| |
| |
| |
Van de graan des levens naar de jenever der poëzie
De biografie in de literatuurtraditie
Margaretha H. Schenkeveld
Waarom maakt men een biografie over een schrijver. Uit bewondering of fascinatie voor de auteur of omdat er nieuw materiaal bekend is geworden, maar de schrijversbiografie zelf wordt zelden geproblematiseerd: welke rol heeft hij in de literatuurgeschiedenis? En waar staat de literaire biografie in de literatuurtraditie?
Wat is de reden om een auteur te kiezen als onderwerp voor een biografie? Welk doel denkt men daarmee te dienen? In de vele in- en uitleidingen en verantwoordingen die ik erop nagelezen heb in biografieën over Noord-Nederlandse schrijvers uit de achttiende, negentiende en twintigste eeuw, vindt men lang niet altijd een antwoord en gaat het bijvoorbeeld alleen over aanpak en werkwijze. De schrijversbiografie wordt niet geproblematiseerd, maar geaccepteerd als een vanzelfsprekend genre.
Voor zover de vraag wel wordt gesteld, betreft het antwoord gewoonlijk bewondering of nieuwsgierigheid. Elsbeth Etty was geïmponeerd door de letterkundige en politieke roem van Henriette Roland Holst bij haar leven en de vergankelijkheid van die roem in later tijd en verdiepte zich daarom in haar levensloop. Jan Fontijn vond Van Eeden de ideale figuur voor een biografie door zijn wonderlijke en raadselachtige persoonlijkheid en was gefascineerd door zijn veelzijdigheid. Wam de Moor werd als student getroffen door het werk van Van Oudshoorn en wilde méér weten. Wim Hazeu was ‘mateloos geboeid’ door Slauerhoff. Tot heel wat verantwoordingen behoort een bekentenis van de herkenbaarheid van de held na aanvankelijke vreemdheid. Dat die zo vaak voorkomt, kan te maken hebben met de verborgen wens dat het de lezer net zo zal vergaan. Voor Buijnsters werd Van Alphen toegankelijker toen hij ontdekte dat diens behoefte aan zekerheid zoveel groter was dan zijn werkelijke zekerheden. Hans Goedkoop vond de toneelstukken van Heijermans eerst totaal verleden tijd, maar later zag hij dat Heijermans' Tugendhelde allemaal een donkere kant hadden en begreep hij dat hij veel raadselachtiger en grilliger was dan hij wenste te zijn. ‘Hij leefde’ en werd moderner, aldus Goedkoop.
Voor Fontijn werd de raadselachtige Van Eeden begrijpelijker toen hij hem was
| |
| |
gaan zien als het prototype van het fin de siècle. Elsbeth Etty vond voor de actuele vraag waarom het is misgegaan met het communisme in onze tijd, het onderzoek van de levensontwikkeling van Henriette Roland Holst een goed aanknopingspunt. Want de universele vraag waarmee ook Henriette Roland Holst worstelde is: ‘welke uitweg vindt het menselijk idealisme en verlangen naar rechtvaardigheid en gemeenschap, wanneer de sociale vormen waarin het streven is belichaamd - van kerken tot partijen en bewegingen - slechts nieuw onrecht teweegbrengen?’
Er zijn nog andere argumenten aangevoerd voor de schrijversbiografie - ook weer zonder dat deze geproblematiseerd wordt: Het wordt tijd dat er een nieuwe biografie komt, omdat er zoveel meer bekend is geworden. Zoals Bastet opmerkt ten aanzien van Couperus en Buijnsters ten aanzien van Wolff en Deken. Maar de laatste dan wel onder het motto ‘Sir, the biographical part of literature is what I loved most.’ (Boswell, Life of Johnson) Weer anderen wijzen erop dat de schrijver zelf de wenk heeft gegeven hem te zoeken in zijn oeuvre. Bijvoorbeeld 's-Gravesande en Vergeer over Arthur van Schendel en Goedegebuure, die zich nadrukkelijk op Marsman zelf beroept voor zijn visie dat het werk van Marsman de neerslag is van zijn leven.
| |
Leopold
Het is opvallend dat zo zelden de schrijversbiografie expliciet in verband wordt gebracht met de literatuurgeschiedenis, terwijl daar in bepaalde gevallen, namelijk wanneer er wordt gepostuleerd dat het leven het werk verheldert, impliciet wel rekening mee wordt gehouden. Maar waarom dan de omweg over de levensbeschrijving in haar totaliteit, vraagt Goedkoop zich af in een artikel uit 1993 ‘Der liebe Gott steckt im Detail’. Is de literatuurgeschiedenis niet eerder gebaat bij een systematische behandeling van een literair oeuvre en behoort het verhaal van iemands leven niet altijd tot de geschiedschrijving in het algemeen en niet tot die van de literatuur? Hij is er dan ook op tegen de schrijversbiografie te scheiden van de rest van de biografieën. Leon Edel ziet het als de bijzondere taak van de schrijversbiograaf het ‘creatieve moment’ te achterhalen, maar, aldus Goedkoop, tot voor kort was iedere biografie gewijd aan een bijzonder mens, wat inhoudt dat die persoon net zo goed het creatieve moment heeft gekend. Het enige verschil is dat schrijvers aan de spanningen van het creatieve moment vorm geven in werk dat zich van het leven laat onderscheiden.
De vraag aan mij gesteld is: welke schrijversbiografieën van de laatste honderd jaar hebben een blijvende plaats in de literatuurtraditie? Ik heb dat laatste woord maar uitgelegd als literatuurgeschiedenis, het verhaal van de literatuurtraditie. De vraagstellers zien dus wel degelijk een verband tussen die twee.
Dat verband zie ik ook. En ik poneer de stelling dat als de schrijversbiografie ten volle betekenis wil hebben voor de literatuurgeschiedenis, zij erop gericht moet zijn een beeld te geven van het schrijverschap dat aan de orde is. ‘Schrijverschap’ is niet hetzelfde als ‘het ganse oeuvre’. Het is het bewustzijscontinuüm dat in wisselwerking met alle
| |
| |
J.H. Leopold, getekend door Herman E. Mees in 1922
| |
| |
denkbare contexten, maar zonder daarin restloos op te gaan, aansprakelijk is voor de literaire teksten van een auteur. Met deze stelling sluit ik me aan bij een passage in een essay van de literatuurhistoricus Van Halsema over universitair letterkunde-onderwijs in Raster (1998). In verband hiermee is het zeer verhelderend kennis te nemen van het programma dat Van Halsema schetst in een artikel ‘De man en de masque. Opmerkingen over een toekomstige biografie [van J.H. Leopold]’. Via het biografisch materiaal zal de biograaf - in een bepaald stadium met de hulp van een psychiater - (op lekenpsychiatrie zouden lange straffen moeten staan, waarschuwt Van Halsema) door moeten dringen in de ‘specifieke geplooidheid van zijn voelen en denken’, die zijn poëzie heeft beïnvloed. Het onderzoek van ‘the poet at work’ in zijn omgang met teksten die op een of andere wijze verwerkt zijn in zijn dichtwerk, voltooid en onvoltooid, laat van die geplooidheid al veel zien. Over de paranoïde verschijnselen van de mens Leopold is meer bekend dan vroeger, die hebben zijn dichterschap waarschijnlijk al vroeg beïnvloed. Een toepassing van dit programma, subtiel uitgevoerd, is te vinden in een ander artikel van Van Halsema in dezelfde bundel, Dit eene brein, onder de titel ‘Nu ik na jaren haar weer toespreek. De formatie van een gestorven geliefde in Leopolds vroege poëzie.’ De ondertitel zegt al veel. Van Halsema ontwikkelt de hypothese dat er in de realiteit van Leopolds leven, toen die vroege poëzie tot stand kwam, niet een gestorven geliefde geweest is, maar dat hij die in woorden geschapen heeft naar aanleiding van onder andere bepaalde ontmoetingen.
| |
Fontijn
Als de maatstaf - de schrijversbiografie moet ten volle gericht zijn op een beeld van een schrijverschap in die specifieke zin - in alle gestrengheid wordt toegepast, dan zou ik geen schrijversbiografie kennen die de proef doorstaat. Ik zet één biografie buiten haken, die van Fontijn. Deze heeft zijn boeken over Van Eeden niet in dienst gesteld van de literatuurgeschiedenis, hij heeft voortdurend de cultuurgeschiedenis op het oog gehad. Fontijn beschrijft Van Eeden in zijn individuele trekken, maar legt telkens verband met het fin de siècle en noemt Van Eeden tenslotte het prototype daarvan, nadat hij als zijn mening heeft uitgesproken dat biografieën juist door hun concreetheid en gedetailleerdheid voor de cultuurgeschiedenis van eminent belang zijn, als het erom gaat een stroming als het fin de siècle te beschrijven. Er zijn twee biografieën waarin wat ik bedoel wèl wordt aangegeven. Reinold Vugs over Bordewijk ziet als de opdracht van de biograaf ‘de verhouding tussen feit en fictie te beschrijven en daarmee op zoek te gaan naar de aard van het proces van literaire transformatie’. In zijn biografie vindt de lezer inderdaad enkele voorbeelden van het transformatieproces, maar heel globaal geformuleerd, bijvoorbeeld ‘geeft zijn fantasie vervolgens de vrije teugel’ en ‘Hij ving deze signalen op en vertaalde ze op een geheel eigen en herkenbare manier in zijn literaire werk’. En een synthese ontbreekt. Ook Jan van der Vegt wijst in zijn biografie over Hans Andreus een enkele
| |
| |
keer op het transformatieproces zonder er verder op in te gaan.
Maar er komt een ander resultaat te voorschijn als de norm iets versoepeld wordt: niet het beeld zelf, maar de basis ervoor. ‘Ten volle’ moet dan vervangen worden door ‘zo direct mogelijk’. Ik herformuleer: als de schrijversbiografie zo direct mogelijk betekenis wil hebben voor de literatuurgeschiedenis dan moet ze erop gericht zijn de basis te leggen voor een beeld van het schrijverschap van de gebiografeerde auteur. En dit staat naast de vele gegevens die een serieuze schrijversbiografie sowieso al verschaft over ontstaan en effect van het kunstwerk, contacten met anderen en reizen die gemaakt zijn. Daarmee levert de schrijversbiografie vanouds indirecte bijdragen aan de literatuurgeschiedenis. De moeilijkheid om méér te geven dan de basis van het beeld kan zijn dat de auteur op veel meer terreinen van het leven actief is geweest dan alleen dat van de letterkunde: dat maakt zo'n biografie in zekere zin gecompliceerder dan een zuivere schrijversbiografie (Van Eeden, Henriette Roland Holst, Herman Gorter, Cola Debrot tegenover Marsman, Slauerhoff en Achterberg). Zo is Henriette Roland Holst in de biografie van Elsbeth Etty minder belicht als dichteres dan als politica en journaliste, iets te weinig zelfs. Maar de basis voor een beeld van het dichterschap heeft zij wel degelijk gelegd. In de biografie van Goedegebuure hoopt de lezer op zo'n beeld. De titel lijkt al in die richting te wijzen: Zee, berg, rivier en Marsman zelf heeft eraan bijgedragen met Zelfportret van J.F., Proeve van zelfcritiek en Tempel en kruis. Goedegebuure heeft duidelijk aangegeven wat hij als de beste leeswijze van die teksten beschouwt, maar aan het omstookproces van graan des levens tot jenever van de poëzie besteedt hij geen aandacht. In de biografie over Cola Debrot gaat Oversteegen heel ver in het analyseren van zijn proza en poëzie, maar die elementen zijn niet
geïntegreerd in het levensverhaal.
Ik maak een kanttekening bij schrijversbiografieën over figuren uit vroeger eeuwen. Het lijkt erop dat daarin het beeld van een schrijverschap niet onmisbaar is. Daar zijn de excellente biografieën van Buijnsters over Van Alphen, Wolff en Deken en Justus van Effen. In geen van deze drie vindt men een beschrijving van het schrijverschap zoals bedoeld. Toch twijfel ik er niet aan of ze zijn op voortreffelijke wijze verbonden met de literatuurgeschiedenis van de achttiende eeuw en behouden daarin voorlopig hun plaats. Het komt, vermoed ik, door de historische afstand tot de gebiografeerden. Zij zijn ons vreemd geworden en Buynsters verschaft via hun levensbeschrijvingen (die in alle drie gevallen vele facetten hebben) opnieuw toegang tot hun werk.
Dit geldt weer niet voor de negentiende eeuw. Er bestaat een flinke hoeveelheid, vaak oudere, schrijversbiografieën voor die periode. Drie springen voor mij uit: Paul van 't Veer over Multatuli (waarvan door de dood van de biograaf alleen het eerste deel verscheen), Reeser over Bosboom-Toussaint en Van der Plas over ‘Vader Thijm’. Van 't Veer geeft een boeiend geschreven verhaal, gebaseerd op langdurig onderzoek van documenten, waar de literatuurgeschiedenis profijt van kan trekken. Reesers boek is een
| |
| |
onuitputtelijk naslagwerk; daaraan en aan de vele geciteerde brieven erin van een begaafde briefschrijfster ontleent dit levensverhaal zijn waarde. Niet aan een brede context, historisch en cultuurhistorisch, want die ontbreekt. Dat geldt ook voor Vader Thijm, een rijk gedocumenteerd levensverhaal met een duidelijke visie op Alberdingk Thijm, maar ook zonder een context van betekenis. Alle drie de biografieën zijn heel nuttig voor de literatuurgeschiedenis, maar ze laten toch wel het gemis voelen, dat het schrijverschap niet expliciet beschreven is. Komt dat doordat de gebiografeerden allen door de Romantiek geraakt zijn?
| |
Biografie van de eeuw
Nu de schrijversbiografieën over auteurs van de twintigste eeuw (inclusief Tachtig en Perk). Welke kan men, voorlopig althans, een blijvende plaats toekennen in het verhaal van de literaire traditie dat de literatuurgeschiedenis is? Ik kom dan uit bij contemporaine biografieën. Stuivelings onderhoudend en gezellig levensverhaal Het korte leven van Jacques Perk haalt niet bij zijn Brieven en documenten. Uyldert over Verwey handhaaft zich alleen als naslagwerk, een kritische visie op Verwey ontbreekt. Hetzelfde geldt voor Van Booven over Couperus. Zijn biografie is geheel ingehaald door die van Bastet, wiens boek ik hoogschat om zijn intelligente aanpak. Hij heeft veel ontdekt, gaat weleens te ver, vooral in het begin, maar is vaak overtuigend in zijn voorstelling van zaken. Er zijn de laatste decennia veel goede biografieën verschenen - betrouwbaar, controleerbaar, met aandacht voor de vorm van het levensverhaal - maar een vijftal springt eruit door een zekere meerwaarde. in chronologische volgorde: Jan Fontijn over Van Eeden, om de verbinding die hij steeds legt tussen Van Eedens gedrag en werk en het fin de siècle (Kalff jr. en ook Verwey over Van Eeden zijn hiermee uitgeschakeld); Elsbeth Etty over Henriette Roland Holst, om de heldere orde die zij geschapen heeft in de beschrijving van dit leven, het gegeven portret en de aandacht voor de gender-problematiek; Herman de Liagre Böhl over Gorter (met, ongeveer, de bezwaren die hij er zelf tegen heeft ingebracht), om de overtuigingskracht van zijn levensbeschrijving ten aanzien van Gorters uitspraak die de titel van zin boek is geworden Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd; Oversteegen over Debrot, om de vaste hand waarmee hij dit leven en de historische context beschrijft; Goedkoop over Heijermans, om het goed vertelde en heldere verhaal. Bij elk van de genoemde kan ik kritische kanttekeningen maken, zoals ik gedeeltelijk althans al
aangegeven heb. De overige houd ik voorlopig voor me.
Mij is ook de vraag gesteld naar een schrijversbiografie die op zichzelf een literair monument is en daarom in de literaire traditie thuishoort. Ik ken er maar één, maar die dateert van voor 1900. Het is Willem de Clercq naar zijn Dagboek (1888) geschreven door Allard Pierson. Deze heeft een selectie gemaakt uit het zeer uitvoerige, onuitgegeven dagboek dat De Clercq bijgehouden heeft van 1811 tot zijn dood in 1844. Daardoor heeft De Clercq een plaats gekregen in de literaire traditie van de negentiende eeuw als een uiterst gevoelig en begaafd mens.
| |
| |
Tenslotte: de biografie van de eeuw? Dat is een vraag die ik niet beantwoord. Jaarlijks worden er gewichtige jury's van ten minste vijf mensen ingesteld om het beste boek van het jaar uit te zoeken. Zou ik dan met mijzelf alleen kunnen oordelen over de beste schrijversbiografie van een hele eeuw? Beschouwt U de rij namen die ik zojuist heb genoemd mèt die over achttiende-eeuwse auteurs maar als de lijst van genomineerden en zoekt u de prijswinnaar daar zelf maar uit.
Deze tekst is een bewerking van de lezing die prof. dr. M.A. Schenkeveld-Van der Dussen op 3 december 1999 hield tijdens het 19e symposium van de Werkgroep Biografie, De biografie van de eeuw.
| |
Literatuur
De lijst van bestudeerde biografieën is niet opgenomen. De biografie van Harry G.M. Prick over Van Deyssel is buiten beschouwing gelaten, omdat alleen nog het eerste ervan verschenen is. |
Herman de Liagre Böhl, ‘Breukvlak van twee eeuwen. Over Herman Gorter’, in: Biografie Bulletin jg. 6, 1996-3, 254-257. |
Jan Fontijn, ‘De paradox van de biografie. Over Frederik van Eeden’, ib., 261-267. |
Hans Goedkoop, ‘Der liebe Gott steckt im Detail! Over nut en nadeel van de biografie’, in: De gids 156 (1993), 2, 103-112. |
Dick van Halsema, ‘Doorlezen waar het niet hoeft’, in: Raster 83 (1998), 16-22. |
J.D.F. van Halsema, ‘De man en de masque. Opmerkingen bij een toekomstige biografie’, in: Dit ééne brein. Over J.H. Leopold. Groningen 1999, 81-105. |
J.D.F. van Halsema, ‘Nu ik na jaren haar weer toespreek. De formatie van een gestorven geliefde in Leopolds vroege poëzie’, ib., 237-268. |
|
|