| |
| |
| |
Herman de Man omstreeks 1930 (foto uit besproken boek)
| |
| |
| |
Een ellendig schoffie dat ook schrijver was
Problemenbiografie over Herman de Man
Hedwig Speliers
Pas in tweede instantie werd de belangstelling van biograaf Gé Vaartjes getrokken door het schrijverschap van Herman de Man. Zijn boek gaat dan ook vooral over het leven van de auteur van streekromans als Het wassende water en het laat veel zien van de Zeitgeist van het eerste deel van de twintigste eeuw. Aan het einde blijkt waarom de biograaf een terechte keuze maakte.
Onder de titel U hebt mij den weg gewezen publiceerde Gé Vaartjes in 1996 bij Anthos in Amsterdam een geannoteerde uitgave van de brieven die Herman de Man schreef aan de Vlaamse prozaïst Stijn Streuvels. In zijn eerste brief van 24 december 1922 vertelde De Man onomwonden wélke twee auteurs model voor hem stonden: ‘U hebt mij den weg gewezen’, schreef hij aan Streuvels, ‘en Knut Hamsun baant dien weg voor mij verder en reikt mij de hand.’ Streuvels was 51 en had veruit zijn belangrijkste werk achter de rug. De Man was een jonge kerel van 24 en stond aan het begin van zijn loopbaan als schrijver. Hij had pas zijn eerste roman Aardebanden gepubliceerd bij de gerenommeerde uitgever P.N. van Kampen & Zoon in Amsterdam, een soort semi-sleutelroman zoals hij die zijn verdere leven zou blijven maken. Het boek was in drie afleveringen in De Gids verschenen.
U hebt mij den weg gewezen was een uitstekend aanloopje naar de biografie van Herman de Man. Helaas heeft dit brievenboek nauwelijks een weg naar recensenten en lezers gevonden. Blijkens de uitgebreide en ‘rationeel geformuleerde’ inleiding van zijn reusachtige De Man-biografie weet Gé Vaartjes heel goed welke klemmen er op die weg liggen. De verraderlijkste klem is de literaire status van de gebiografeerde én de status van het literaire genre dat De Man heeft beoefend, de ‘streekroman’ met name. In de meest recente literatuurgeschiedenis, die van Ton Anbeek (1990), krijgen ‘streekschrijvers’ als Antoon Coolen, Anne de Vries, A.M. de Jong, Theun de Vries, Aar van de Werfhorst en Herman de Man geen voet om op te staan. De Man kan men als out beschouwen. De hamvraag is dan uiteraard: welke argumenten brengt de biograaf aan voor een biografie van Meneer Niemand? Luisteren we naar Vaartjes: ‘Een schrijversbiografie wordt doorgaans geboren uit belangstelling voor het literair oeuvre’, schrijft hij. Voor zijn onderzoek echter koos hij ‘een ander vertrekpunt. Het waren de levensloop en de persoonlijk- | |
| |
heid van Herman de Man die hem ‘in eerste instantie intrigeerden; zijn schrijverschap kwam daar pas later bij’.
Vaartjes confronteert ons dus meteen met een interessant biografisch probleem. Het centraal stellen van de ‘levensloop en persoonlijkheid’ betekent dat de biograaf het ergocentrische aspect van de literatuur, het boek zelf als essentie van een ‘schrijverschap’, naar het tweede plan verschuift. Lezers die eerder het oeuvre dan de schrijver op prijs stellen, zullen dus even met de ogen knipperen en zich afvragen: hoe ‘literair’ moet een schrijver dan wél zijn om het onderwerp van een biografie te worden? Vaartjes verschuift bovendien de literair-historische accenten: ‘Hoe het literaire oordeel over hem thans ook moge luiden, De Man heeft als pionier op het terrein van de literaire streekroman onbetwistbaar een plaats in het hoofdstuk 1920-1940 van onze literatuurgeschiedenis. Hij nam in die periode ook deel aan het literaire debat met geheel anders gerichte auteurs als Menno ter Braak en Edgar du Perron, die hem en andere “vertellende” collega's attaqueerden.’ Vaartjes wil bijgevolg iemand portretteren die belangrijk is geweest, maar naderhand aan belang heeft ingeboet en thans buiten de literaire canon valt. Uit de receptie blijkt hoezeer de romans van De Man tijdens het interbellum werden gelezen en gerecenseerd. Kortom, De Man heeft hoe dan ook luidop meegezongen in het Nederlandse schrijverskoor, hoewel zijn romans nogal wat tekortkomingen vertoonden. Vaartjes wapent zich ook hier door de nodige afstand van de ‘schrijver’ te nemen. Zo verwijst hij naar De Mans ‘al te uitvoerige verteltrant met soms niet anders dan als oubollig te kwalificeren dialogen en zijn dikwijls zwakke verhaalstructuur’. Hij ziet ‘Herman de Man niet in brons op de literaire sokkel waarop de naar hem genoemde Vereniging, die zich de afgelopen jaren meer tot een fanclub ontwikkelde, de schrijver geplaatst heeft.’
| |
Tijdgeest
Na die eerste biografische bedenking kom ik op een ander, daaruit voortvloeiend probleem. Ik stel het zeer scherp: kan men een ‘goede’ biografie van een ‘slechte’ schrijver maken? Ik laat opnieuw Vaartjes aan het woord: ‘De sterkste motivatie voor het zoeken, reconstrueren, vormgeven en formuleren van zijn levensverhaal ligt voor mij in dat verhaal zelf.’ De Man is een biografie waard omdat ‘het verhaal van zijn leven’ maatschappelijk, politiek en cultureel ‘in nogal wat opzichten verweven (is) met de tijd waarin hij leefde.’ Zeitgeist veel meer dan literariteit is de reden waarom Vaartjes aan zijn biografische sisyfustaak begon. Hoewel hier stellig wordt beweerd dat ‘het levensverhaal van Herman de Man’ alleen maar zo iets laat zien ‘van het decor waartegen hij leefde, zonder dat het daarbij een tijdskroniek wil zijn’, representeert De Man nillens willens talrijke aspecten van de eerste eeuwhelft, in het bijzonder van het turbulente interbellum. De Man was dienstweigeraar tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij was betrokken bij de opkomst van het nieuwe medium radio. Hij nam deel aan het katholieke reveil in de jaren twintig. Hij wierp zich in de ‘toonaangevende literaire kritiek in de jaren dertig’. Hij en zijn gezin waren het
| |
| |
lijdend voorwerp van antisemitisme; zijn vrouw Eva en vijf van zijn kinderen werden het slachtoffer van de holocaust. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte De Man voor Radio Oranje in Londen. Van Engeland vloog hij over naar het koloniale rijksdeel Curaçao. Eenmaal gerepatrieerd in Nederland was hij de vader van een vrijwel uitgemoord gezin. Schrijven had voor hem alle zin verloren. Uiteindelijk kwam hij, na een voorspellende droom, in een vliegtuigcrash om het leven. Hij was 48 jaar oud toen hij verongelukte.
Ten slotte staan we voor het probleem van de bronnen. Wie volop wil genieten van de rijk gedocumenteerde biografie moet sporadisch het notenapparaat bekijken. Vaartjes heeft hierin heel wat interessante informatie verwerkt. Hoewel er geen afgebakend ‘Archief Herman de Man’ bestaat en vrijwel geen brieven aan De Man zijn bewaard gebleven, beschikte Vaartjes over een reusachtig biografisch hinterland. Archiefcentra als Den Haag en Antwerpen en het Katholiek Documentatiecentrum in Nijmegen (de collectie Wouter Lutkie) bezitten aanzienlijke collecties brieven van De Man. Vaartjes kon bovendien steunen op de zogenaamde ‘Collectie H.A. Ett’, die in opdracht van het Letterkundig Museum, in de jaren 1955-1956, de ‘historische achtergronden’ van De Mans verhalende proza onderzocht. Ett had tientallen jaren geleden al een biografie van De Man willen schrijven, maar stuitte op de morele bezwaren van diens zoon Joost, een priester. Na de dood van Ett kwamen de kwetsbaarste stukken uit de collectie via omwegen in de handen van Vaartjes terecht. Hij noemt het ‘een geluk bij een ongeluk’ dat ze voor de Vereniging Herman de Man onbereikbaar gebleven waren, een stil statement dat wijst op de spanningen tussen de biograaf en de Vereniging. Bovendien heeft Henri A. Ett twee constructieve studies over De Man gepubliceerd. In 1980 had hij een beknopte biografische schets geschreven, waarbij hij beroep kon doen op getuigen die toen nog bij bosjes rondliepen. En in de daarvoor verschenen studie Herman de Man (Een reconstructie van zijn verhalend proza) (1978) had Ett aangetoond hoe De Man vaak vrijmoedig gebruik maakte van ‘echte personen’, situaties en locaties. De Man combineerde die naar eigen goeddunken. Ett sprak van verschuivingstechniek. Met behulp van die interpretatie kon Vaartjes zijn personage voldoende psychologische diepgang geven én de
schrijver De Man weer binnenhalen langs het achterpoortje van die ‘verschuivingstechniek’; als biograaf kon hij zo werk en leven laten samenvloeien ongeacht het belang van het werk. Beter, Vaartjes gebruikt het literaire werk van De Man als een spiegel om de schommelingen tussen de schrijver De Man en de mens Sal Hamburger te illustreren in de wetenschap dat de schrijver De Man zich als mens heeft geprojecteerd tegen het Hollandse polderlandschap met zijn socio-culturele en mentale schommelingen. En was het niet De Man zélf die aan Anton van Duinkerken toevertrouwde: ‘Tenslotte is de literatuur slechts een functie van het leven en het leven zelve, niet?’
De lange weg naar de definitieve (?) biografie door Vaartjes was bezaaid met enkele aanloopjes. In 1972 publiceerde Henk Povée het boekje Herman de Man,
| |
| |
waarvan in 1986 een uitgebreide herdruk verscheen. In 1977 volgde een kleine De Man-monografie van Theo Pollemans. Martin Ros werd door de Vereniging Herman de Man ‘benoemd’ tot De Man-biograaf, maar daar bleef het ook bij. Oud-docent Ab de Groot stierf voor hij tot een biografie kwam, maar liet een indrukwekkende verzameling na. De Groot richtte zijn onderzoek voornamelijk op De Mans kinderjaren aan de Polsbroekerdam, maar hij was te scrupuleus om de minder fraaie kanten van zijn onderwerp te belichten. Willem Hoffman verzamelde, zij het niet altijd betrouwbaar, heel wat details en persoonlijke herinneringen in De vier waarden, het orgaan van de Vereniging Herman de Man. De Vlaming Frans Nooyens schreef vlak na de Tweede Wereldoorlog een licentiaatsverhandeling over de thematiek van De Man. De Nederlandse priester Jean Groot psychoanalyseerde leven en werk van De Man, waarmee hij in 1984 promoveerde aan de Sorbonne.
| |
Brieven
Elke biograaf droomt van een nooit eerder gepubliceerde briefwisseling. De manier waarop Vaartjes een onbekende stapel brieven van Herman en Eva de Man in handen kreeg, is op zich al een boeiend verhaal. Het gaat om documenten van Claire de Jongh, een voormalige Nederlandse danseres en echtgenote van de Zwitserse diplomaat Henri Walther. Als ‘een vrouw met een bewogen geschiedenis’, sinds 1929 gelukkig gehuwd, speelde zij in het begin van de Tweede Wereldoorlog een kapitale rol in de turbulente ruzies tussen De Man en zijn vrouw Eva. Bovendien steunde zij Eva in haar besluit om voorgoed te scheiden van ‘dezen hoovaardigen mensch’ en ‘huistyran’, zoals Eva haar man noemde. Met de brieven van Eva én Herman aan hun gemeenschappelijke vriendin Claire Walther worden we op een voyeuristische wijze getuige van intieme harts- en bedgeheimen en van 20 jaar huwelijksleed.
Ik schreef zonet dat het eerste biografische concept van Henri A. Ett was gestrand op de pudeur van de priester Joost de Man. Het is het soort verhaal dat vele biografen van dichtbij kennen, hoewel Vaartjes zelf geen reden tot klagen had. Maria Boserup-de Man of beter, ‘Marietje’, de enige nog levende dochter van De Man, heeft alle medewerking verleend. Zij bracht nog onbekende bronnen aan en ‘ondanks het pijnlijke karakter van een aantal passages wilde zij publicatie van deze biografie over haar vader en in feite ook over haar moeder, op geen enkele wijze belemmeren.’ Mijn hoed af voor zo'n grootmoedige getuige, een grootmoedigheid die pas in het laatste hoofdstuk wordt verklaard door de pijnlijke relatie die zij had met haar vader. Overal waar De Man verscheen, waren er conflicten. Hij was een constante bron van irritatie en noemde zichzelf, vlak voor zijn tragische levenseinde, ‘een averechtsche mensch’.
Met Herman de Man. Een biografie schreef Gé Vaartjes een redundante en exhaustieve biografie, ik bedoel een biografie die in de breedte wordt gedetailleerd en waarbij elk detail bovendien nog eens op breedvoerige wijze wordt uitgediept. Het is alsof Vaartjes in het besef van talrijke mislukte pogingen van zijn voorgangers niet alleen de eerste, maar
| |
| |
Dochter Marietje Boserup-de Man aan het graf van haar vader, vijftig jaar na zijn dood in november 1996 (foto uit besproken boek)
ook de laatste De Man-biograaf wil zijn. Pas tegen het licht van het magistrale en zo immens tragische achtste hoofdstuk, een groots voorbeeld van dubbelbiografie, heb ik begrepen waarom hij zich zo hardnekkig in dit ‘personage’ heeft vastgebeten, een schrijver nochtans van tweede garnituur. Pas na de lectuur wordt het duidelijk dat dit redundante en exhaustieve karakter noodzakelijk was om de chaotische persoonlijkheid van De Man tot zijn recht te laten komen. Hier kan men conform de problemenroman spreken van een problemenbiografie.
In het korte leven van De Man gebeurde zoveel en veel dat zo onverklaarbaar complex was dat een oppervlakkige en schematische benadering het raadsel De Man alleen maar groter kon maken. Bovendien moet ik bekennen dat ik als Streuvelsbiograaf jarenlang met spanning heb uitgekeken naar Vaartjes' biografie. Herman de Man was voor mij een vertrouwd, maar compleet onbekend personage. Ik kende hem als lemma uit vele lexicons, veraf en gedepersonaliseerd. Biografieën als die van Gé Vaartjes zijn noodzakelijk omwille van hun additionele karakter. Ze vullen tal van witte plekken in. Ze verrijken onze kijk op onze cultuurgeschiedenis in het algemeen en onze literatuur in het bijzonder.
Enkele voorbeelden volstaan. Vanuit
| |
| |
intermenselijk standpunt krijgen we inzicht in de vriendschap van Herman de Man met de Vlaamse Van-Nu-en-Strakser Stijn Streuvels; zijn bewondering voor Streuvels was tomeloos, hij stuurde al zijn boeken naar het Lijsternest en ze zijn alle van een persoonlijke opdracht voorzien. Uit Vaartjes' biografie blijkt echter dat de liefde van één kant kwam. Ik denk dat Streuvels het ideologisch moeilijk had met zijn Nederlandse vriend. De Man was antifascist en democraat; Streuvels raakte tijdens het interbellum verstrikt in de netten van het nationalisme en werd meer en meer Duitsgezind. Het werk van de jood De Man werd geweigerd in nazi-Duitsland, terwijl Streuvels pas voorgoed doorbrak in Duitsland toen Hitler aan de macht kwam.
Vanuit literair-historisch standpunt geeft Vaartjes ons stof tot nadenken in de Vorm-of-Vent-discussie. Wat de geschiedenis van onze literaire tijdschriften betreft, draagt hij materiaal aan over Het getij en De gemeenschap en puur historisch kan de lezer zich een idee vormen van de ideologische tegenstellingen tijdens het interbellum, waarbij de microscoop verfijnd wordt bijgesteld op dubieuze figuren zoals Wouter Lutkie en Albert Kuyle. De talrijke bladzijden die Vaartjes wijdt aan de bekering van De Man werpen licht op het ‘rijke roomse leven’ in Nederland.
Doordat Herman de Man en zijn vrouw Eva van joodse origine zijn, krijgt de lezer een gedetailleerd en exemplarisch beeld van het tragische lot van de Nederlandse joden. Er ontstaat een pendant van buitenlandse voorbeelden, ik denk hierbij aan Viktor Klemperers autobiografie Tot het bittere einde. Het ver-van-mijn-bed-gevoel verdwijnt voor een directe en akelige kijk op de uitroeiing van de joden in Nederland. Een zo omvangrijke biografie over een literaat van tweede garnituur wijst bovendien op een vorm van volwassenheid en luxe, die we voorheen alleen maar kenden in het Franse en Engelse taalgebied. In een goede biografische traditie moet plaats zijn voor al wie ‘de pen probeert’ en de caleidoscoop der letteren heeft verrijkt.
| |
Citaten
Ik schreef zonet over het redundante aspect van Vaartjes biografie. Een schrijver moet in de behandeling van zijn biografisch materiaal kiezen voor een bepaalde optie. Vaartjes koos voor ‘soms uitvoerige citaten, voornamelijk uit publicaties en brieven van De Man’. Dat was een bewust uitgangspunt, schrijft hij en verklaart dat als volgt: ‘Het gebruik van citaten geeft de gebiografeerde - en ook zijn omgeving - een eigen stem, die minder helder, indringend en authentiek zou klinken wanneer de biograaf parafraseert en alleen maar samenvat.’ Ik kan begrip opbrengen voor de argumentatie van Vaartjes. Maar dit redundante citeren remt nogal eens het biografische verhaal af, terwijl het in zijn bedoeling ligt zich op te stellen ‘in de lijn van de ‘verteller’ De Man en hij De Mans levensverhaal zoveel mogelijk als ‘vertelling’ aan de lezer wil presenteren. Gezien het vele verrassende materiaal begrijp ik echter best waarom de biograaf niet aan de verleiding kon weerstaan om de brieven van De Man uitvoerig te citeren. De Man was een geweldig correspondent, hij schreef emotioneel geladen brieven, in een
| |
| |
levendiger en moderner Nederlands dan in zijn romans. Met zijn tomeloze verbeelding als geboren verteller manipuleerde hij het feitenmateriaal. Als briefschrijver kon hij liegen en bedriegen zoals hij loog en bedroog als mens. Ik verwijs hier naar zijn correspondentie met vrouwen zoals met Jeanne Berkhout en Claire Walther-De Jongh. Kortom, de briefschrijver De Man moet in verbeeldingskracht nergens onderdoen voor de romanschrijver De Man.
Biograaf Gé Vaartjes is terecht lang blijven stilstaan bij de jeugdjaren van De Man en bij het beeld van zijn labiele vader. Zonder te vervallen in biologisch determinisme of psychoanalytische speculaties toont hij op overtuigende wijze de werking van genetische overdracht en opvoeding aan. Erfelijkheid en milieu speelden een overwegende rol in de karaktervorming van de kleine De Man. Herman leek wel een duplicaat van zijn vader, hoewel zij water en vuur voor elkaar waren.
Vader Herman Salomon Hamburger woonde aanvankelijk in Woerden, naderhand in Polsbroekerdam, een verloren gat tussen Gouda en Utrecht. Hij verhuisde in 1910 naar Oudewater, een conservatief en verschrompeld stadje. Herman Salomon was een geassimileerde Nederlandse jood, een man ‘die flirtte met ismen’, zich aan niets blijvend wist te binden, onrustig was en door zijn frustraties en armoede constant spanningen in zijn gezin veroorzaakte. Nog in Woerden werd op 11 juli 1898 Salomon Herman, kortweg Sal, geboren. Hij was de jongste van drie kinderen en zou bekend worden als Herman de Man, pseudoniem dat voor het eerst opduikt
Herman de Man, ongeveer vijf jaar oud (foto uit besproken boek)
op 22 november 1919 en uiteindelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn wettelijke naam zou worden.
Zijn onevenwichtige vader en zijn extra geprikkelde moeder, die tijdelijk van haar man zou scheiden, vertekenden zijn jeugd. Hij was op school en in het dorp een eenzaam, tobberig jongetje dat weinig contact had met leeftijdgenootjes. Lectuur werd al spoedig zijn vlucht en toevlucht. Bovendien ontstond een merkwaardige vriendschap tussen de jonge ‘joodse’ Sal en de ‘roomse’ pries- | |
| |
ter Van Rossum, een imposante persoonlijkheid en allerminst het type van de gemoedelijke dorpspastoor. Met de nogal breedvoerige portrettering van deze katholieke priester als compenserende vaderfiguur en de zonderlinge combinatie van rooms en joods tegen de achtergrond van een protestants-calvinistische gemeenschap lijkt de biograaf ons voor te bereiden op de toekomstige bekering van De Man tot het rooms-katholieke geloof.
Herman de Man verliet de school op zijn dertiende en, ik citeer de biograaf, ‘het enige dat hij doen kon om verder te komen was: lezen.’ Dit lezen was bovendien een compensatie voor zijn gedwongen bezigheden, zijn vader vergezellen van boerderij tot boerderij en ‘zijn wisselende handelswaar’ van deur tot deur verpatsen: textielgoederen, hoeden, potten en pannen, sponzen en stopgaren. Nog jaren later dacht men in de streek van Hoenkoop, Papekop, Benschop en Polsbroek aan hem terug als aan ‘dat mollenjoodje’ of ‘dat zakdoekenjoodje’. Herman de Man zou later walgen van die periode, hoewel ze een bron van inspiratie bleek. Als ‘mollenjoodje’ sloeg hij de verhalen op in zijn geheugen en vaak zelfs in schriftjes. Op zijn zeventiende werd hij ‘zelfstandig handelaar’, hij maakte kennis met de handelswereld, kopen, verkopen, sjacheren, bedriegen. ‘Sal Hamburger en geld- dat zou nooit in orde komen’, schrijft Vaartjes. Toen de spanningen tussen zoon en vader te hevig werden, liep hij op zijn zeventiende van huis weg. Hij ging in Amsterdam werken als ‘broodbezorger’, dook kort daarna op in Utrecht als hulpje bij een joodse zakenman en kwam daarna in Gouda terecht, waar zijn ouders zich in september 1916 hadden gevestigd.
| |
Dienstweigeraar
Het leven van vader en zoon Hamburger bleef rommelig en zoon Sal ‘wisselde van werk als van sokken’. Hij ontmoette talrijke figuren die leefden ‘in de maatschappelijke marge’, ikonen van afwijkend maatschappelijk gedrag zoals de oudere mandenmaker Willem van Vliet die op de woonschuit Arke Liberté woonde, de voormalige rozenkweker Cornelis Machielse en de Amsterdamse familie Berkhout, waar hij een tijd logeerde. Hier werd hij opgenomen in een socialistisch, anarchistisch en atheïstisch nest. De opvallendste gast bij de Berkhouten was Ferdinand Domela Nieuwenhuis, voormalig predikant en apostaat, redacteur van het eerste socialistische blad in Nederland, Recht voor Allen dat verscheen vanaf 1879. Hier ontstond De Mans wereldbeschouwing over de vernederden en de vertrapten, het bewustzijn dat de rijkdom ongelijk is verdeeld. Zijn contact met de zestienjarige dochter Jeanne daarentegen deed hem, ‘misschien wel voor het eerst in zijn eigen toekomstdromen en in zijn eigen literaire pogingen geloven.’
Op 20 januari 1918 werd Herman de Man onder de wapens geroepen. Hij werd, tot schande van zijn familie, dienstweigeraar en belandde als gevangene in ‘Fort Spijkerboor’. Het staat vrijwel vast dat hij in een onooglijk, met de hand geschreven en vermenigvuldigd tijdschriftje Het Daghet zijn eerste schrijfsels produceerde, vooral poëzie. Op 18 januari 1919 kwam hij vrij. Hij ging opnieuw een tijdlang in Gouda wonen,
| |
| |
verhuisde daarna naar Groot-Ammers, daarna naar Dordrecht. Hij huurde er een kamer aan het Geldeloozepad, ‘een ironisch adres, gezien de financiële positie van de bewoner’ schrijft de biograaf. Hij liep er met zelfmoordgedachten rond, maar viel dan op een van de talrijke minderjarige meisjes die hij zo nu en dan tegenkwam. Heuse verliefdheid en seksuele honger manifesteerden zich hier voor het eerst, maar niet voor het laatst. Zijn emoties kanaliseerde hij in een groot gedicht, met de bedoeling het kwaad te bestrijden hoewel, schrijft zijn biograaf, hij ‘dit “kwaad” evenzeer nodig’ had. In 1919 zocht hij contact met Frederik van Eeden en Top Naeff en zond hij werk naar Lodewijk van Deyssel.
In 1919 moet De Man zich schuldig hebben gemaakt aan een diefstal bij de firma waar hij werkte, ook weer een typische trek van de jongere De Man. Hij vluchtte naar Brussel en kreeg in deze Belgische wereldstad een baan bij het dagblad Het Laatste Nieuws. Zo kwam hij terecht in de dagbladjournalistiek en in een wereld van jonge en aantrekkelijke vrouwen. Zijn zelfverzekerd optreden, zijn panache, zou een tweede natuur worden en zijn fundamenteel gebrek aan kennis maskeren. In België schreef hij een ‘essentiële brief’ aan de Vlaamse priester-schrijver Hugo Verriest, een vaderlijke vriend van Stijn Streuvels. Vaartjes beschouwt de brief als ‘een scharnier in zijn bestaan’. Daarin blikte De Man terug op zijn verleden en keek hij vooruit naar zijn toekomst. ‘De brief’, schrijft Vaartjes, ‘is meer dan “bekentenisliteratuur”; zij is een biecht’. De brief is inderdaad een essentieel biografisch document. We leren De Man kennen van binnenuit, met zijn minderwaardigheidsgevoel, zijn neiging tot zelfverachting en zelfvernedering, zijn lust tot koketteren, zijn autodidactische ontwikkeling, zijn geestelijk isolement, zijn kunstenaarsroeping, zijn religieuze aanleg en zijn schuldgevoel. Marnix Gijsen schreef hem ‘hoe jong ook, een ongelooflijke arrogantie en zelfverzekerheid’ toe. Tijdens zijn ontmoeting met Raymond Brulez in Blankenberge (‘Borgen’ schrijft Vaartjes en denkt daarbij aan Brulez' autobiografsiche roman Het huis te Borgen) ontstond er een gesprek, dat de gehuwde De Man zou tekenen. ‘Moest ik ooit vernemen dat jullie aan kinderbeperking doen, ik zou geen voet meer over jullie drempel zetten!...’ had hij Brulez gezegd, die over trouwen sprak. De Man was, zeker na zijn bekering, een uitgesproken tegenstander van ‘neo-malthusiaanse praktijken’.
In 1921 dook De Man weer op in Nederland. In Arnhem leidde hij een berooid landlopersbestaan, in Leiden werd hij opgevangen door de Vlaamse schrijver en toekomstige uitgever Antoon Thiry die zich over hem ontfermde. Hier nam hij voorgoed afscheid van de poëzie en met Aardebanden schreef hij zijn eerste roman. De streekschrijver Herman de Man was geboren. De Vlaamse invloed was duidelijk. Streuvels was zijn watermerk. Alle typische ingrediënten van het latere werk waren in dit debuut aanwezig, schrijft Vaartjes: ‘De vaak ironisch getinte milieuschildering. De innige landschapsbeschrijvingen. De protestantse boerensfeer, die als “dor” en “droog” getekend wordt, maar waarin door de schrijver enkele rooms-katholieke druppels in de calvinistische brandewijn wor- | |
| |
den gedaan. De sterke vrouw en moeder. Het verlangen naar “zuiverheid”, “onbedorvenheid”, een “oergevoel” dat niet door verstand belemmerd wordt. Godszin versus godsdienst. Intense levenslust.’ Dit worden de keukengeheimen van een schrijver, die pas echt zou doorbreken met Het wassende water (1925). Hij werd de chroniqueur van het Hollandse polderlandschap, bekend als ‘Het land van Herman de Man’.
| |
Eva
In 1923 leerde hij het joodse meisje Netje de Leeuwe kennen, een typiste op het Haagsch Correspondentiebureau. In feite heette zij Eva Kalker. Zij was een natuurlijk kind en heel spoedig verhuisde ze naar den Haag, waar zij als pleegkind werd opgevoed door een joodse ivoorsnijder en zijn vrouw. Haar overhaaste huwelijk, dat plaats vond in Gouda op woensdag 19 maart 1923, was tegen de zin van haar pleegouders. Al vlug ‘tekende zich af wat op den duur een belangrijke oorzaak van wrijving tussen hen zou worden: dat Eva's belangstelling naar andere zaken uitging dan naar het huishouden.’ Al even spoedig ging Herman de Man zich als de typische huistiran gedragen. Eva mocht niet opvallen. Zij moest een modelechtgenote zijn, luisteren, jaknikken, de haren laten groeien, zich niet schminken en zwarte kleren dragen. Dit wankele huwelijk hield stand door de komst van het jaarlijkse kind, door de verzoeningsgezindheid van Eva en door hun beider verlangen om zich te bekeren tot het katholicisme. Het mystieke aspect van het katholicisme en de levensblijheid die het roomse geloof uitstraalde leken De Man op het lijf geschreven en pasten bij zijn Bourgondische levenshouding.
Uit het verdere verloop van het verhaal blijkt hoe die ‘bekering’ De Man uiteindelijk de das heeft omgedaan. Door zijn afkeer voor geboortenbeperking naar rooms-katholiek model groeide zijn gezin elk jaar aan. Dit verplichtte hem een baan en een vaste standplaats te zoeken. Hij werd adjunct-directeur van de afdeling Periodieken bij de uitgeversfirma Teulings in Den Bosch zodat hij zijn zo vertrouwde poldergebied moest verlaten en verhuizen naar het hem volkomen vreemde Brabant. Op 29 april 1930 ging hij wonen in Berlicum, nabij Den Bosch. Vast werk en vaste uren klemden hem als een korset. Voor die verloren vrijheid en zijn nooit aflatende innerlijke onrust zocht hij compensatie in de fascinerende snelheid van het motorrijden. Ondertussen daalde zijn literaire niveau, ook daaraan was zijn bekering tot de rooms-katholieke niet vreemd: hij was de protestants-calvinistische achtergrond kwijt waartegen hij zijn intriges projecteerde. In het voorjaar van 1936 verliet hij na vele spanningen de firma Teulings. Hij was nu eindelijk een vrij burger. Zijn sociale roman De barre winter van negentig, waarin hij naar locaties en motieven van zijn ouder werk terugkeert, werd unaniem lovend ontvangen. Hendrik Marsman, die De Man eerder in de grond had geboord, was nu opmerkelijk mild. Maar, schrijft Vaartjes, ‘de échte roem, de ware erkenning bleef uit.’
Het gegons binnen het kinderrijke gezin joeg De Man de deur uit. Eva, opgezadeld met en vernederd door een te groot kindertal en moeilijke zwanger- | |
| |
schappen, verloor haar mooie figuur en werd corpulent wat De Man haar verweet. Bovendien werd zij geslagen, bij de haren door het huis gesleurd, geestelijk getiranniseerd en had zij geen verweer tegen haar oudste zoon Jan, een problemen-puber, brutaal en zonder ambities. Omdat er brood op de plank moest komen zien we De Man gaandeweg ontwikkelen tot een veelschrijver. Tussen 1922 en 1941 schreef hij 25 boeken. Vanaf 1933 schreef hij er twee per jaar. ‘Schrijverij-voor-het-gepeupel’ luidde het verdict van de fascistisch denkende Henri Bruning, die de ‘jood’ De Man recenseerde in quasi-jiddisch Nederlands.
Vaker en vaker ging hij, tot wanhoop van Eva, schrijven waar het rustig was, meestal in Frankrijk. Op 3 mei 1940 schreef hij aan Streuvels: ‘Gisteren ben ik weer in de Isère aangekomen. Ik ben van plan, daar opnieuw een boek te schrijven en er zes à zeven weken te blijven. Het is prachtig, de lente in de Alpen.’ Een week later vielen de Duitsers Nederland binnen en zat De Man ‘als een vos in de klem’. Afgesneden van zijn vaderland volgden de tragische gebeurtenissen elkaar snel op. De katholieke echtgenoot reed een scheve schaats met Simone Berllioux, een jonge Franse onderwijzeres en hield daar een morele kater aan over. Eva bleef in Berlicum achter, met de vele schulden die haar man had gemaakt, met de kinderlast en de toenemende anti-joodse terreur van Seys-Inquart, rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied.
De laatste vier hoofdstukken, goed voor 200 bladzijden, laten zich lezen als een roman. Tijdens het gedwongen verblijf in
Herman en Eva met hun zoontje Joost, 1927 (foto uit besproken boek)
Zuid-Frankrijk stapelt het onheil zich op. Vaartjes beschrijft hier in een goed uitgebalanceerde parallellie - de vorm van een dubbelbiografie, zeg maar - een pijnlijk gedetailleerd en intiem ‘verhaal’ over de complete verwijdering tussen Eva en Herman, die uitloopt op scheiding vol wederzijdse haat en wanhoop. Op het stramien van dit echtelijke drama weeft de biograaf van dag tot dag, van uur tot uur, de vele details over de deportatie van Eva en de kinderen Anneke, Jochie, Magdaleentje, Pietertje en de afzonderlij- | |
| |
ke internering van Jan de Man. De misschien ‘moedig’ te noemen houding van de Nederlandse rooms-katholieke kerk werd fataal voor het joodse gezin, dat rooms-katholiek was geworden. Na jaren van ellende en mishandeling door haar man werd Eva, samen met haar jongste kinderen, in het vernietigingskamp Auschwitz vergast op 9 augustus 1942. Jan stierf op 30 september, eveneens in Auschwitz. Marietje en Joost ontsnapten en konden onderduiken. Naast de uitroeiing van het gezin De Man verdween ook het archief zodat er vrijwel geen correspondentie aan De Man bewaard is gebleven.
| |
Mesthoop
Na zijn medewerking aan Radio Oranje in Londen en zijn radio-missie bij de Curom, de radio-omroep van Curaçao inclusief alle denkbare moeilijkheden die hij in deze Nederlandse kolonie zocht en ondervond vanwege de Shell-clan kwam een eind aan de Tweede Wereldoorlog en aan het schrijverschap van Herman de Man. Hij brak met een aantal vrienden, onder meer met de fascistische priester Wouter Lutkie. De volledige waarheid over de uitroeiing van zijn gezin en zijn failliete huwelijk deden hem aan de familie Walther schrijven: ‘Als Job zit ik op m'n mesthoop.’ En elders schreef hij: ‘Ik verrek het langer te schrijven in dit halve fascistenland.’ Op donderdag 14 november 1946 kwam hij van een zakenreis uit Londen terug. De crash op Schiphol, waarbij hij dodelijk uit de Dakota werd geslingerd, kan men beschouwen als het symbolische eindpunt van een mislukt leven en een nauwelijks geslaagd schrijverschap.
Bij het dichtslaan van deze indrukwekkende levensbeschrijving begrijpt men pas goed waarom Gé Vaartjes geen ‘schrijversbiografie’ in de strikte zin heeft geschreven, maar de biografie van een schrijversleven dat boeiender was dan het schrijverschap. De biograaf Vaartjes had gelijk toen hij voor zijn portrettering van de ‘averechtsche mensch’ Herman de Man een ander vertrekpunt koos. In zijn inleiding schreef hij: ‘Het korte leven van De Man is het in al zijn afwisseling, complexiteit, turbulentie, anekdotiek en tragiek waard om gereconstrueerd, gepeild en verteld te worden.’ Gé Vaartjes heeft die ‘afwisseling, complexiteit, turbulentie, anekdotiek en tragiek’ rijk gedocumenteerd en indrukwekkend neergezet. Zijn levensbeschrijving van Herman de Man is een biografisch monument.
Gé Vaartjes, Herman de Man, Een biografie. Aspekt Soesterberg, f 69,90
|
|