slechts zwaar getroffen, het heeft mij ook voorgoed doen beseffen dat ik het vermogen miste om voluit, zonder zorgen, zonder wantrouwen, ja, zonder wanhoop te leven. Het heeft het besef in mij wakker geroepen dat ik nooit het onmiddellijke leven leven kan, maar mij zal moeten beperken tot de weerspiegeling ervan; niet bijvoorbeeld de vrouw liefhebben als vrouw, maar alleen als het beeld waarin zij zich voor mij transformeert. En zo is het met alle leven; dat is mij sedertdien duidelijk geworden. En steeds meer. Sinds ik mij van deze verdubbeling van de ervaring bewust geworden ben, ben ik een verscheurd mens. Ik zoek onophoudelijk, onaflaatbaar, zelfs onvermoeibaar, de klare eenvoud en directheid terug. Als ik “ja” zeg, wil ik dat dit “ja” ook niets anders betékent, en als ik zeg: “ik houd van je”, dat ik dan, al is het maar op dat ene ogenblik, ook werkelijk liefheb, volledig, met heel mijn hart, mijn ziel en mijn lichaam. Maar ik weet dat ik niet meer ondeelbaar zijn kan. Elke werkelijkheid is veelzijdig en van elke zijde ken ik tenminste het bestaan.’
Wie proza als dit van Pierre Dubois kent, waarin de hoofdfiguren op zoek zijn naar de eenvoudige waarheid en de authenticiteit binnen hun bestaan, en wie zijn voorkeur kent voor de naturalistisch-realistisch literatuur met haar zware
Pierre H. Dubois (foto: David Samyn)
schuldgevoelens, kan vermoeden dat Pierre in zijn jonge jaren een katholieke beklemming van zich af heeft moeten schudden, maar zoekend naar een houding in het leven en in de tijd behalve zijn ingetogenheid ook een zekere blijmoedigheid behouden heeft. Die laatste vooral, mét zijn intense en intelligente liefde voor de literatuur, heeft hem tot op het laatst de immense werkkracht gegeven waarmee hij op zoveel manieren de vaderlandse literatuur heeft gediend.
Hij blijve ons ten voorbeeld.