| |
| |
| |
Liefdevol met gif gevuld
Herman de Man als dienstweigeraar
Gé Vaartjes
Sal Hamburger was onder meer marskramer en ‘nageljongen’ op een scheepswerf, maar werd uiteindelijk de schrijver Herman de Man (1898-1946). Enkele jaren voor hij zich met Het wassende water een plaats in de literatuurgeschiedenis veroverde, had hij al gedebuteerd. Officieus. Ondergronds. In een gevangenis. Het is een van de vele tot nu toe onbekende aspecten uit zijn leven. Een voorpublicatie uit Herman de Man. Een biografie.
Eind 1917, toen Sal Hamburger zijn militaire dienstplicht zag naderen, werd voor hem het antimilitarisme actueel. Anti-leger- en anti-oorlogsgevoelens waren tijdens het verloop van de Eerste Wereldoorlog versterkt. De doden en gewonden riepen zoveel afschuw op dat de status van ‘soldaat’ voor velen een dubieuze geworden was. De ene brochure na de andere over oorlog en militarisme rolde van de pers en op grote schaal werden manifesten ter ondertekening verspreid. In september 1915 was het zogenaamde Dienstweigeringsmanifest opgesteld. De ondertekenaars waren niet dienstplichtig, maar verklaarden zich desondanks ‘principieel’ dienstweigeraars. Ook beloofden zij steun aan ieder die op grond van zijn overtuiging dienst zou weigeren. Bijeenkomsten waar gerenommeerde sprekers als Henriette Roland Holst, een van de ondertekenaars van het manifest, optraden, werden druk bezocht. Die sprekers reisden heel Nederland door om hun principes en idealen uit te dragen. Opvallend is het grote aantal predikanten en evangelisten dat niet alleen steun betuigde aan de dienstweigeraars, maar ook in vaak felle bewoordingen het weigeren van de wapenrok propageerde, omdat christenzijn en soldaat-zijn onverenigbaar waren. En even opmerkelijk is het geringe aantal rooms-katholieke geestelijken dat zijn mond open deed.
Sal Hamburger zweeg niet. Hij was in de loop van 1917 bevriend geraakt met de zestien jaar oude Jeanne Berkhout, een meisje uit een alternatief vrijdenkersgezin in Amsterdam. Haar ouderlijk huis was een ontmoetingsplaats voor socialisten, anarchisten en verlicht denkende predikanten. Tjerk Luitjes, onder meer oprichter van het satirische weekblad De Socialist, kwam er over de vloer. Gerhard Rijnders, uitgever van ‘libertaire’ literatuur - hij richtte ‘De Roode Bibliotheek’ op - was een geregelde gast en ook de anti-militaristische dominee Nico Schermerhorn mocht zich een huisvriend noemen. Een opvallende bezoeker was Ferdinand Domela Nieuwenhuis,
| |
| |
samen met Schermerhorn een van de oprichters van de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging uit 1904.
In dit sterk politiek en maatschappelijk gerichte huiselijke klimaat groeide Jeanne Berkhout op. Hoewel het jonge meisje niet alle gesprekken met de bijzondere bezoekers van haar vader volgen kon, raakte zij onder de indruk van de hevig discussiërende gasten. Tot in haar ouderdom zou zij trots getuigen dat zij als kind zo dikwijls de grote Domela Nieuwenhuis thuis gezien had. In dit milieu, waarin bewust en volgens principes geleefd werd, kreeg Jeanne wereldhervormende ideeën met de paplepel ingegoten. Nadat zij op school mislukt was - zij bleef twee maal zitten en verliet de school zonder ‘loffelijk ontslag’ - volgde zij enige tijd privé-lessen op een avondschool en leerde zij steno en typen. Zij kreeg een baantje in een winkel op de Haarlemmerdijk, dat voornamelijk bestond uit het afstoffen van vitrines - zij was toen een jaar of veertien - en daarna deed zij kantoorwerkzaamheden in ‘De Roode Bibliotheek’ van Gerhard Rijnders.
Sal Hamburger had in het maatschappijbewuste gezin Berkhout een tijdelijk onderkomen gevonden. Na een periode van verschillende baantjes en van ruzies en spanningen met zijn ouders was hij van huis weggelopen en beland bij de Berkhouten, die wel vaker zwervers opvingen. Tussen hem en Jeanne klikte het meteen; hij praatte veel met haar over zijn idealen en zijn grootste wens, schrijver worden. Vooral dat laatste sprak Jeanne aan. Zelf zette zij ook wel eens iets op papier en speelde zij amateurtoneel. De serieuze ambities van Sal
Sal Hamburger (Herman de Man), begin 1919
Hamburger, die zijn toekomstdroom zelfverzekerd presenteerde, maakten indruk op haar. Ook zijn fysieke verschijning liet haar niet koud. Ruim veertig jaar later schreef zij over hem: ‘Hij was een aardige jongen en zag er goed uit en had roodachtig haar en ogen die de verte zochten en een heel aangename stem.’ Hamburger op zijn beurt was direct gecharmeerd van Jeanne, die, klein van stuk, nog echt een ‘meisje’ was, aantrekkelijk, met felle ogen en een hevige belangstelling voor alles wat hij vertelde.
| |
| |
Door Jeanne ging Sal, misschien wel voor het eerst, in zijn eigen toekomstdromen en in zijn eigen literaire pogingen geloven. Aan haar las hij zijn eerste pennenvruchten voor, vaak 's morgens vroeg tijdens het ontbijt, als hij al vanaf ongeveer vijf uur had zitten schrijven.
Jeannes ouderlijk huis was een duiventil waar geregeld vogels van allerlei pluimage neerstreken. Daklozen vonden er een warm bed, geestverwanten uit den lande bleven er na vergaderingen logeren; er viel altijd wel wat interessants te beleven. Het bonte milieu van socialisten, anarchisten, dienstweigeraars en vegetariërs sloot aan op wat Sal Hamburger in zijn vroegere woonplaats Oudewater had leren kennen. Daar was hij een vaste gast geweest op de woonschuit van de anarchistische mandenmaker Willem van Vliet, die overtuigend had gepreekt dat bezit diefstal was. Bij Jeanne thuis ervoer Hamburger de levensstromingen die zich al enige tijd aan hem opdrongen in de dagelijkse praktijk; zijn sluimerende maatschappelijke opvattingen werden door de erudiete Berkhout-kring vormgegeven en versterkt. Hij kwam er met mensen in aanraking die ‘iets’ waren, die veel te melden hadden en de nodige lectuur aandroegen. Hij heeft in die periode veel gelezen, en heel andere boeken dan de leesbibliotheekexemplaren uit Oudewater en Benschop, het dorp van zijn kinderjaren. Daar had hij, een joods jongetje, sterke invloed ondergaan van een katholiek, deken Van Rossum, die hem op subtiele wijze in aanraking bracht met het christendom.
Deken Van Rossum en Willem van Vliet, de twee polen in de geschiedenis van zijn ontwikkeling, kregen nu gezelschap van Cornelis Berkhout en diens kring van maatschappijhervormers.
Het intensieve contact met Jeanne Berkhout, haar ouders en hun geestverwanten bleef voor de dolende Sal Hamburger niet zonder gevolgen. Wat de anarchistische Willem van Vliet op zijn Oudewaterse schuit gezaaid had, evolueerde nu in maatschappelijke betrokkenheid, die Hamburger pijlen deed schieten naar het gevestigde centrum van de samenleving. Het engagement groeide, ongetwijfeld idealistisch gevoed door Berkhout en zijn omgeving, maar ook meer pragmatisch door de economische situatie waarin Sal Hamburger verkeerde: een baantje hier, een baantje daar, weinig arbeidsvreugde, geringe inkomsten. Idealisme en nuttigheid gingen hand in hand, verenigd door een praktische koopmansgeest.
| |
De daad bij het woord
Gesterkt door de anti-militaristische voeding van Berkhout en diens geestverwanten begon hij zelf propaganda tegen het leger te voeren. Hij was inmiddels, met tussenpozen, weer ‘thuis’, in Gouda, waar hij heen en weer zwierf tussen zijn ouders en logementen.
Hij begon zich in het openbaar te roeren. Geregeld toog hij naar de Goudse markt, vaak op zaterdagavond na winkelsluiting - dat was toen om elf uur - en posteerde zich ergens in de schaduw van het renaissancestadhuis, midden op het plein. Gekleed in een donkere cape, met een breed gerande zwarte hoed op het hoofd en zijn voeten in sandalen gestoken, trok hij, staande op een schraag van een marktkraam, publiek naar zich toe om vervolgens zijn revolutionaire opvat- | |
| |
tingen te verwoorden. Het zal hem weinig moeite gekost hebben de, volgens ooggetuigen, ‘grote schare’ toe te spreken. Hij wist van zijn marskramerbezoekjes - hij had zijn vader, koopman, met tegenzin geassisteerd op diens verkooptochten in de Lopikerwaard - dat hij een publiek kon boeien. Zijn gemotiveerde politieke denkbeelden kunnen zijn gedrevenheid alleen maar versterkt hebben. Hamburgers redevoeringen trokken de aandacht; na verloop van tijd bevonden zich onder zijn gehoor altijd politieagenten in burgerkleding, die Hamburger dienden te verbaliseren als deze openlijk aanspoorde tot dienstweigering. Zo ver kwam het niet; zijn intelligentie en redenaarstalent behoedden hem voor officiële maatregelen. Hij koos zijn woorden zó dat aanwezige agenten wel voelden wat er bedoeld werd, maar hem toch niet op zijn woorden konden pakken. ‘Zijn toehoorder, rechercheur Roos kreeg er een nog roder hoofd van dan hij al had, maar wanneer hij de volgende morgen zijn chef verslag moet uitbrengen staat hij met zijn mond vol tanden. Dat kleine jodenmannetje had de omstanders dan wel zo opgezweept, maar waartoe exact en in welke precieze bewoordingen, dat weet hij niet meer’, luidt een overlevering.
Spoedig zou hij zijn woorden in daden omzetten. Op 20 januari 1918 moest hij als dienstplichtig soldaat opkomen in de Leidse Morspoortkazerne. Toen hij eenmaal zijn uniform aan had, weigerde hij actief dienst te doen. Decennia later herinnerde een ooggetuige zich nog hoe vervolgens ‘de “landverrader” voor het front van de troep geplaatst werd, hoe hem de knopen van het uniform werden afgerukt en hoe hij daarna de poort van de kazerne werd uitgejaagd, waar de marechaussee hem overnam en naar de gevangenis bracht.’ Hij belandde in een cel waar hij veertien dagen zwaar arrest moest uitzitten. Eén keer per dag mocht hij naar buiten, om twaalf uur 's middags, en onder bewaking liep hij dan een half uurtje rond op het kazerneplein. Met een van zijn wachten voerde hij intensieve gesprekken over boeken en schrijvers, op zó'n boeiende wijze, dat de wacht het betreurde als het half uur alweer voorbij was.
Op vrijdag 1 februari haalde de marechaussee hem op om hem in voorarrest te plaatsen in het Gravensteen, tijdens de Eerste Wereldoorlog de militaire gevangenis van Leiden. Er brak een periode van observatie en wachten aan, die verlicht werd door een meisje van tien. Hamburger leerde het kind kennen tijdens het luchten in de overdekte gang, die uitziet op het Gerecht. Het meisje, Siska Wagemans, knoopte door de tralies een gesprek met hem aan en het klikte meteen tussen hen. Later zou Herman de Man er in een mengeling van fictie en werkelijkheid over schrijven: ‘O haar stem. Een kinderstem, na bijna negen weken ambtenaarsgeluid en celgemompel gehoord te hebben. Ik ben een zwakke kerel, een oversentimentele dwaas. ‘Siska, word mijn vriendinnetje’, heb ik haar gesmeekt, ‘ik zal mooie verhalen vertellen en lief voor je zijn.’ Vanuit zijn cel liet hij briefjes aan een touwtje zakken, waarin hij haar vroeg hem tijdens het luchten weer te bezoeken. Dat deed zij trouw, iedere dag na schooltijd. Soms was zij vergezeld van vriendinnetjes, die eveneens vriendschap met de gevangene sloten. Ook haar vader, sportinstructeur
| |
| |
Prentbriefkaart van Sal Hamburger aan Siska Wagemans, 1921 (coll. Th. Pollemans)
Prentbriefkaart van Sal Hamburger aan Siska Wagemans, 1921 (coll. Th. Pollemans)
| |
| |
in het leger, maakte kennis met Hamburger - hij zal hebben willen weten met wie zijn dochtertje omgang had. Het contact tussen hen vlotte. Siska had medelijden met de gevangene, een grote jongen eigenlijk nog, slechts enkele jaren ouder dan zij. Het heeft er alles van dat het kind voor de tralies, onbewust, verliefd was op de man erachter. Dat medegevangenen wellicht flauwe grapjes en erotische insinuaties over deze ongewone vriendschap maakten, zal Sal Hamburger nauwelijks gedeerd hebben. Siska maakte zijn dagen roze en dat was het belangrijkste: ‘Een gevangene hecht zich al heel spoedig aan genegenheden.’ De verschoppeling vond warmte bij een kind - een klef literair motief werd hier realiteit. In het verhaal waarin Herman de Man zijn ervaringen met Siska later zou verwerken, spreekt hij over de volstrekte argeloosheid die het kind uitstraalde: ‘Siska gelooft mij woordelijk en daarmee ontwapent zij mijn leugendrang. Ik zoek scherp naar de juiste zegswijze in het gesprek met haar, want ik wil haar niet bedriegen, zoo ik het anderen gedaan heb.’ Hij vond in Siska zijn ‘eigen mooie blanke jeugd’ terug en daarmee riep zij in hem een besef van schuld en een verlangen naar zelfcorrectie op. Anderhalf jaar later zou hij schrijven dat hij ‘dat duivelsche leuke nest’ ‘zoo indankbaar’ was. ‘Dat kind is mijn “Ontwaking” geweest en wel mijn zuiverlitteraire’. Hij vergat Siska's trouwe en confronterende bezoeken niet; zo'n twee jaar later nog stuurde hij haar geregeld prentbriefkaarten uit diverse oorden.
| |
Spijkerboor
Sal Hamburger werd na onderzoeken volledig geestelijk gezond verklaard. Opnieuw werd hij gedwongen in het leger te functioneren, opnieuw bood hij verzet. Toen de tweede luitenant van de infanterie hem op 23 mei gelastte zijn modeluniform aan te nemen en aan te trekken, weigerde de dienstplichtige dit uitdrukkelijk en herhaaldelijk, met woorden van de strekking: ‘Ik volg dat bevel niet op!’ Weer werd hij gearresteerd en op 1 juli volgde een verhoor. Nog voor het uiteindelijke vonnis werd uitgesproken, verhuisde hij, op 26 juli 1918, naar een andere gevangenis: het ‘Fort bij Spijkerboor’. Te voet werd hij, met geboeide handen onder een cape, over het Rapenburg naar het station gevoerd, waar de trein klaar stond om hem naar Fort Spijkerboor te brengen.
Dat fort, in de gemeente Jisp in Noord-Holland, was een onderdeel van de zogenoemde stelling van Amsterdam, een 135 kilometerlang kronkellint van forten, dat oorspronkelijk de bedoeling had Amsterdam in tijden van oorlog te verdedigen. Uiteindelijk was Spijkerboor van verdedigingswerk een gevangenis geworden.
Een van de gevangenen, Henk Eikeboom, beschreef Spijkerboor als volgt: ‘Het fort ligt afgezonderd van de bewoonde wereld, aan den Ringdijk van den Beemster. Van de buitenwereld weten alleen de wolken en de vogels, die er overheen zeilen, iets af van het leven daar binnen de wallen. Dat de buitenwereld niet te veel te weten komt door middel van brieven, daarvoor zorgt de strenge censor. Dat de arrestanten zèlf niet naar de buitenwereld gaan om te vertellen hoe hun leven is, daarvoor zorgen de schildwachten [...] die buiten de fortgracht in een ring om het fort heenstaan [...].’
| |
| |
De verhuizing naar de grote gevangenis met pantserkoepel, waarop twee kanonnen geplaatst waren, zal Hamburger aanvankelijk als een vooruitgang hebben ervaren. Hij zat er niet, zoals in Leiden, in een aparte cel, maar in een verblijf voor twintig man. Bovendien mocht er gelezen worden. Maar er waren ook negatieve aspecten. De gevangenenruimten waren donker, doordat de ramen geblindeerd waren door bijna gesloten luiken. Als het buiten schemerde, was het binnen vrijwel volslagen duister. Lezen, schrijven of een spelletje doen was dan bijna onmogelijk. Pas vanaf acht uur 's avonds brandde enige tijd elektrisch licht.
Een groter probleem was de kapitein-directeur van Spijkerboor, Jos. P. Loeffen. Deze reserve-kapitein van de Grenadiers, die in het burgerleven ambtenaar bij de ‘Dienst voor het gevangeniswezen’ was, voerde op Spijkerboor een regime dat door de gevangenen als een waar schrikbewind ervaren werd. Weliswaar had een van de dienstweigeraars Loeffen een ‘pedagoog’ ‘met een grote mensenkennis’ genoemd - mogelijk een door Loeffen bedachte propagandastunt - in veel gevallen toonde de kapitein-directeur zich minder menselijk. ‘Een zeer geslepen man’, werd hij ook wel genoemd. Als we de berichtgeving van gevangene Eikeboom mogen geloven, gaf Loeffen de schildwachten zelfs opdracht te schieten zodra een van de Spijkerboorbewoners zijn hoofd boven de fortwallen uitstak. Maar dat was nog niet het ergste: ‘Wanneer zij een arrestant treffen, krijgen zij /5,- premie en 4 dagen verlof. [...] het is reeds vijf keer gebeurd, dat de schildwachten zich van de premie meester trachtten te maken, ten koste desnoods van een menschenleven. Reeds vijf keer suisde een kogel voorbij een per-ongeluk-te-hoog-komend hoofd!’
Sal Hamburger heeft zich later nooit expliciet over zijn Spijkerboorperiode uitgelaten en, voor zover bekend, ook geen contacten met medegevangenen aangehouden. Maar het staat wel vast dat hij optrok met de al enkele malen geciteerde Henk Eikeboom, die evenals hijzelf later maatschappelijk van zich deed spreken. Henk Eikeboom was afkomstig uit een christelijk milieu. In 1916 was hij geslaagd voor het staatsexamen voor onderwijzer. Mede door de revolutionaire gebeurtenissen in Rusland ontwikkelde hij zich meer en meer in socialistisch-anarchistische richting en weigerde hij dienst. Zijn gevangenisstraf zat hij, vanaf november 1917, achtereenvolgens uit in Den Haag, Alkmaar en Fort Spijkerboor. Hij was sterk literair geïnteresseerd en publiceerde al tijdens zijn schooltijd gedichten in een blad voor christelijke jongemannen. In 1923 zou zijn eerste dichtbundel, Het Rood Blazoen, verschijnen. Tot de ‘echte’ literatuur is hij niet doorgedrongen; zijn gedichten waren eerder strijdbaar dan literair. Eikeboom hield tijdens zijn gevangenisperiode een dagboek bij, waaruit hij snel na zijn vrijlating fragmenten publiceerde. Meer dan flarden van zijn dagboek had hij toen ook niet meer; de gevreesde Loeffen had zijn impressies in beslag laten nemen. Eikebooms beschrijvingen geven een beeld van hoe het er in bepaalde gevangenissen aan toeging, althans hoe dienstweigeraars behandeld werden. Er is sprake van kleine hokken, een tralie- | |
| |
venstertje dat geen uitzicht biedt en slechts een sprankje licht doorlaat. Geen licht, geen verwarming. Over de Alkmaarse cel noteert Eikeboom dat in de winter de hagelstenen naar binnen kletteren. 's Nachts bevroren zijn deken en handdoek. De gevangenen werden als wereldbedreigend behandeld. Bij het luchten liep de arrestant voorop, geflankeerd door een sergeant-wachtcommandant, met het geweer op de schouder. Daarachter liepen nog één of twee soldaten, met een geladen en van
bajonet voorzien geweer. De agressieve enscenering moet veel mentale strijdlust hebben opgeroepen, juist bij de pacifistische gevangenen. Het saamhorigheidsgevoel werd er door versterkt - de roep om een geheel andere maatschappij ook.
| |
Nooit alleen
Maar ook al ‘zat’ men om dezelfde reden en deelde men principes en toekomstverwachtingen, gemakkelijk was het gedwongen samenzijn voor sommige gevangenen niet. Het voortdurend bij elkaar zijn, de verveling - de gevangenen mochten aanvankelijk helemaal niets doen - en de frustraties leidden soms tot onderlinge spanningen. En voor gevoelige naturen, zoals die van Sal Hamburger en Henk Eikeboom, moet het gezelschap van bepaalde gevangenen moeilijk geweest zijn. Er was dan wel een gemeenschappelijk ideaal, maar achtergronden en levensstijlen waren vaak uiteenlopend. De poëtische instelling van Hamburger en Eikeboom zal niet door ieder even fijngevoelig begroet zijn. Bovendien werd het gezelschap in augustus 1918 gemêleerd: er werden vanaf toen ook militaire ‘echte’ criminelen op Spijkerboor ondergebracht: moordenaars, dieven, gedeserteerde souteneurs, smokkelaars. Ook veel militairen die in de tuchtklasse te Hoorn geplaatst waren en om hun slechte gedrag in feite gedwongen werden dienst te weigeren, kwamen naar Spijkerboor. Ze werden gelijkgeschakeld met de echte principiëlen, iets waar deze niet blij mee waren. De ‘onverschillige’ dienstweigeraars verknoeiden de doorgaans harmonieuze sfeer van de principiëlen. Een probleem was ook nog dat de gevangenen, verblijvend in gemeenschappelijke cellen, geen moment alleen waren. Henk Eikeboom verwoordde het als volgt: ‘En hier, waar je 24 uur van den dag met anderen tezamen bent, ken je die momenten [van inkeer en zichzelf zijn] niet. Het wondere leven van de ziel is weg en wat er overblijft is het grof-alledaagse, het banale, het gewone. Nooit, zelfs de uren van de nacht niet, ben je alleen, en nooit kan dus dat masker, dat ook de meest openhartige voor het gezicht draagt, wegvallen.’
In deze omgeving telde Sal Hamburger de dagen. Het bezoek van een veldpredikant, in september, zal hem niet erg verkwikt hebben. Die predikant was gestuurd door een kennis van zijn zus Leentje Hamburger, dominee France. Leentje had bij hem haar hart uitgestort en verteld hoezeer de familie leed onder het gedrag van zoon en broer. France dook daarop in de boeken en meldde Leentje op 7 juli dat hij in een psychiatrisch studieboek een schets van een patiënt gevonden had die overeenkwam met het beeld dat hij van Sal Hamburger gekregen had. Volgens hem kwam Hamburgers gedrag ‘ten volle overeen met dat van den volslagen debiel, wiens
| |
| |
toestand overgaat tot insania moralis. Verstandelijk best ontwikkeld. Inzicht in hooger streven ook. Maar gemis van het vermogen om het leven dienovereenkomstig in te richten, zoodat ten slotte het persoonlijk leven met die betere inzichten in volkomen strijd is - ermee vloekt. Als hier niet wordt ingegrepen, zulk een persoon niet onder deskundige leiding wordt gesteld, gaat het verkeerd.’ France stelde voor hem in observatie aan een psychiater te geven, beter dat, dan wanneer hij uiteindelijk ‘op duchtige wijze de hand van den strafrechter’ zou moeten voelen. Observatie zou niet alleen wenselijk zijn voor hem, maar ook voor de gemeenschap. Immers, er waren al door zijn toedoen slachtoffers gemaakt - waarschijnlijk doelde hij op de oplichting en diefstal waaraan Hamburger zich voor zijn dienstweigering had schuldig gemaakt. Deze gedupeerden hadden hem niet gerechtelijk vervolgd, maar moesten er nu op kunnen rekenen dat zijn familie zich zou inzetten om herhalingen te voorkomen. De missie van de met France bevriende veldpredikant moest dan ook op Sals gemoed werken. Was zijn gedrag niet erg kinderachtig en klein? Een dienstweigeraaroplichter is toch iemand over wiens beginselen men de schouders ophaalt! Besefte hij wel hoe zijn moeder leed onder zijn gedrag? Het laatste schijnt indruk op Sal gemaakt te hebben: hij schreef de veldprediker kort na diens bezoek een berouwvolle brief. Hij voelde zich als een schooljongen die eindelijk het pak slaag gekregen had dat hij al zo lang verdiende. Dit deed hem goed en hij beloofde zich te beteren. Zo schreef hij. Of aan deze belofte veel waarde gehecht kon worden? Dominee betwijfelde het. ‘Maar hij heeft den tijd om na te denken, om hartzeer te hebben en zijn gevoel te laten spreken.’
Het is de vraag of Sal Hamburger er ook de tijd voor nám; gebeurtenissen op Spijkerboor zullen zijn gedachten in een andere richting gedirigeerd hebben.
Op 16 september werden alle dienstweigeraars onverwacht op de luchtplaats verzameld en door de kapitein-directeur toegesproken. Loeffen uitte zijn frustratie: hij deed zijn best om het de gevangenen naar hun zin te maken, maar toch waren er steeds lieden die hem verdacht maakten. Een groot probleem vond hij dit echter niet en hij deed de kritiek af met een onhandige metafoor. ‘Maar Goddank, het zijn tot nog toe steeds strontwagens geweest, welke mij overreden! Nog nooit is er een fatsoenlijk rijtuig over mij heen gegaan!’ De reactie op de luchtplaats was voorspelbaar. Er werd luid gegrinnikt en velen wensten hem in stilte toe dat dat fatsoenlijk rijtuig dan maar spoedig mocht komen. Loeffen meldde verder dat er een brief van dominee Schermerhorn was gekomen, bestemd voor alle dienstweigeraars. De antimilitaristische Schermerhorn, bevriend met de Berkhouten, had op 19 juli het fort bezocht om de dienstweigeraars moed in te spreken. Blijkbaar is het epistel drie maanden door de censuur vastgehouden, want nu pas, half september, kwam Loeffen er mee voor de dag. De dominee toonde diep respect voor de dienstweigeraars en wees hun op hun verplichtingen als ‘drager van een heilig ideaal’.
Vervolgens toverde Loeffen een konijn uit de hoed: de volgende dag zou een gene-
| |
| |
Fort Spijkerboor (foto: Guus Stoelinga)
raal het fort komen bezoeken en officieel rapport van zijn bevindingen uitbrengen. Daarom eiste de kapitein-directeur dat de gevangenen zich stil en netjes zouden gedragen. Het heeft er alles van dat Loeffen de brief van Schermerhorn gebruikt heeft om de gevangenen milder te stemmen - als een onzekere docent die recalcitrante leerlingen een rijksdaalder aanbiedt bij lesaanvang. Voor een opmerking uit de meute over ongedierte in cellen toonde de kapitein-directeur geen interesse - dat was van ondergeschikt belang.
Het is gissen naar de psychologische uitwerking van Loeffens optreden, maar aangenomen mag worden dat er toch, op z'n zachtst gezegd, irritatie ontstaan is. Zijn denigrerende opmerking over strontwagens, het achterhouden van een brief van een steunpilaar voor de gevangenen, de oproep tot goed gedrag voor een Hoge Piet, voor wie ook nog eens alles extra geboend en geschrobd moet worden. En dan verder nog het negeren van een gevangene die wijst op onhygiënische omstandigheden. Er ging iets broeien, als in een hoop gemaaid gras op een warme dag. Enkele dagen na het bezoek van de generaal brandde het. Het was vrijdag, 20 september. Loeffen liet een gevangene, die een brief met beledigende opmerkingen over hem de gevangenis trachtte uit te smokkelen, oppak- | |
| |
ken en voor onbepaalde tijd in een cachot plaatsen. De betrapte kreeg geen strozak of dekens en moest op de planken slapen. Warm eten zou hij slechts om de dag krijgen. Nu was de maat vol. Er werd luidkeels geprotesteerd en een dag later brak er op Spijkerboor een algemene werkstaking uit. Alle aardappelschillers en corveeërs legden het werk neer. Een deputatie van gevangenen sprak met de adjunct-directeur - Loeffen was die dag afwezig - die de eisen rechtvaardig vond. Het slachtoffer werd onmiddellijk naar een andere cel overgebracht, in afwachting van een verder onderhandelen tussen de gevangenendelegatie en de kapitein-directeur.
| |
Het daghet
Het moreel van de Spijkerboor-ingezetenen groeide: hun eerste staking, voor solidariteit, was geslaagd! Maar er kon nog meer bereikt worden. Een klein groepje, onder wie Sal Hamburger en Henk Eikeboom, ging een militante pen voeren. Spijkerboor moest een ondergronds krantje krijgen, waarin verslag kon worden gedaan van het wel en wee op het fort en dat, vooral, de andere gevangenen zou stimuleren tot het Heilige Doel: een nieuwe, betere, rechtvaardige wereld. Om de tijd te doden hadden sommige gevangenen als eens iets op papier gezet en nu, gestuwd door de gebeurtenissen, was het tijd geworden om krachten te bundelen en ‘naar buiten’ te treden. Als ‘redactielokaal’ - de medewerkers zelf spraken van een ‘opstelbureel’ - benutte men een strafcel die diende als ruimte waar hoedenzakken gevouwen moesten worden. Op het zakkenpapier werd de krant geschreven, letterlijk, met kroontjespen, keurig in kolommen, in een bijna professionele ‘lay-out’. Oplaag: tien exemplaren - een prestatie als men bedenkt dat alle exemplaren met de hand dienden te worden vervaardigd. De kopij en het uitgeschreven materiaal werden onder een brits verborgen.
Het Daghet werd het orgaan hoopvol gedoopt, met als onderkop: ‘Spijkerboors Nieuwsblad onder redactie van “Freie Jugend”’. De door een gevangene getekende krantenkop liet geen misverstand bestaan over naam en bedoeling: een tekening van de opkomende zon, met een Christus-achtige figuur die de slang genaamd ‘Militarisme’ vertrapt. Een soort redactioneel commentaar verwoordt wat de koptekening symboliseert: ‘Het daghet; dit is de jubeltoon, die ontsnapt aan onze lippen, nu we zien dat velen met ons trekken naar een betere tijd. [...] Boven aan ons blad zien we een jongeman die met stralende oogen en uitstrekkende armen het licht begroet van den komenden tijd. Ook wij voelen in onze aderen bruisen het jonge bloed. Ook in onze oogen komt een schittering van licht en van hoop nu we de oude maatschappij op haar fundamenten zien wankelen.’ Sleur en conventies dienden te worden afgebroken, onrecht en lijden moesten worden uitgebannen. Een belangrijk deel van de krant werd gevuld door Henk Eikeboom. Het lijkt erop dat hij min of meer hoofdredacteur was. Andere opvallende medewerkers zijn Sal Hamburger en de later politiek actieve Ab Menist.
Hamburger kon nu eindelijk iets doen met wat al zo lang in hem leefde: zijn schrijfdrang. De opwinding over de actuele gebeurtenissen en waarschijnlijk ook de charismatische uitstraling van Henk
| |
| |
Eikeboom inspireerden hem tot gelegenheidspoëzie. Hij wilde gehoord worden en al genoot hij dan ook niet in letterlijke zin van le plaisir de se voir imprimé, gelezen werd hij nu, al was het dan in schoonschrift op grauw zakkenpapier. Het staat wel vast dat Sal Hamburger in Het Daghet zijn producten voor het eerst verspreidde. Zijn eersteling was het gedicht ‘Een generaal in 't zicht’, dat hij waarschijnlijk onmiddellijk na de toespraak van Loeffen op 16 september geschreven heeft. Het is een curieus ‘literair’ debuut in een al even merkwaardig krantje. Hij koos het pseudoniem ‘De kleine Dias’.
Poets, zwabber, boen en reinig
Verlak de boel een weinig
Want is de generaal niet tevrêe
Wis deelt ge in die vreugde mee.
luidde de openingsstrofe.
In het eerste nummer werd vermeld dat door plaatsgebrek diverse ingezonden stukken moesten blijven liggen voor een volgend nummer. Dat kwam al snel, in het einde van oktober. Inmiddels was er weer de nodige opschudding geweest. Er bleken namelijk op Spijkerboor koperen kranen gestolen te zijn. Loeffen verdacht ‘vanzelfsprekend’ gevangenen en liet alle cellen uitkammen. Het staat wel vast dat bij deze zoekactie het dagboek van Henk Eikeboom in beslag is genomen. Wonderlijk genoeg heeft het Het Daghet-materiaal de inspectie overleefd; in het tweede nummer wordt in ieder geval geen melding gemaakt van een dergelijke vondst. Ook dat tweede nummer is liefdevol met gif gevuld. Het ademt de idealistische en strijdvaardige geest van die dagen, onder deze mensen. Opnieuw pleidooien voor een ‘reine’, ‘nieuwe’ wereld, ‘een onzelfzuchtige maatschappij’ vol ‘produktieve associaties, koöperaties en kolonisaties’. Niet voor niets werd onderaan een pagina een aan Frederik van Eeden ontleend motto opgenomen: ‘Werkers, werkt voor elkander!’
Sal Hamburger manifesteerde zich in nummer twee onder een nieuw pseudoniem: Shitcart. Het vernederende ‘strontkar’ van Loeffen was gepromoveerd tot geuzennaam. In zijn gedicht ‘Dief en Diefjesmaat’ gaf Hamburger weer een kritisch commentaar op de actualiteit:
Dat wie geschreven gedachten steelt
Een dief is in ieders oog.
En wie daartoe de orders geeft
Ook niet staat bijster hoog.
Wat zijn die gestolen ‘geschreven gedachten’? De dagboeken van Henk Eikeboom?
Post van of aan arrestanten? Ook Shitcarts andere gedicht, ‘Die eerlijke bewakers’, is aan de kwestie van de koperen kranen gewijd. Blijkens het gedicht, een vileine tekst in Sinterklaas-rijmstaccato, werd door de bewakers zélf gestolen. Cynisch wordt Loeffen hier ‘Humanus’ genoemd.
Het Daghet, nu op kleiner (‘magazine’) formaat geschreven, ging lijken op een echt blad: achterin zijn zelfs enkele ironische ‘advertenties’ opgenomen. In het handschrift van Sal Hamburger worden ‘Noodbriketten’ aangeboden, ‘een flinke partij noodbriketten geperst van arrestan-
| |
| |
tenpost. Jos P. Loeffen God van Spijkerboor’.
Het Daghet bracht het, ondanks ontdekking en inbeslagname, tot vijf nummers. Toen werd het blad ‘door streng ingrijpen van den bestuurder’ voorgoed onmogelijk gemaakt.
In september had Jeanne Berkhout getracht Sal Hamburger te bezoeken. Dat lukte haar niet; bezoek was alleen toegestaan aan familie. Jeanne dronk thee met Loeffen en enkele collega's, op voorwaarde dat zij hen bedienen zou - haar bezoek maakte iets los in de mannengemeenschap - en vertrok toen weer snel. Loeffen bood haar de bagagedrager op zijn fiets aan om haar naar De Rijp te brengen, opdat zij haar stoomtram naar Amsterdam nog kon halen. Jeanne accepteerde de lift en toen zij afstapte vroeg Loeffen: ‘Weet u wat u nu gedaan hebt? U omarmde het militarisme.’ Jeanne voelde zich ‘ellendig’. Later kreeg zij nog een kaartje van Loeffen, maar één keer Spijkerboor was genoeg geweest. Zij is niet opnieuw naar het fort gereisd.
Eind oktober schreef Hamburger een brief naar zijn Leidse vriendinnetje Siska. Hij had haar beloofd te schrijven, maar nu pas kwam het er van, geïnspireerd door gesprekken over Siska en haar vriendinnen met een medegevangene, ‘niet zoo'n akelig ruwe klant, zooals de meesten, maar een jongen die net als ik van mooie bloemen houdt en nooit dieren zal plagen of zoo iets’. Vreugdevol vertelde hij haar verder dat hij over 83 dagen vrij zou zijn, maar dat daar dan wel nog een tijdje eenzame opsluiting in een strafgevangenis aan vooraf zou gaan; ‘Enfin we moeten dat ook maar eens meemaken, waarom ook niet. 't Is wel deftig tegenwoordig in de gevangenis gezeten te hebben, 't staat gekleed, net zooals jij een nieuwe jurk aandoet. Maar als 'k het voor 't kiezen had dan was ik dan maar liever niet deftig.’ Hij beloofde Siska snel op te zoeken, zodra hij vrij was.
Intussen nam de politieke geschiedenis een keer. Op 11 november tekende Duitsland de wapenstilstand, een dag later kondigde Troelstra, onder invloed van de Duitse nederlaag en de broeiende revolutie in het buurland, de revolutie voor Nederland aan, zonder uiteindelijk resultaat. Geruchten over deze gebeurtenissen drongen door tot Spijkerboor. Henk Eikeboom noteerde op 15 november: ‘Het is hier als een uithoek der aarde en we staan bijna niet in ongekontroleerd kontakt met de buitenwereld. De sensuur [sic] is streng en speurt met argusogen onze korrespondentie na, of daar geen dingen in staan, die wij niet weten mogen. Men tracht ons als onmondige kinderen onwetend te houden van der wereld gebeuren. Maar ondanks dit alles, en ondanks de viervoudige ring, die ons omsluit: muur, gracht, prikkeldraadversperring en schildwachtenkring dringen geruchten van het wereldgedaver tot ons door. Alle nieuwtjes nemen in deze omstandigheden de vorm aan van sensatieberichten, en we nemen ze dan ook niet dan onder voorbehoud aan, maar wat we wel kunnen opmaken uit de berichten die ons langs allerlei weg bereiken, is, dat er geweldige dingen gaande zijn op de wereld, is dit, dat de stortstroom van de revolutie over de aarde gaat en veel rots en ellendigs vernietigt.’ In die stemming van versterkte hoop op
| |
| |
een grote ommekeer van machtsverhoudingen in de wereld werd Sal Hamburger overgeplaatst naar de Strafgevangenis te Scheveningen. Op 24 november schreef hij, gevangene nummer 213, aan Jeanne Berkhout een brief waarin hij verslag deed van zijn nieuwe verblijf. Ondanks koude - hij klaagde over winterbenen - en een buurman die alsmaar op zijn klompen ijsbeerde en met zijn geklepper hevig irriteerde - werd het een fleurig epistel. In zijn cel met ‘moderne kleuren, groen met bruin’, streepte hij vol verlangen de dagen tot zijn vrijlating af: ‘Zoo'n groot bezit vrij te zijn... van alles af. Daar heb ik 4, 6 ja 8 winterbeenen voor over. Ondertusschen nadert de Vrede en ik zal hem met eerlijk gemoed durven aanvaarden... want ik heb haar niet verdreven, toen niet, nu niet, nóóit.’
Bij zijn brief voegde hij een aan Jeanne opgedragen sonnet bij. Het is een betere getuigenis van zijn vriendschap met haar dan van zijn dichterschap.
Sonnet
Ik zat in m'n cel, door droev'nis omringd,
Mijn vrienden waren m'ontvloden,
Als ratten, van een schip dat zinkt...
Niet één had de hand mij geboden.
Ze stonden van verre, en jouwden mij uit:
Hèn kon zooiets niet gebeuren...
Mijn misdrijf verkondden zij overal luid,
Ze hadden mij kunnen verscheuren.
Toen was er een die niet zoo deed,
Ze kwam naar mij toe, en ze deelde mijn leed
Dat was jij, mijn lief vriendinnetje,
En als na mijn straftijd weer stevig ik sta,
En 't hoofd rechtop, door 't leven ik ga...
Dank 'k dat, aan mijn klein herderinnetje.
Het is overigens de vraag of zijn situatie wel zo tragisch was als hij hier beschrijft. Welke vrienden kunnen hem om zijn dienstweigering en gevangenisstraf verloochend hebben? Hij had immers voor zijn detinering voornamelijk contacten met gelijkgezinden. In ieder geval wordt uit dit sonnet wel duidelijk hoezeer Sal Hamburger op Jeanne Berkhout steunde en hoe vriendschappelijk trouw zij tijdens zijn gevangenisperiode geweest moet zijn.
Op 18 januari 1919 kon Sal Hamburger weer met opgeheven hoofd door het leven gaan - nog in datzelfde jaar werd een wettelijk geregelde vervangende dienstplicht voor gewetensbezwaarden ingesteld.
Kort na zijn vrijlating liet hij zich samen met Jeanne in Amsterdam fotograferen - het leven moest weer genoten worden.
Dit artikel is een bewerking van een deel van het tweede hoofdstuk van Herman de Man. Een biografie. Enkele elementen die eerder in het boek behandeld werden, zijn voor een goed begrip van dit artikel in de tekst verwerkt. De vele voetnoten uit de biografie, die enerzijds bronnen noemen, anderzijds aanvullende informatie bieden, zijn bij dit artikel weggelaten.
|
|