijk van Fictie en Feiten, zoals Richard Holmes het een paar jaar geleden in een artikel formuleerdeGa naar eind4, die feiten wil presenteren in een verhaal, dat qua vorm tendeert naar de roman. Veel historici is de verbeeldingskracht die daarvoor nodig is ten enenmale vreemd, en zolang de historicus zowel in zijn opleiding als in zijn vaktijdschrift en in de reacties van de historische kritiek in de grote bladen vooral en vaak uitsluitend wordt afgerekend op de behandeling van het feitenmateriaal, zal dit niet verbeteren. Enfin, | |
[pagina 49]
| |
ik heb hier al eens eerder gepleit voor een goede literaire kritiek op de historische biografie. De historicus die nu vindt dat ik zijn vak tekort doe, moet maar eens nalezen wat historici die zich voor de biografie interesseren over de plaats van de biografie in hun vak vertellen in Aspecten van de historische biografie, in 1991 bij Kok Agora verschenen. Onthullend voor het standpunt dat historica Elisabeth van Blankenstein inneemt ten opzichte van de biografie als literair genre is haar argumentatie om haar studie als biografie te presenteren. Als zij is nagegaan in welke massacommunicatieve studies Van Blankensteins activiteiten zijn beschreven, concludeert zij, en passant motiverend waarmee zij zich heeft beziggehouden: ‘Een systematisch onderzoek naar zijn journalistieke werkwijze, zijn kwaliteiten als commentator van het wereldnieuws en zijn betekenis voor de Nederlandse journalistiek was nog niet eerder gedaan.’ (17) Dus dát is wat zij zich voornam te doen. Twee bladzijden eerder laat de schrijfster zich heel even zien, wanneer ze vermeldt dat Van Blankenstein zijn successen toeschreef aan zijn gelukkig gesternte. Zij corrigeert haar grootvader: ‘Door alleen maar naar het beroepsgeluk van de zoekende journalist te verwijzen, ging Van Blankenstein voorbij aan enige persoonlijke en voor zijn beroep onontbeerlijke eigenschappen, zoals mensenkennis, inlevings- en luistervermogen, speurdersinstinct, contactuele eigenschappen en vooral belangstelling voor het vak’. En dan vervolgt ze: ‘Voor het verkrijgen van een “lijn” in het proces van de professionalisering van Van Blankenstein is deze studie in de vorm gegoten van een levensbeschrijving.’ (15) Elisabeth van Blankenstein maakt hier duidelijk dat ze nooit de bedoeling heeft gehad het hoe en waarom van de dagbladdiplomaat, die ongelooflijke Januskop, te verklaren, laat staan de mens te doen herleven die als Mark van Blankenstein heeft rondgetrokken door Europa, die geleefd, bemind, gehaat, veracht heeft, kinderen heeft verwekt, hen opgevoed, met hen gevochten en ze voor de boze wereld heeft grootgebracht. Nee, ze gebruikt de levensbeschrijving om lijn te brengen in de professionalisering van haar grootvader als journalist. Daarmee zegt ze eigenlijk: dit is een monografie, niet nader aan te duiden als biografie. Maar dat is dan mijn conclusie na het lezen van deze studie. Ik reproduceer een aantal leeservaringen. | |
FrescoDe eerste indruk is, dat de figuur van Van Blankenstein, bij alles wat er over hem wordt verteld, het hele boek door op afstand blijft. Voor het lezersoog ontplooit zich een eindeloos vlak land waarop veel huisjes in de verte op elkaar lijken. J.F. Otten bracht al in 1932 het verschil tussen geschiedschrijving en biografie onder woorden. Ik vat kort samen. Voor de geschiedschrijver maken historische personen deel uit van een groot fresco, ze zijn bestanddelen van een groter geheel en worden alleen belicht voorzover zij invloed hebben uitgeoefend op dat geheel. De biograaf schetst de bepaalde mens in zijn ontwikkeling en de biografie is daarmee een zaak van vlees en bloed. Door de lezer op afstand te houden van haar personage maakt Elisabeth van Blankenstein haar grootvader tot een figuur in de verte, rusteloos op reis van conferentie naar conferentie, van land | |
[pagina 50]
| |
Van Blankenstein (links) met naast hem de auteurs Maurits Uyldert en P.N. van Eyck, 1926 (foto uit besproken boek)
naar land, van commentaar naar commentaar. Conferenties bijvoorbeeld die stuk voor stuk beschreven worden en allemaal op elkaar lijken, ondanks het politieke gewicht ervan. Een leek begrijpt dat die conferenties in en na de Eerste Wereldoorlog elk voor zich van groot belang zijn geweest voor het zoeken naar evenwicht in Europa, maar dat rechtvaardigt nog niet dat ze allemaal in dit boek worden beschreven. Grondige selectie vanuit het principe dat het genoeg is wanneer wij de figuur van de dagbladdiplomaat voor ons zien, kan zulk een saaiheid voorkomen. Van Blankenstein is wel bijna van bladzij tot bladzij aanwezig, maar hij blijft nagenoeg even plat als de personages die hem in dit historische fresco omringen. Ik ben bladzijden lang nog net niet in slaap gevallen, maar daarvoor moest ik mij zelf wel regelmatig knijpen en een kleine beloning in het vooruitzicht stellen. ‘Het komt nog wel, het wordt vast wel interessant’. En dat werd het ook, in genoemd zesde hoofdstuk en dan had het mij ook voor de rest te pakken. Dat Van Blankenstein zo op afstand blijft heeft naar mijn idee twee oorzaken. De eerste is die van een verkeerde attitude, verkeerd althans als je op een biografie mikt en niet op een monografie over een bepaald aspect. Mogelijk hangt die attitude samen met haar schroom om bin- | |
[pagina 51]
| |
nen te dringen in het privéleven van haar grootvader. Elisabeth van Blankenstein is niet uit op een sappige anekdote. Ik heb zeker een keer of tien in haar boek aangestreept waar ik dacht: ‘Kom op, zeg, duik hier nou eens in. Maak hier eens een grap over. Begin desnoods op papier te gillen, maar dóe iets!’ De tweede oorzaak is hier impliciet al aangeduid. Als de schrijver van een biografie het schrijfvermogen moet bezitten van de romanschrijver, zal hij beelden oproepen, metaforen gebruiken, naar een plastische stijl blijven zoeken, van regel tot regel, van bladzij tot bladzij, een heel verhaal lang. Maar hij zal zich ook inspannen om deze protagonist te laten vergezellen met een of meer antagonisten, zoals in een roman de personages met elkaar conflicteren en het allemaal goed of slecht afloopt. En als je geen goede antagonisten vindt, wordt de protagonist doorgaans van een zeldzame eenzaamheid, zoals de hoofdpersonen bij Van Oudshoorn, of zoals de hoofdpersonen in Rosenbooms Publieke werken die toch lang langs elkaar levend in een vacuüm terechtkomen, en dat is ook spannend en mooi om te lezen. | |
Zuinig citerenElisabeth van Blankenstein bezit dat soort schrijfvermogen niet of ze heeft het niet uitgebuit. Een Van Oudshoorn of Rosenboom kan ze ook niet zijn. Dat hoeft ook niet, maar meer diepte, minder kwantiteit aan feiten binnen een thema, zodat de feiten op zich meer tot hun recht komen, dat was mooi geweest. Typerend voor haar aanpak is dat zij hem uitermate zuinig citeert. En met name vind ik dat jammer omdat alleen al met meer citaten uit de macht aan artikelen die haar dagbladdiplomaat schreef, ik als lezer de literaire kwaliteit van Van Blankensteins stukken had kunnen beoordelen. Het duurt tot bladzijde 33 voor we een eerste citaat krijgen uit Van Blankensteins eigen krantenstukken, en nergens wordt de vraag gesteld wat die teksten van de topjournalist literair voorstelden. Hun impact ontlenen ze natuurlijk aan de context, aan het feit dat Van Blankenstein een speurneus was, alert, op de goede plek op het juiste moment - maar hoe kwám dat? Waarom was hij zo? Nergens een woord. Ik kan daar geen vrede mee hebben. Ik zou willen weten hoe Elisabeth ze waardeert, hoe zij ze plaatst temidden van de dagbladjournalistiek van die jaren, concreet door vergelijking met werk van anderen. Wat zij overigens met de compositie van haar boek doet, is, ik suggereerde dat al, bovengemiddeld goed. Ze heeft haar stof geordend rond acht thema's, die stuk voor stuk verantwoord zijn. Het oorlogscorrespondentschap in Berlijn, waar Van Blankenstein vanaf 1909 vertoefde, zijn optreden als conferentiejournalist, het diplomatieke werk, de reizen door Europa, China, Nederlands-Indië, Suriname en Afrika, waar we hem even zien opgloeien in de woestijn, de overstap van de NRC naar het Utrechtsch Nieuwsblad en de Haagse Post, zijn hoofdredacteurschap van Vrij Nederland in Londen, en wat heet zijn levensavond in de journalistiek. Omdat Van Blankensteins activiteiten - over iets anders gaat het nauwelijks, een vrouw schijnt hij wel getrouwd te hebben, maar daar hoor je nagenoeg niets over - per | |
[pagina 52]
| |
specialiteit zijn geordend, moet de biografe wel eens een stapje terugzetten, maar dat doet ze elegant en zonder dat het stoort. Uit de reacties op deze biografie blijkt nergens dat iemand zich heeft gestoord aan wat mij als lezer, niet-historicus stoorde. ‘Een zeer leesbare wetenschappelijke biografie’Ga naar eind5. ‘Sober maar allerminst saai.’Ga naar eind6 ‘Een mooi geschreven geschiedenis’Ga naar eind7 Dat zijn loftuitingen die er mogen zijn, maar die nergens worden beargumenteerd, want wat je leest zijn navertellingen van het verhaal van de dagbladdiplomaat. Deze reacties bevestigen opnieuw mijn stelling dat historische monografieën, Huizinga en Rogier ten spijt, nog altijd voornamelijk op hun historische betrouwbaarheid en niet of nagenoeg niet op hun vorm en stijl worden beoordeeld. Alleen Jan Blokker verzucht: ‘Het is allemaal wat schools opgeschreven en het blijft wat kleurlozer dan je zou hebben gehoopt in het verhaal van een man die de WO I-fronten in Oost-Pruisen en Galicië bezocht (etc.): je zou iets minder notulering en iets meer evocatie hebben verwacht’. Zo kun je het ook zeggen. En ook, tenslotte: ‘Maar dr. M. van Blankenstein is in ieder geval geboekstaafd, en dat had hij verdiend.’Ga naar eind8 Dat laatste maakt deze monografie meer dan duidelijk en mijn verlangen naar meer levendigheid van de stijl, naar meer biografie, doet niets af aan mijn bewondering voor de degelijkheid van de historicus en de bescheiden kritische opstelling van de kleindochter.
Elisabeth van Blankenstein, Dr. M. van Blankenstein. Een Nederlands dagbladdiplomaat. Sdu Uitgevers, Den Haag. ISBN 90 12 08749 x. |
|